Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Holshaeg 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0893.BP18006HO1BUI-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
  
1.1 plan:
 
het bestemmingsplan "Holshaeg 1" met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP18006HO1BUI-VA01 van de gemeente Bergen.
  
1.2 bestemmingsplan
 
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
  
1.3 aanduiding
 
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
  
1.4 aanduidingsgrens
 
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
  
1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
 
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
  
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
 
het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
  
1.7 aan-huis-verbonden-beroep
 
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
  
1.8 afhankelijke woonruimte
 
een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.
  
1.9 agrarisch bedrijf
 
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
  
gemengd agrarisch bedrijf
 
een agrarisch bedrijf met activiteiten die door de aard functioneel aan het buitengebied gebonden zijn, of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied, zoals een agrarisch technisch hulpbedrijf, gebruiksgerichte paardenhouderij en recreatieve activiteit.
  
1.10 agrarisch hulpbedrijf
 
een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten.
  
1.11 ambachtelijk bedrijf
 
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
  
1.12 ammoniakemissie van een dierenverblijf
 
de amoniakemissie van een dierenverblijf, berekend met het daartoe op basis van de Regeling natuurbescherming aangewezen rekeninstrument en bepaald op basis van diercategorieën en dieraantallen, huisvestingssystemen, additionele technieken, emissiereducerende technieken en voer- en managementmaatregelen.
  
1.13 ammoniakemissie van een veehouderijlocatie
 
de som van de ammoniakemissie van alle bij een veehouderij-inrichting behorende dierenverblijven.
  
1.14 archeologische waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
  
1.15 archeologische verwachting
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
  
1.16 archeologisch onderzoek
 
een onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een certificaat ex artikel 5.1 van de
Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA). Een archeologisch onderzoek is slechts afgerond zodra een archeologisch rapport ter goedkeuring aan de gemeente kan worden overlegd.
  
1.17 bebouwing
 
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  
1.18 bebouwingspercentage
 
een op de verbeelding of in de regels aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak, aanduidingsvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen.
  
1.19 bed & breakfast
 
het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies met ontbijt, in het hoofdgebouw of in één van de bestaande bijbehorende bouwwerken.
  
1.20 bedrijf:
 
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.
  
1.21 bedrijfsgebouw
 
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;
  
1.22 bedrijfsplan
 
een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en zijn omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven alsmede richtlijnen in zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.
  
1.23 bedrijfsvloeroppervlakte
 
de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
  
1.24 bedrijfswoning
 
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
  
1.25 beeldbepalende (monumentale) bomen:
 
een uit stedenbouwkundig, landschappelijk, cultuurhistorisch, natuurlijk of ecologisch oogpunt belangrijke boom. Meestal solitaire, goed geproportioneerde boom (soms in semi-bosverband of op een erf) met een leeftijd van vaak meer dan 100 jaar en een grote omvang; daardoor visueel zeer opvallend.
  
1.26 begraafplaats
 
terrein waar stoffelijke resten van overledenen begraven, bijgezet of verstrooid worden, niet gelegen rond een kerk. In die zin te onderscheiden van kerkhof.
  
1.27 beheerdersverblijf
 
een ruimte waarin door de exploitant, beheerder of medewerker kan worden overnacht in verband met beheer, exploitatie, toezicht en bewaking van het terrein en de toegestane gebruiksactiviteiten. Het gebruik van het beheerdersverblijf is beperkt tot het moment dat derden er verblijven voor de toegestane gebruiksactiviteiten.
  
1.28 (beperkt) kwetsbaar object:
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
 
objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.
  
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
 
objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies, en lintbebouwing voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op de contouren van het plaatsgebonden risico van een buisleiding.
  
1.29 bestaand
 
t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd op grond van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
 
t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  
1.30 bestemmingsgrens
 
de grens van een bestemmingsvlak.
  
1.31 bestemmingsvlak
 
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
  
1.32 bijbehorend bouwwerk
 
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
  
1.33 bijbehorende voorziening
 
zaken ter ondersteuning van een adequate bedrijfsvoering, zoals een mestbe- en verwerkingsinstallatie voor het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, luchtwassers, wasplaatsen, weg- en waterbouwkundige voorzieningen danwel energievoorzieningen.
  
1.34 bijzondere huisvesting
 
huisvesting in een woning zonder dat sprake is van een regulier huishouden, zoals kamerverhuur, huisvesting van seizoensarbeiders en bijzondere woonvormen voor mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen waarvoor de woningen beschikken over speciale voorzieningen danwel waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.
  
1.35 boerderijwinkel
 
een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar eigen geproduceerde agrarische producten worden verkocht.
  
1.36 boogkas
 
een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 4 m, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.
  
1.37 bos
 
een grondoppervlakte waarvan bomen en houtachtige struiken de belangrijkste structuur uitmaken, waartoe een eigen flora en fauna behoort, en die verder als levensgemeenschap gekarakteriseerd wordt door bestendigheid, wederzijdse beïnvloeding en inwerking op de omgeving.
  
1.38 bouwen
 
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
  
1.39 bouwgrens
 
de grens van een bouwvlak.
  
1.40 bouwlaag
 
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
  
1.41 bouwperceel
 
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
  
1.42 bouwperceelsgrens
 
een grens van een bouwperceel.
  
1.43 bouwvlak
 
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
  
1.44 bouwwerk
 
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
  
1.45 chalet
 
een onderkomen met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden.
  
1.46 containervelden
 
werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
  
1.47 cultuurhistorische waarde
 
de aan een bouwwerk en/of gebied of beplanting toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegenpatronen of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:
 
de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
 
de landschapswaarden, natuurlijke waarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.
  
1.48 dagrecreatieve voorzieningen
 
voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.
  
1.49 dagvoorziening
 
een voorziening gericht op het bieden van dagbestedingsactiviteiten voor mensen die door een beperking begeleiding nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij, waarbij het gaat om actieve, belevingsgerichte buitenactiviteiten, zoals het verzorgen van paarden en honden en het onderhouden van groenten-, fruit- en bloementuintjes.
  
1.50 detailhandel
 
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  
1.51 dienstverlening
 
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, met uitzondering van garagebedrijf, horeca en seksinrichtingen.
  
1.52 dierenpension
 
een inrichting waar (kleine) huisdieren bij afwezigheid van hun eigenaar tijdelijk kunnen verblijven.
  
1.53 dierenverblijf
 
gebouw of overkapping waarbinnen of waaronder landbouwhuisdieren worden gehouden, inclusief daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers.
  
1.54 dierenverzorgingscentrum
 
inrichting waar de tijdelijke verzorging van dieren voorop staat, zoals een dierenpension, trimsalon, trainingsschool en dierenfysiotherapiepraktijk.
  
1.55 district Maasduinen
 
het grondgebied van de gemeenten Mook en Middelaar, Gennep, Bergen en de voormalige gemeente Arcen en Velden.
  
1.56 dove gevel
 
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
  
1.57 erf
 
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
  
1.58 extensief recreatief medegebruik
 
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen, vissen en fietsen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bankjes, of een loopbrug.
  
1.59 gebouw
 
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
   
1.60 gebruiksgerichte paardenhouderij
 
het houden van paarden en pony´s ten behoeve van het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges.
  
1.61 geluidsgevoelig object
 
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.
  
1.62 geluidwerende voorziening
 
geluidsreducerende constructie of bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerken of constructies.
  
1.63 geomorfologische waarden
 
landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.
  
1.64 glastuinbouw
 
de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen.
  
1.65 groepsaccommodatie
 
recreatief verblijf voor overnachting door personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in een accommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding.
  
1.66 groencompostering
 
het op natuurlijke wijze afbreken van groenafval.
  
1.67 groenvoorziening
 
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen, erfbeplantingen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
  
1.68 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
 
een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij of een vollegronds tuinbouwbedrijf.
  
1.69 herbouw
 
het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.
   
1.70 hoofdgebouw
 
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
  
1.71 hobbymatig houden van dieren
 
het niet bedrijfsmatig houden van dieren in een vorm die niet is gericht op productie en dus ook niet op economisch gewin, maar die plaatsvindt voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit liefhebberij.
  
1.72 horecabedrijf
 
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Bij horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een categorie indeling. Categorie 1 is de lichtste categorie (verstrekken kleine etenswaren), categorie 5 is de zwaarste categorie (hotel). De categorieënindeling ziet er als volgt uit:
  
categorie 1:
 
horeca activiteiten, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alleen alcoholvrije drank worden verstrekt.
  
categorie 2:
 
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum en eetwinkels. In hoofdzaak wordt hier alcoholvrije drank verstrekt.
  
categorie 3:
 
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar en restaurant.
  
categorie 4:
 
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en andere kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).
  
categorie 5:
 
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesvertrekken.
  
1.73 houtsingel
 
cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.
  
1.74 houtwal
 
cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.
  
1.75 hoveniersbedrijf
 
een bedrijf, gericht op het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere (groen)voorzieningen, met de daarbij noodzakelijke hulpmaterialen en gereedschappen, al dan niet in combinatie met het kweken en verkopen van planten, heesters en bomen ten behoeve van het hoveniersbedrijf.
  
1.76 huishouden
 
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
  
1.77 hydrologisch neutrale ontwikkeling
 
ontwikkeling waarbij maatregelen worden getroffen zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ten opzichte van de uitgangssituatie. Dit betekent in ieder geval dat in de nieuwe situatie geen hemelwater wordt afgevoerd, maar dat dit lokaal wordt geïnfiltreerd en/of gebruikt.
  
1.78 inrichting
 
inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wet milieubeheer.
  
1.79 inrichtingsplan
 
een plan, bestaande uit één of meer kaartbeelden, indien nodig vergezeld van een toelichtende tekst, waarin de landschappelijke inpassing en, voor zover vereist, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in relatie tot de nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.
  
1.80 intensieve veehouderij
 
het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, stieren voor roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.
  
1.81 kampeeraccommodatie
 
een bouwwerk, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning, anders dan een zomerhuis.
  
1.82 kampeermiddel
 
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, een chalet of een trekkershut, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
  
1.83 kampeerterrein
 
een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.
  
1.84 karakteristiek
 
herkenbaar, markant, wegens schoonheid of cultuurhistorische waarde van belang.
  
1.85 kas
 
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen en boogkassen hoger dan 4 m worden beschouwd als een kas.
  
1.86 kinderboerderij
 
dagrecreatieve voorziening waarbij sprake is van het houden van verschillende soorten dieren anders dan voor de productie, waarbij er gelegenheid voor bezichtiging wordt geboden, al dan niet in combinatie met speelvoorzieningen en ondersteunende horeca.
  
1.87 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
 
voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.
  
1.88 kunstwerk
 
een overig bouwwerk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
  
1.89 kwaliteitscommissie
 
De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatie- maatregelen. Een en ander zoals vastgelegd in de Bouwverordening.
  
1.90 laanbeplanting
 
een eenzijdige, tweezijdige en soms dubbele rijbeplanting van opgaande bomen langs een weg; bijna altijd uniform qua soort en leeftijd.
  
1.91 landbouwhuisdieren
 
dieren die worden gehouden voor productiedoeleinden, bijvoorbeeld voor de productie van melk, vlees, wol, veren of eieren, of die worden gehouden in verband met het berijden ervan, en waarvoor in de Regeling ammoniak en veehouderij emissiefactoren zijn vastgesteld.
  
1.92 landbouwverwant bedrijf
 
een bedrijf dat een functionele binding heeft met agrarische bedrijven, dan wel met het buitengebied of dat in nauwe relatie staat tot het buitengebied.
  
1.93 landschappelijke waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur. De volgende (landschaps)elementen maken hier in elk gevel deel van uit: houtsingels, houtwallen, laanbeplantingen, oude akkers en monumentale, beeldbepalende bomen.
  
1.94 landschappelijke inpassing
 
inpassing in het omringende landschap door bij de situering van bebouwing in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.
  
1.95 landbouwschuur
 
een gebouw waarin opslag ten behoeve van het omliggende agrarisch gebruik plaats vindt en geen sprake is van het houden van dieren.
  
1.96 Limburgs Kwaliteitsmenu
 
het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012.
  
1.97 loonbedrijf
 
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden ten dienste van agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen, waarbij gemechaniseerd loon- en grondwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht, alsmede een bedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op de verhuur van landbouwwerktuigen.
  
1.98 maatschappelijke voorzieningen
 
sociale, culturele, onderwijs-, levensbeschouwelijke en (para)medische voorzieningen, voorzieningen voor sport- en recreatiebeoefening in verenigingsverband en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.
  
1.99 mestbassin
 
een reservoir of een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest.
  
1.100 mestbe- en/of verwerkingsbedrijf
 
een bedrijf waar de uit milieuhygiënisch oogpunt ongewenste overschotten aan dierlijke mest verwerkt worden tot een aanvaardbaar, transporteerbaar en verkoopbaar bemestingsartikel, bijvoorbeeld in korrelvorm. Ten behoeve van de mestbewerking worden diverse technieken gebruikt.
  
1.101 mestbewerking
 
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.
  
1.102 mestverwerking
 
behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen, zoals mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van vreemde objecten.
  
1.103 mestsilo
 
een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.
  
1.104 milieucategorie
 
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
  
1.105 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
 
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
  
1.106 minicamping
 
een camping met maximaal 25 standplaatsen, niet bestemd voor stacaravans, behorende bij een burgerwoning of agrarisch bedrijf zonder vaste voorzieningen.
  
1.107 monument
 
een monument is ingevolge de Erfgoedwet een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed. Het gaat dan om gebouwen die als monumentwaardig worden beschouwd.
    
1.108 natuurlijke waarden
 
waarden in verband met de aanwezigheid van of potentiële mogelijkheden voor bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid, zeldzaamheid, natuurlijkheid, ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.
  
1.109 natuurgebied
 
een gebied met opvallende eigenschappen als het gaat om flora, fauna, geologische of landschappelijke gesteldheid, zoals tot uiting komt in een grote uitgestrektheid of bioversiteit. Voorbeelden zijn beschermde landschappen en nationale parken.
  
1.110 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
 
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf.
  
1.111 nieuwbouw
 
het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.
  
1.112 nutsvoorziening
 
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuis en een verdeelstation.
  
1.113 opslag
 
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel.
  
1.114 onderbouw
 
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven straatpeil is gelegen.
  
1.115 ondergeschikte detailhandel
 
detailhandel die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.
  
1.116 ondergeschikte horeca
 
horeca die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.
  
1.117 ondergronds bouwwerk
 
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
  
1.118 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
 
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
  
1.119 onderkomens
 
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, chalets, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
  
1.120 oude akkers
 
agrarische gronden, tenminste sedert de middeleeuwen in gebruik als akker, zowel in combinatie als grote velden of als kleinere kampen; altijd gelegen op de drogere en van nature meest voedselrijke grond.
  
1.121 oude bewoningsplaatsen
 
een sinds honderden jaren bewoonde plaats, zoals een erf, huisterp, gehucht of nederzetting.
  
1.122 overkapping
 
een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
  
1.123 overig bouwwerk
 
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
  
1.124 paardrijvoorzieningen
 
paardenbak:
een onoverdekt terrein, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.
 
stapmolen:
Ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een computergestuurde bedieningskast.
 
longeercirkel:
Ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training gegeven kan worden.
  
1.125 pand
 
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
  
1.126 peil
 
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
 
in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
 
voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.
  
1.127 permanente bewoning
 
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
  
1.128 pensionstalling
 
het stallen, verzorgen (en/of trainen) van paarden van derden.
  
1.129 plattelandswinkel
 
winkel waarin verkoop plaatsvindt van agrarische producten die ter plekke of in de directe omgeving van de plattelandswinkel vervaardigd of bewerkt worden.
  
1.130 plattelandswoning
 
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorend agrarisch bedrijf; e.e.a. zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.
  
1.131 pleisterplaats
 
een toeristisch informatiepunt met in ieder geval parkeervoorzieningen.
  
1.132 productiegebonden detailhandel
 
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
  
1.133 productiegerichte paardenhouderij
 
het houden van paarden en pony´s ten behoeve van het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen.
  
1.134 recreatiewoning
 
een gebouw of gedeelte van een gebouw dat periodiek dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
  
1.135 reëel agrarisch bedrijf
 
een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden.
  
1.136 regenkap
 
een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.
  
1.137 reliëf
 
afwisseling van hoogten en laagten in het landschap ontstaan door natuurlijke processen, in de vorm van steilranden, terraswanden, kliffen, stootoevers, steilwanden, rivierduinen en dergelijke.
   
1.138 ruimtelijke kwaliteitsverbetering
 
verbetering van de kwaliteit van het buitengebied als tegenprestatie voor een ruimtelijke ontwikkeling, die verder gaat dan een landschappelijke inpassing van die ruimtelijke ontwikkeling, door het treffen van fysieke maatregelen die de stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden van het buitengebied versterken, waaronder de aanleg van natuur, de aanleg of het herstel van landschapselementen, de renovatie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de sloop van bebouwing en het verwijderen van verharding.
  
1.139 risicovolle inrichting:
 
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  
1.140 stacaravan
 
een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken.
  
1.141 schuilgelegenheid
 
een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.
  
1.142 seksinrichting:
 
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
  
1.143 standplaats voor kampeermiddel
 
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
  
1.144 stedenbouwkundig beeld
 
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
    
1.145 stedenbouwkundige waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend in de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).
  
1.146 teeltondersteunende voorzieningen
 
voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen. Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten. Onder teeltondersteunende voorzieningen worden geen kassen verstaan.
  
1.147 terras (horeca categorie 1)
 
een ruimte in de open lucht, behorende bij de hoofdbestemming, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding kleinere etenswaren en alcoholvrije drank wordt verstrekt.
  
1.148 terras (horeca categorie 2, 3 en 5)
 
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
  
1.149 theehuis/theetuin
 
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleinere etenswaren.
  
1.150 tijdelijke teeltondersteunende voorzienig
 
teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van zes maanden per jaar.
  
1.151 trekkershut
 
een houten blokhut die periodiek dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
  
1.152 tuin
 
niet bebouwde grond, die is ingericht met planten zoals gras, bloemen, struiken en bomen en waarvan de volgende voorzieningen deel kunnen uitmaken: paden, verhardingen, vijvers, sloten en parkeervoorzieningen.
  
1.153 tuincentrum
 
een bedrijf gericht op:
 
de teelt van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen;
 
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt winkelvloeroppervlakte waar bedrijfsmatig tuingerelateerde producten, materialen en artikelen ten verkoop worden aangeboden zoals in ieder geval; boomkwekerijproducten, (kamer)planten, (snij)bloemen, bollen, knollen, zaden, tuin- en serremeubelen, dierbenodigdheden, materialen en artikelen voor de aanleg, verfraaiing en het onderhoud van tuinen en vijvers, waaronder bestratingmateriaal, tuingereedschappen, (geïmpregneerde) houtproducten en daarmee samenhangend materiaal alsmede voor de bodem en planten benodigde meststoffen. Daarnaast ook branchevreemde artikelen zoals seizoensgebonden decoratieartikelen, bloempotten, vazen, plantenbakken, tuinverlichting, barbecues, terras(open)haarden, zwembaden, tuinspeelgoed, werkkleding en -schoeisel om in de tuin te werken en overige artikelen ter verfraaiing van de kamer, serre en tuin.
 
verrichten van hoveniersactiviteiten;
 
een en ander met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van tuinen, erven, modeltuinen, terreinverhardingen, parkeervoorzieningen, kantoorruimten alsmede ondergeschikte horeca in categorie 1 tot een oppervlak van maximaal 125 m2.
  
1.154 veehouderij
 
een inrichting bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.
  
1.155 verblijfsrecreatie
 
recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatie- woningen en/of recreatieverblijven, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.
  
1.156 voorerf
 
het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.
  
1.157 voorgevel
 
de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw.
  
1.158 voorgevelrooilijn
 
de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.
  
1.159 waterbassin
 
een voorziening, al dan niet een bouwwerk zijnde, ten behoeve van de opslag of buffering van water.
  
1.160 waterhuishoudkundige voorzieningen
 
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.
  
1.161 waterstaatkundige voorzieningen
 
werken, waaronder begrepen kunstwerken, die verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, en remmingswerken.
  
1.162 wonen
 
een permanente verblijfplaats ten behoeve van de huisvesting van een huishouden in een woning.
  
1.163 woning
 
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
  
1.164 woonunit
 
een geprefabriceerd, demontabel en/of relatief eenvoudig te verwijderen gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht (met de basisvoorzieningen) ten dienste van woonverblijf.
  
1.165 woonwagen
 
een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
  
1.166 zorgboerderij:
 
het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan zorgvragers, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaal therapeutische aard en in de vorm van dagopvang en dagbesteding waarbij nachtverblijf is uitgesloten.
  
1.167 zorgwoning
 
een woning voor de huisvesting van één of meer personen voor wie in het kader van de algemene dagelijkse levensverrichtingen professionele hulp of begeleiding nodig is van huishoudelijke, sociale, sociaal-medische of medische aard.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 afstand tot de zijdelingse bouw perceelgrens
 
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
  
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  
2.3 bouwhoogte van een windmolen
 
horizontale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de ‘straal’ (=diameter x 0,5) van de rotor.
 
verticale as-turbine: de som van de mastlengte (=ashoogte) en de rotorhoogte.
  
Ashoogte: de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein.
  
2.4 dakhelling
 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  
2.5 goothoogte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  
2.6 inhoud van een bouwwerk
 
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  
2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
 
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).
  
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
  
2.9 oppervlakte van een bouwwerk:
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
   
2.10 ondergeschikte bouwdelen
 
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch grondgebruik;
  3. beweiden van grasland;
  4. landschappelijke inpassing en instandhouding overeenkomstig het in lid 9.2 genoemde inpassingsplan; 
  5. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  6. groenvoorzieningen en water;
  7. paden en wegen;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.1.2 Specifieke vorm van agrarisch - paardrijvoorzieningen
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijvoorzieningen' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor zaken als een paardenbak, stapmolen en longeercirkel.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gerealiseerd. Het realiseren van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
3.2.1 Paardrijvoorzieningen
Voor het bouwen van de paardrijvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van de omheining van de paardenbak, stapmolen en longeercirkel mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. de omheining van de paardenbak, stapmolen en longeercirkel dient te worden uitgevoerd in een open constructie;  
  3. de bouwhoogte van de stapmolen mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.
  2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  3. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Schuilgelegenheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden ten behoeve van de bedrijfsvoering in geval van natuurlijke weidegang, onder de voorwaarden dat:
  1. schuilgelegenheden in elkaars directe omgeving dienen te worden geclusterd; 
  2. de schuilgelegenheid wordt geplaatst op een stuk grond met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 2.000 m², dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van heggen, afrasteringen of sloten e.d.; 
  3. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m; 
  4. de schuilgelegenheid dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 15° dient te bedragen; 
  5. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling; 
  6. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 36 m².

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'erf' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:
  1. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  4. het aanleggen van waterbassins en mestbassins voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.
3.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.5.3 Afwegingskader
Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;
  2. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  3. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  4. landschappelijke inpassing en instandhouding overeenkomstig het in lid 9.2 genoemde inpassingsplan;
  5. erven en tuinen;
  6. groenvoorzieningen en water;
  7. paden en wegen.
4.1.2 Pensionstalling
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'pensionstalling' zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven als nevenactiviteit. 
  2. Het is verboden om de volgende diercategorieën te houden: 
    1. vleesrundvee (Rav-code A4, A6 en A7) 
    2. geiten (Rav-code C) 
    3. varkens (Rav-code D) 
    4. kippen (Rav-code E) 
    5. kalkoenen (Rav-code F) 
    6. eenden (Rav-code G) 
    7. konijnen (Rav-code I) 
    8. parelhoenders (Rav-code J) 
    9. struisvogels (Rav-code L) 
  3. De ammoniakemissie van een veehouderijlocatie mag niet hoger zijn dan de ammoniakemissie zoals bepaald op basis van de in de bijlage 3 bij deze regels voor de betreffende veehouderijlocatie vermelde diercategorieën en dieraantallen, huisvestingssystemen, additionele technieken, emissiereducerende technieken en voer- en managementmaatregelen.
    .

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.2.1 Woningen
Voor het bouwen van een woning gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  2. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan de inhoud van de boerderijwoning die qua bouwmassa één geheel vormt, zijnde 1370 m³;
  3. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  4. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  5. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  6. de woning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°;
  7. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de woning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.
  8. in geval van nieuwbouw dient de voorgevel van een woning te worden gebouwd op minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bestemmingsvlak;
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 540 m²;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning worden opgericht, waarbij geldt dat de bestaande afwijking toegestaan is;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m, danwel de bestaande goothoogte;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m, danwel de bestaande bouwhoogte;
  5. de bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°.
  6. voor overkappingen gelden de volgende regels: 
    1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m²; 
    2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 m;
 
4.2.3 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. voor overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in lid 4.2.2 
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.
  2. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  3. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  5. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
 

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Verkleinen afstand zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 sub e ten behoeve van het verkleinen van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarden dat:
  1. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  2. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  3. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Horeca als nevenactiviteit
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van een gebruik voor horeca als nevenactiviteit, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. uitsluitend horeca in de categorie 1 is toegestaan;
  2. het gebruik moet aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief;
  3. er mag geen beperking ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  4. gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de horeca uitoefent;
  5. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;
  6. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  7. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak aan gebouwen, tot een maximum van 50 m²;
  8. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van horeca bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel, tot een maximum van 50 m².
4.5.2 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
  1. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;
  2. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de zin van een bed & breakfast;
met dien verstande dat:
  1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
  2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  4. het een nevenactiviteit betreft en de woonfunctie de overheersende functie blijft;
  5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  6. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  7. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  8. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  9. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;
  10. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:
    • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;
    • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;
    • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;
    • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;
    • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m².
 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  4. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning verlenen indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
5.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in lid 5.2.1 sub d kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.2.1 en lid 5.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld;
  3. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van meer dan 250 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  5. een reeds in uitvoering zijnde bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  6. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in grond voor de teelt van laanbomen;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
5.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing:
  1. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m², tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder lid 5.3.1 sub h, l en m;
  2. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder lid 5.3.1 sub h, l en m;
  3. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;
  4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 m onder maaiveld wordt geroerd;
  7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  8. een reeds in uitvoering zijnde werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  9. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  10. Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van burgemeester en wethouders uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder lid 5.3.1  sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij burgemeester en wethouders zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder lid 5.3.1 sub h  het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop burgemeester en wethouders op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
5.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  4. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 5.3.3 van toepassing is, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 6 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), in eerste instantie bestemd voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
6.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 uitsluitend ten behoeve van de in dit lid onder a. genoemde riviergebonden activiteiten, en de in dit lid onder b. genoemde niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat:
  1. de riviergebonden activiteiten zijn:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
    4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
    6. de realisatie van natuur;
    7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
    8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
    9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
  2. de niet-riviergebonden activiteiten zijn:
    1. een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    2. een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
    4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
6.3.2 Afwegingskader
Een in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied;
  2. bouwen mogelijk is conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;
  3. de activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
    5. specifiek voor het bepaalde onder c. sub 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.
6.3.3 Uitzondering
De toelaatbaarheid van het bouwen van gebouwen en/of overige bouwwerken ten behoeve van navolgende activiteiten wordt slechts getoetst aan lid 6.3.2 onderdeel c. 1 tot en met 3:
  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
  2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
  3. tijdelijke activiteiten;
  4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.
  5. tijdelijke schuilgelegenheid, met dien verstande dat:
    1. het een bouwwerk betreft, bedoeld om niet langer dan 6 maanden ter plaatse te functioneren;
    2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
    3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
6.3.4 Procedure
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 uitsluitend ten behoeve van de in dit lid onder a. genoemde riviergebonden activiteiten, de in dit lid onder b. genoemde niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat:
  1. de riviergebonden activiteiten zijn:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
    4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
    6. de realisatie van natuur;
    7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
    8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
    9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
  2. de niet-riviergebonden activiteiten betreffen (nee, tenzij):
    1. een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    2. een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
    4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
6.5.2 Afwegingskader
Een in lid 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied;
  2. bouwen mogelijk is conform het bepaalde in de onderliggende bestemming;
  3. de activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
    5. specifiek voor het bepaalde onder c. sub 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.
6.5.3 UItzondering
De toelaatbaarheid van de navolgende activiteiten wordt slechts getoetst aan lid 6.5.2 onderdeel c.1 tot en met 3:
  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
  2. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
  3. tijdelijke activiteiten;
  4. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang;
  5. tijdelijke schuilgelegenheid, met dien verstande dat:
    1. het een bouwwerk betreft, bedoeld om niet langer dan 6 maanden ter plaatse te functioneren;
    2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
    3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
6.5.4 Procedure
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  2. het (half)verharden van paden en wegen;
  3. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  5. het aanbrengen van houtopstanden;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
  7. het verlagen of verhogen van het waterpeil.
6.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
6.6.3 Voorwaarden
De in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  2. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  3. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  4. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  5. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.
 

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.2 Ondergrondse bouwwerken

8.2.1 Bouwregels
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien geen bouwvlak is opgenomen, dan zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
8.2.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.1 sub c omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,5 meter onder peil onder de voorwaarden dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
8.2.3 Zwembaden
Op een bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;
  2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m² bedragen;
  4. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

8.3 Hydrologisch neutraal bouwen

Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. De aanleg van een waterhuishoudkundige voorziening dient op eigen terrein plaats te vinden en in stand te worden gehouden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij de gronden de bestemming 'Cultuur en Ontspanning - Seksinrichting' hebben;
  2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens als coffeeshop;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;
  4. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. het in de openlucht opslaan en/of opgeslagen houden van goederen behoudens voor zover inherent is aan het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  7. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor tijdelijke of permanente bewoning, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan.
  8. het innemen van een ligplaats met een vaartuig, waarbij ter plaatse sprake is van horeca-activiteiten, of met een vaartuig dat gebruikt wordt ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie.

9.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke bepaling)

De woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat:
  1. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  2. er sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing overeenkomstig het inpassingsplan opgenomen in bijlage 2 of overeenkomstig een door burgemeester en wethouders goedgekeurde aanpassing daarvan, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:
    1. de inpassing dient uiterlijk 1 jaar na de datum van onherroepelijkheid van het onderhavige bestemmingsplan te hebben plaatsgevonden;
    2. de inpassing dient in stand te worden gehouden.
  3. de sloop van de bestaande bebouwing overeenkomstig het inpassingsplan opgenomen in bijlage 2 of overeenkomstig een door burgemeester en wethouders goedgekeurde aanpassing daarvan, uiterlijk 2 jaar na de datum van onherroepelijkheid van het onderhavige bestemmingsplan heeft plaatsgevonden;
 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  3. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor leent ten behoeve van een bijzonder gebouw;
  4. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:
    1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 65 m boven NAP, onder de voorwaarden dat:
      • deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
    2. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;
    3. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;
  5. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  6. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de regels van dit bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, ten behoeve van de realisering van voorzieningen voor duurzame-energieopwekking, zoals passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie en kleinschalige windmolens, waarbij geldt dat:
    1. de energieopwekking voor eigen gebruik is;
    2. de voorzieningen voor duurzame-energieopwekking worden opgericht binnen een zone van maximaal 100 m aansluitend aan een agrarisch bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Bedrijf', 'Recreatie', 'Sport' of 'Wonen';
    3. de bouwhoogte van windmolens maximaal 15 m mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige voorzieningen voor duurzame-energieopwekking maximaal 5 m mag bedragen;
    5. windmolens dienen te worden uitgeschakeld bij een snelheid van < 6 m/s;
    6. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden;
    7. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van landschappelijke, natuurlijke en/ of cultuurhistorische waarden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  3. het verwijderen van een aanduiding zoals genoemd in de artikelen 3 en 4, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing en/of waarden niet meer aanwezig zijn.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

12.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen aan een omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.
  1. het ontwerpbesluit, met bijbehorende stukken, ligt gedurende twee weken in het gemeentehuis ter inzage;
  2. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen in;
  4. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen;
  5. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  6. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Holshaeg 1'.
  
Vastgesteld: 18-12-2018