direct naar inhoud van Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
Plan: Wellerlooi
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP11007WLIWLI-VA01

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. indien deze mogelijkheid niet reeds elders in deze regels is opgenomen: de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. om te voorkomen dat het gebied van de gemeente Bergen dichtslibt met antennemasten dient primair aannemelijk gemaakt te worden dat binnen de technisch aanvaardbare afstand geen alternatieve oplossing mogelijk is:
      • op een hoog gebouw;
      • op een al aanwezige soortgelijke mast.
    • 2. wanneer plaatsing op maaiveld onontkoombaar is moet:
      • eerst bekeken worden of plaatsing in een naar aard / functie vergelijkbare omgeving mogelijk is;
      • de mast bij voorkeur zo worden geplaatst dat de dominante verticale verschijningsvorm wordt gecompenseerd door substantiële (horizontale) contravormen;
      • bedrijfshal, een viaduct, een school, een fors utilitair gebouw of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken door hoog opgaand groen.
    • 3. wanneer plaatsing in een woonomgeving onontkoombaar is gelden de volgende randvoorwaarden:
      • niet direct in het zicht;
      • de standplaats dient zorgvuldig vorm te worden gegeven;
      • liever een vakwerkconstructie dan een buis.
    • 4. wanneer plaatsing in het buitengebied wordt overwogen moet:
      • de mast bij voorkeur in een al min of meer bebouwde omgeving worden geplaatst;
      • de mast bij voorkeur in een randzone tussen bomen worden geplaatst.
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

22.2 Horeca als nevenactiviteit
22.2.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, 7.1 en 10.1, behoeve van het toestaan van horeca als nevenactiviteit.

22.2.2 Voorwaarden
  • a. vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief moet de ontwikkeling aanvaardbaar zijn;
  • b. er mag geen beperking ontstaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
  • c. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de kleinschalige horeca uitoefent;
  • d. er mag geen sprake zijn van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • e. parkeren vindt op eigen erf plaats;
  • f. toename van bebouwing mag niet plaatsvinden;
  • g. horeca-activiteiten worden gesitueerd in de hoofdbebouwing of speciaal daartoe aangewezen bebouwing;
  • h. de bedrijfsoppervlakte die voor kleinschalige horeca wordt benut, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak aan gebouwen tot een maximum van 50 m2;
  • i. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van de kleinschalige ondersteunende horeca, bedraagt maximaal 30% van het totale oppervlak van het perceel tot een maximum van 50 m2 .

22.3 Mantelzorg
22.3.1 Toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan

Het bevoegd gezag kan door middel van een persoonsgebonden omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.1 en daarmee een tijdelijk gebruik van bijbehorende bouwwerken behorende bij (bedrijfs-)woningen als afhankelijke woonruimte toestaan, indien:

  • a. er aantoonbaar behoefte is aan mantelzorg. De behoefte blijkt uit een indicatiestelling voor mantelzorg;
  • b. er geen belangen van omwonenden en nabij gelegen bedrijven door worden geschaad;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende (bebouwings-)regeling voor bijgebouwen wordt ingepast, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  • d. parkeren vindt op eigen erf plaats;
  • e. de woonruimte voldoet aan de eisen voor 'een levensloopbestendig gebouw'. Een levensloopbestendig gebouw betekent dat de diverse (woon)ruimtes met de rolstoel toegankelijk dienen te zijn. Dit betekent o.a.:
    • 1. een gelijkvloerse woning;
    • 2. zonder drempels en obstakels;
    • 3. dat het gebruik van toilet en badkamer mogelijk is zonder beperkingen.

22.3.2 Voldoen aan voorwaarden gesteld in omgevingsvergunning

De verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan geldt alleen wanneer er een mantelzorgbehoefte zich voordoet. Wanneer dit niet (meer) het geval is, is het gebruik niet conform de voorwaarden van de omgevingsvergunning. Er wordt dan namelijk niet meer voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 22.3.1. De situatie is in dat geval in strijd met het bestemmingsplan.

22.3.3 Toepassing
  • a. De afwijking gesteld in artikel 22.3.1 is alleen van toepassing voor het betreffende perceel waar de mantelzorgbehoevende huisvesting vindt.
  • b. De afwijking gesteld in artikel 22.3.1 is van toepassing voor de betreffende mantel-zorgverlener die zorg geeft aan de mantelzorgbehoevende.
  • c. De afwijking gesteld in artikel 22.3.1 is van toepassing voor de betreffende mantel-zorgbehoevende die zorg ontvangt van de mantelzorgverlener.

22.3.4 Meldingsplicht

Binnen 1 maand na het vervallen van de noodzaak tot mantelzorg door verhuizing of overlijden van de zorgbehoevende, wordt hiervan schriftelijk melding gedaan aan de gemeente. De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, verleend voor de mantelzorgontvanger, zal vanaf dat moment niet meer geldig zijn.