direct naar inhoud van Bijlage 10 Bureauonderzoek Ecologie
Plan: Mosaïque-Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP10021MOSACNBG-VA01

Bijlage 10 Bureauonderzoek Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied betreft het centrumgebied van Bergen en bestaat uit verharding, bebouwing en bomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een parkeerplaats rond het gemeentehuis en een nieuw bouwblok op het Raadhuisplein. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de SVIR. De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 220 m ten zuidwesten van het plangebied maken de uiterwaarden deel uit van de EHS. Het Natura 2000-gebied Maasduinen, tevens EHS, ligt circa 785 m ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10021MOSACNBG-VA01_0005.png"Figuur B1: Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Limburg)

De Maasduinen is een groot, langgerekt natuurgebied in Noord-Limburg, gelegen op het terrassenlandschap tussen de Maas en de Duitse grens. Het gebied strekt zich uit van Heijen (bij Gennep) tot Schandelo (bij Venlo). Het omvat uitgestrekte heidevelden, jonge bebossingen, vennen en stuifzanden. In de lagere terreindelen, tussen het eigenlijke duingebied en de oostelijk gelegen hoge rand van de Rijnterrassen in Duitsland, vinden we natte heidevelden en grotere vencomplexen. De Maasduinen zijn aangewezen in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Voor verschillende habitattypen en –soorten en broedvogels zijn instandhoudingsdoelen opgenomen:

        SVI Landelijk   Doelst. Opp.vl.   Doelst. Kwal.   Doelst. Pop.  
Habitattypen                  
H2310   Stuifzandheiden met struikhei   --   >   >      
H2330   Zandverstuivingen   --   >   >      
H3130   Zwakgebufferde vennen   -   =   =      
H3160   Zure vennen   -   >   >      
H4010A   Vochtige heiden (hogere zandgronden)   -   >   =      
H6120   *Stroomdalgraslanden   --   =   =      
H7110B   *Actieve hoogvenen (heideveentjes)   --   >   >      
H7150   Pioniervegetaties met snavelbiezen   -   =   =      
H91D0   *Hoogveenbossen   -   =   >      
H91E0C   *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)   -   =   =      
Habitatsoorten                  
H1059   Pimpernelblauwtje   --   >   >   >  
H1059   Pimpernelblauwtje   --   >   >   >  
H1061   Donker pimpernelblauwtje   --   >   >   >  
H1061   Donker pimpernelblauwtje   --   >   >   >  
H1337   Bever   -   =   =   >  
H1337   Bever   -   =   =   >  
H1831   Drijvende waterweegbree   -   =   =   =  
H1831   Drijvende waterweegbree   -   =   =   =  
Broedvogels                  
A004   Dodaars   +   =   =      
A004   Dodaars   +   =   =      
A008   Geoorde fuut   +   =   =      
A008   Geoorde fuut   +   =   =      
A224   Nachtzwaluw   -   =   =      
A224   Nachtzwaluw   -   =   =      
A236   Zwarte Specht   +   =   =      
A236   Zwarte Specht   +   =   =      
A246   Boomleeuwerik   +   =   =      
A246   Boomleeuwerik   +   =   =      
A249   Oeverzwaluw   +   =   =      
A249   Oeverzwaluw   +   =   =      
A276   Roodborsttapuit   +   =   =      
A276   Roodborsttapuit   +   =   =      
A338   Grauwe Klauwier   --   >   >      
A338   Grauwe Klauwier   --   >   >      
SVI landelijk   Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)  
=   Behoudsdoelstelling  
>   Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling  
=(<)   Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering  

De uiterwaarden (EHS) zijn met name belangrijk voor trek- en weidevogels. De uiterwaarden bieden daarnaast ook leefgebied aan zoogdieren, vissen, amfibieën en planten.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Het plangebied is nagenoeg geheel verhard en daardoor nauwelijks interessant voor (beschermde) flora en fauna.

Vogels

Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.

Zoogdieren

Het plangebied is geschikt als leefgebied voor soorten als huisspitsmuis en veldmuis. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstructuren kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde amfibieën, vissen, vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten aanwezig in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     huisspitsmuis en veldmuis
 
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja, bij kap groenstructuren en/of bij sloop bebouwing  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   ja, bij sloop van bebouwing  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied maar op circa 785 meter. Oppervlakteverlies en versnippering als gevolg van het plan zijn derhalve niet aan de orde. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bevindt zich de bebouwde kom van Nieuw Bergen. De afstand en de bebouwing zorgen voor een volledige akoestische en optische afscherming. Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische verstoring als gevolg van het plan zijn uitgesloten.

Effecten als gevolg van verontreiniging zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een berekening van de stikstofdepositie gemaakt voor de centrum ontwikkeling en de N271 (zie Bijlage 11). Uit de berekening volgt dat in het deelgebied Het Quin in 2012 de stikstofdepositie 0,56 mol N/ha/jaar bedraagt. Dit is een toename van slechts 0,14% t.o.v. de kritische depositiewaarde van 410 mol N/ha/jr. Deze toename is zo gering dat negatieve effecten als gevolg van de onderhavige centrumontwikkeling en van de N271 kunnen worden uitgesloten.

In het recente verleden werden de stikstofeffecten via een passende beoordeling geïnterpreteerd en dit zou geleid hebben tot de conclusie dat er geen sprake is van een maatgevende toename voor de betreffende gebieden gezien de afstand tussen de bron en de Natura2000 gebieden. Sinds begin dit jaar is er echter een berekeningsmethodiek beschikbaar die een zeer geringe toename in absolute zin laat zien. Er is nog geen jurisprudentie beschikbaar over minimale marges zodat iedere auto of uitbreiding van een woning in het gebied zal leiden tot een theoretische toename  van stikstofdepositie in de omgeving. Om procesrisico's uit te sluiten op dit punt worden ammoniakrechten in het gebied opgekocht waarmee de theoretische toename van de stikstofdepositie vanuit Mosaïque ruimschoots gecompenseerd wordt.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een parkeerplaats rond het gemeentehuis en een nieuw bouwblok op het Raadhuisplein. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Deze soorten zijn mogelijk aanwezig in de bebouwing in het plangebied. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Aangezien groenstructuren worden verwijderd is nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) noodzakelijk. Indien primaire foerageergebieden of vaste vliegroutes van vleermuizen aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.