direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Kern Spaubeek, herziening 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPSPAUBEEK13-VA01

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten in de vorm van een tuinbouwbedrijf met open grondteelt;
  • b. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. verkeersdoeleinden ter ontsluiting van het agrarisch bouwperceel en ter aansluiting op het wegennet;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. tuinen en erven;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige doeleinden.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen, geen woning of kas zijnde. Waarvoor geldt dat bestaande grondgebonden agrarische bedrijven binnen de bouwmogelijkheden van het bouwperceel mogen uitbreiden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één agrarische bedrijfswoning;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. ze worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage mag niet worden overschreden;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 11,00 m bedragen.

3.2.3 Bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (en daarbij behorende bijgebouwen):

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan met de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. bedrijfswoningen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij de bijgebouwen uitsluitend achter de achtergevel van de bedrijfswoning mogen worden opgericht;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, mag maximaal 1.000 m³ bedragen;
  • d. de afstand tussen de zijgevels van een bedrijfswoning en de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3,00 m te bedragen; deze regel geldt niet voor bedrijfswoningen bestaande uit 1 bouwlaag die wel in de zijdelingse perceelsgrens opgericht mogen worden;
  • e. het aantal bouwlagen mag maximaal 2 bedragen;
  • f. de totale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 5,00 m bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de hoogte mag niet meer dan 4,00 m bedragen met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte:
    • 1. achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 2,00 m mag bedragen;
    • 2. voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1,00 m mag bedragen.
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12,00 m bedragen;
  • d. mestopslag dient binnen het bouwperceel plaats te vinden en is toegestaan tot een maximale maat van 2.500 m³;
  • e. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 27.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.4 onder a tot vergroting van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 8 meter, mits:
    • 1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
    • 2. de oppervlakte van deze bouwwerken niet meer dan 25 m² bedraagt;
    • 3. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast;
    • 4. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. als staanplaats voor onderkomens, behoudens één onderkomen per bedrijfswoning en ten hoogste 5 kampeermiddelen op het bouwvlak;
  • b. voor kampeer- of caravanterrein, behoudens het kamperen in de onder sub a bedoelde kampeermiddelen;
  • c. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • d. voor detailhandel en groothandel, uitgezonderd de verkoop van bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;
  • e. voor transport- en/of garagebedrijven;
  • f. voor horecadoeleinden;
  • g. voor permanente of tijdelijke bewoning, uitgezonderd de bedrijfswoning;
  • h. voor opslagdoeleinden en een winterberging voor onderkomens, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • i. in de zin van aanbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken voor bewerking en/of verkoop van agrarische producten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van boerderijverkoop, bewerking van agrarische producten en/of daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteiten, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa worden uitgevoerd. Alleen wanneer de noodzaak daartoe is aangetoond is uitbreiding of vervangende nieuwbouw van bestaande bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak toegestaan, mits daardoor geen cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing verloren gaat;
  • c. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • d. de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en/of het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • f. boerderijverkoop onderdeel uitmaakt van een functionerend agrarisch bedrijf en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;
  • g. uitsluitend verkoop plaats vindt van in hoofdzaak op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde of bewerkte agrarische producten, met dien verstande dat het vloeroppervlak voor boerderijverkoop ten hoogste 25 m² mag bedragen;
  • h. bewerking van agrarische producten uitsluitend de bewerking van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde producten betreft.

3.6.2 Afwijken voor inwonen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 onder g en i en toestaan dat een aanbouw of aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen een aanwezig gebouw, met een maximale gebruiksoppervlakte van 70 m²;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van de aanbouw of het aangebouwde bijgebouw dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', indien het binnen de bestemming gelegen agrarisch bedrijf blijvend aan de bedrijfsvoering wordt onttrokken, te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits:
    • 1. sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is dan wel kan worden gemaakt voor hedendaagse agrarische bedrijfsvoering: één en ander blijkens een deskundig advies, dat mede gebaseerd is op aspecten als goed woonmilieu, ligging, omvang en bedrijfsstructuur;
    • 2. de beëindiging van het bedrijf dan wel de afsplitsing van de bijbehorende gronden niet leidt tot de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf: deze voorwaarde is niet van toepassing op agrarische bebouwing, die vrijkomt als gevolg van landinrichting;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van eventueel aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het betreffende complex;
    • 4. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • 5. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) wordt(en) gebruikt voor bewoning;
    • 6. splitsing van de (voormalige) bedrijfswoning in maximaal 2 woningen wordt toegestaan indien dit noodzakelijk is voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van het pand. Bij splitsing in twee wooneenheden dient elders een woning aan de woningvoorraad te worden onttrokken;
    • 7. geen verzwaring mag optreden van de op grond van de Wet milieubeheer te stellen normen en eisen;
    • 8. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;
    • 9. de wijziging mag niet leiden tot knelpunten of saneringsgevallen op grond van de Wet geluidhinder;
    • 10. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
    • 11. de regels in artikel 14 op de wijziging van toepassing worden verklaard.