direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
Plan: Buitengebied Beek 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPBUITENGEBIED11-VA01

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Agrarisch met waarden - Landschap " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • c. behoud van landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement";
  • d. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. hagelnetten, uitluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hagelnetten".
  • g. extensieve dagrecreatie.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor " Agrarisch met waarden - Landschap " aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen mogen niet worden gebouwd.

4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  • c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 41.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken voor teeltondersteunende voorzieningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c voor het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waaronder begrepen containervelden, boogkassen en regenkappen, mits:

  • a. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na afwijking meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • b. de teeltondersteunende voorzieningen niet worden aangebracht in beekdalen en op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • c. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de belangen en het gebruik van de aangrenzende gronden en bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken om de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te realiseren;
  • f. de voorzieningen voor zover mogelijk direct aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' worden gerealiseerd;
  • g. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, uitsluitend direct aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' mogen worden gerealiseerd;
  • h. de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
  • j. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte. Een en ander gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, als bedoeld in het LKM;
  • k. de hoogte van boogkassen ten hoogste 2,50 meter mag bedragen;
  • l. de hoogte van regenkappen ten hoogste 3,50 meter mag bedragen;
  • m. tijdelijke regenkappen en tijdelijke boogkassen dienen na de termijn van maximaal 6 maanden verwijderd te worden. Hiertoe dient er in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert.

4.4.2 Afwijken voor hagelnetten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c voor het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de netten niet worden aangebracht in beekdalen en op hellingen met een percentage van meer dan 8%; voor zover sprake is van hellingen met een percentage van tussen de 4 en 8 % dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de provincie Limburg;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,5 meter;
  • c. de hagelnetten niet doorlopen tot aan de grond;
  • d. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, bestaande uit een afschermende haag;
  • e. de hagelnetten noodzakelijk zijn met het oog op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • f. de hagelnetten voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 4.1 , meer in het bijzonder:

  • a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot “ Agrarisch met waarden - Landschap " bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  • d. voor opslagdoeleinden.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren, het verwijderen van graften;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt.

4.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder 4.6.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
  • e. zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
  • f. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand of het zelf rooien van fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
  • g. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
  • h. voor werken en werkzaamheden waarop de verordening op ontgrondingen in Limburg van toepassing is;
  • i. indien de in 4.6.1 genoemde werken of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die Wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die Wet.

4.6.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.