direct naar inhoud van Regels
Plan: Benedenkerkstraat 2b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.bpWSbenedenkerk2b-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Benedenkerkstraat 2b met identificatienummer NL.IMRO.0867.bpWSbenedenkerk2b-va01 van de gemeente Waalwijk.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 achtergevel

gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsmatige activiteiten (bij bestemming Wonen)
  • a. het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
  • b. uitoefening van ambachtelijke bedrijvigheid;

in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.9 beroepsmatige activiteiten (bij bestemming Wonen)

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.10 bestaand
  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is dan wel die mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  • a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van de woning vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat;
  • b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  • c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen.
1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 dakopbouw

een toevoeging aan het hoofdgebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen.

1.25 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.26 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder tevens begrepen een overkapping.

1.28 gevellijn

de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn waarin of waar achter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd, behoudens krachtens de regels toegelaten afwijkingen.

1.29 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 maatschappelijke voorzieningen

sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van onderwijs;

1.31 open opslag

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen.

1.32 ondergronds bouwen

bouwen onder peil.

1.33 overkapping met open constructie

een gebouw met maximaal twee wanden, die al dan niet tot de constructie zelf behoren.

1.34 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.35 peil
  • a. voor een gebouw, gelegen op een afstand van maximaal 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 voorgevel

gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de ligging van de voorgevellijn voor hoofdgebouwen zoals deze op de verbeelding is aangegeven.

1.39 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.40 vrijstaand bijgebouw

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.41 woning

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.42 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.43 zijgevel

gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de bestemmingsgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.

2.2 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens (perceelsscheiding van het bouwperceel).

2.3 afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.4 bebouwingspercentage

een op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.5 breedte van bouwpercelen

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens of perceelsgrens.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de (bouw)hoogte van een bouwwerk / maximale contour

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.10 hoogte bouwlaag

bovenkant vloer tot bovenkant vloer.

2.11 bruto-vloeroppervlak van een gebouw

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.

2.12 breedte/diepte/oppervlakte van een bouwwerk
  • 1. behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m¹ boven peil;
  • 2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m¹ onder peil;
  • 3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de nederwaartse projectie van het dak, 1 m¹ boven peil;
  • 4. de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld;
2.13 diepte variabel bouwvlak

loodrecht vanaf de ‘gevellijn’.

2.14 breedte variabel bouwvlak

evenwijdig aan de 'gevellijn', te meten vanaf de buitenzijde van de zijgevel.

2.15 verticale diepte

vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.

Bij de toepassing van het bepaalde in Artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m1 bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  • b. wegen, straten, voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de bij lid a tot en met f behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstwerken en speeltoestellen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. in afwijking van het bepaalde in a en b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een buitenberging toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2,5 m en een maximum bebouwde oppervlak van 10 m2.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de hoogte maximaal 4 m bedragen met uitzondering van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  • b. op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,2 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
    • 2. speeltoestellen waarvan de hoogte maximaal 4 m mag bedragen;
    • 3. overkappingen voor fietsenstallingen waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 4. nutsvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

3.2.3 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;
  • b. op plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden op basis van 3.2.1 tot en met 3.2.2 mag ondergronds gebouwd worden, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
  • c. de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • d. In afwijking van lid a, b en c is ondergronds bouwen op het gehele bouwperceel toegestaan ten behoeve van ondergrondse energievoorzieningen met uitzondering van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer.

3.2.4 Parkeren

Ten aanzien van parkeren geldt dat:

  • a. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. deze parkeergelegenheid dient in stand gehouden te worden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan dat voldaan moet worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Parkeernormen;
  • d. in de berekening ten aanzien van het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages, berekeningsaantallen parkeren op eigen terrein en de minimale ontwerpeisen voor parkeren op eigen terrein, zoals opgenomen in Bijlage 1.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning parkeren in openbaar gebied

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder a, teneinde het parkeren geheel of gedeeltelijk in het openbaar gebied plaats te laten vinden, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. bij de omgevingsvergunning worden het behoud van een stedenbouwkundige eenheid en de verkeersveiligheidsbelangen van de desbetreffende straat in acht genomen.

3.3.2 Omgevingsvergunning lagere parkeernorm

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder c, teneinde een lagere parkeernorm toe te staan, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. bij de omgevingsvergunning worden het behoud van een stedenbouwkundige eenheid en de verkeersveiligheidsbelangen van de desbetreffende straat in acht genomen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  • b. gronden en bouwwerken ten behoeve van activiteiten en evenementen welke niet binnen de bestemmingsomschrijving passen, behalve incidentele en/of kortstondige activiteiten en evenementen die naar schaal en omvang geen onevenredige afbreuk doen aan de bij de bestemmingen omschreven doeleinden van het betreffende perceel en de omliggende gronden;
  • c. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • e. gronden ten behoeve van open opslag.

3.5 Nadere eisen

Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aantal, aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en brandveiligheid.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten en pleinen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige objecten zoals een infiltratievoorziening;

met aan lid a tot en met h ondergeschikte:

  • i. tuinen

met de bij lid a tot en met i behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en straatmeubilair.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van ondergrondse bergbezinkvoorzieningen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van verlichtingsarmaturen bedraagt maximaal 6 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,2 m, met uitzondering van:
    • 1. nutsvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.

4.2.3 Nadere eisen

Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aantal, aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en brandveiligheid.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken ten behoeve van activiteiten en evenementen welke niet binnen de bestemmingsomschrijving passen, behalve incidentele en/of kortstondige activiteiten en evenementen die naar schaal en omvang geen onevenredige afbreuk doen aan de bij de bestemmingen omschreven doeleinden van het betreffende perceel en de omliggende gronden;
  • b. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • d. gronden ten behoeve van open opslag.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdgebouwen ten behoeve van woningen al dan niet in combinatie met de uitoefening van:
    • 1. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van 30 m² van het brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw;
    • 2. bedrijfsmatige activiteiten na het verlenen van afwijking;

met de bij lid a horende:

  • b. aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak zoals weergegeven op de verbeelding en overeenkomstig de bouwwijze zoals hieronder is aangegeven ter plaatse van de aanduiding:

tae: twee-aaneengebouwde woningen;

aeg: aaneengebouwde woningen;

  • c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 8 woningen in de bouwwijze 'aaneengebouwd'; of
    • 2. maximaal 6 woningen in de bouwwijze 'twee-aaneengebouwd';
  • d. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het ‘variabel bouwvlak’ en binnen de ‘maximale contour’ worden gebouwd;
  • e. het ‘variabel bouwvlak’ wordt bepaald door de leden f tot en met j;
  • f. het ‘variabel bouwvlak’ ligt altijd in de ‘gevellijn’ en in of achter de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  • g. de afstand van het ‘variabel bouwvlak’ tot de zijdelingse perceelsgrens van het bouwperceel dient minimaal te zijn:
    • 1. bij twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde 3 m¹;
  • h. de diepte van het ‘variabel bouwvlak’ wordt gemeten vanaf de ‘gevellijn’ en bedraagt:
    • 1. bij twee-aaneengebouwde woningen 12 m¹;
    • 2. bij aaneengebouwde woningen 10 m¹;

of zoveel minder als vanwege de diepte van een bouwperceel, en/of de ligging van de voorgevelrooilijnen mogelijk is;

  • i. de breedte van het 'variabel bouwvlak' bedraagt 10 m¹ of zoveel minder als vanwege de breedte van een bouwperceel, het kunnen voldoen aan het bepaalde in lid g en/of de ligging van de voorgevelrooilijnen mogelijk is;
  • j. indien een hoofdgebouw aanwezig is of daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid i ook het volgende:
    • 1. indien binnen 3 m¹ van de ‘gevellijn’ sprake is van een bestaand aangebouwd bijgebouw wordt dit bijgebouw voor de toepassing van lid i en lid j, onder 2, 3 en 4 geacht onderdeel uit te maken van het hoofdgebouw. De breedte van het ‘variabel bouwvlak’ kan daarbij niet groter worden als bepaald in lid i;
    • 2. de breedte van het ‘variabel bouwvlak’ wordt gemeten vanaf één van de zijgevels van het hoofdgebouw in de richting van het hoofdgebouw;
    • 3. indien één van de zijgevels van het hoofdgebouw niet in de ‘gevellijn’ is geplaatst, dient de breedte van het ‘variabel bouwvlak’ te worden gemeten vanaf de zijgevel die wel in de ‘gevellijn’ is geplaatst;
    • 4. indien beide zijgevels van het hoofdgebouw niet in de ‘gevellijn’ zijn geplaatst, dient de breedte van het ‘variabel bouwvlak’ te worden gemeten vanaf de zijgevel die het dichtste achter de ‘gevellijn’ is geplaatst;
  • k. de ‘maximale contour’ wordt bepaald door de leden l tot en met n;
  • l. ter plaatse van de breedtelijnen of dieptelijnen van het ‘variabel bouwvlak’ mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • m. vanaf de goothoogte zoals in lid l bepaald is, wordt het dakvlak van de ‘maximale contour’ bepaald door een hellingshoek van maximaal 45 graden tot aan de op de plankaart aangegeven bouwhoogte;
  • n. indien een hoofdgebouw aanwezig is of daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid l en m ook het volgende:
    • 1. de richting van de ‘maximale contour’ wordt bepaald door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de ‘gevellijn’ is gelegen;
  • o. de voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de ‘gevellijn’;
  • p. in het verlengde van de zijgevels achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte van 25m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet in het ‘variabel bouwvlak’ zijn gelegen;
  • q. in afwijking van het bepaalde in lid d mag binnen het ‘variabel bouwvlak’ de ‘maximale contour’ worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en mits de bestaande dakvorm niet wordt veranderd.

5.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijnen te worden geplaatst;
  • b. de totale diepte van het hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de ‘gevellijn’, mag gezamenlijk maximaal 18 m¹ bedragen;
  • c. in het verlengde van de zijgevels achter het hoofdgebouw moet per bouwperceel een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet in het ‘variabel bouwvlak’ zijn gelegen;
  • d. binnen het ‘variabel bouwvlak’ zoals bedoeld in lid e van artikel 5.2.1 mogen bijgebouwen gebouwd worden mits de ‘maximale contour’ niet wordt overschreden zoals bedoeld in lid k van artikel 5.2.1;
  • e. op het gedeelte van het bouwperceel buiten het ‘variabel bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen;
  • f. In aanvulling op het bepaalde in de leden a t/m c en e mogen buiten het ‘variabel bouwvlak’ bijgebouwen gebouwd worden mits:
    • 1. de totale oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel maximaal 70 m² is;
    • 2. de afstand tot de ‘gevellijn’ minimaal 3 m¹ is met dien verstande dat een overkapping met een open constructie tot in de ‘gevellijn’ mag worden gebouwd;
    • 3. op hetzelfde bouwperceel de afstand minimaal 1 m¹ bedraagt tussen:
      • hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
      • aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
      • vrijstaande bijgebouwen onderling;
    • 4. buiten het ‘variabel bouwvlak’ bij vrijstaande woningen slechts aan één (verlengde van een) zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;
    • 5. de goothoogte maximaal 3,1 m¹ bedraagt of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is dan 3,1 m¹, maximaal 0,25 m¹ boven de hoogte van die eerste bouwlaag maar in geen geval hoger dan 4 m¹;
    • 6. de nokhoogte maximaal 5 m¹ bedraagt;
    • 7. in afwijking van het bepaalde in sub 5 de goothoogte van een overkapping met een open constructie voor zover deze is gelegen op een afstand van minder dan 3 m¹ achter de ‘gevellijn’ maximaal 3,1 m¹ is en voorzien is van een plat dak;
    • 8. de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw ten hoogste gelijk is aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt bijgebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw ten hoogste gelijk is aan de flauwste dakhelling van het hoofdgebouw;
  • g. in afwijking van het bepaalde in lid a mogen aangebouwde bijgebouwen vóór de ‘gevellijn’ worden gebouwd mits:
    • 1. de diepte maximaal 1 m¹ is;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 0, 25 m¹ hoger is dan de hoogte van de 1 bouwlaag van de woning, met een maximale bouwhoogte van 4 m¹;
    • 3. de totale breedte maximaal 3/5 deel bedraagt van het gedeelte van de voorgevel dat in de ‘gevellijn’ valt, met een maximale breedte van 6 m¹;
    • 4. de totale oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen maximaal 6 m² bedraagt.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden achter de ‘gevellijn’ mag de bouwhoogte maximaal 2,2 m bedragen;
  • b. op de gronden vóór de ‘gevellijn’ mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen.

5.2.4 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ondergronds bouwen is alleen binnen de aanduiding ‘bouwvlak’ en ‘bijgebouwen’ toegestaan;
  • b. Onverminderd het bepaalde in lid a mag op plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden op basis van 5.2.1 tot en met 5.2.3 mag ondergronds gebouwd worden, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
  • c. De verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • d. In afwijking van lid a, b en c is ondergronds bouwen op het gehele bouwperceel toegestaan ten behoeve van ondergrondse energievoorzieningen met uitzondering van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer.

5.2.5 Parkeren

Ten aanzien van parkeren geldt dat:

  • a. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. deze parkeergelegenheid dient in stand gehouden te worden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan dat voldaan moet worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • d. in de berekening ten aanzien van het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages, berekeningsaantallen parkeren op eigen terrein en de minimale ontwerpeisen voor parkeren op eigen terrein, zoals opgenomen in Bijlage 1.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Omgevingsvergunning parkeren in openbaar gebied

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder a, teneinde het parkeren geheel of gedeeltelijk in het openbaar gebied plaats te laten vinden, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. bij de omgevingsvergunning worden het behoud van een stedenbouwkundige eenheid en de verkeersveiligheidsbelangen van de desbetreffende straat in acht genomen.

5.3.2 Omgevingsvergunning lagere parkeernorm

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder c, teneinde een lagere parkeernorm toe te staan, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. bij de omgevingsvergunning worden het behoud van een stedenbouwkundige eenheid en de verkeersveiligheidsbelangen van de desbetreffende straat in acht genomen.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. het hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;
  • b. vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;
  • c. gronden en bouwwerken ten behoeve van activiteiten en evenementen welke niet binnen de bestemmingsomschrijving passen, behalve incidentele en/of kortstondige activiteiten en evenementen die naar schaal en omvang geen onevenredige afbreuk doen aan de bij de bestemmingen omschreven doeleinden van het betreffende perceel en de omliggende gronden;
  • d. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • f. gronden ten behoeve van open opslag.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Omgevingsvergunning beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 lid a onder 1 en 2 en 5.4 voor de uitoefening van:

  • beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het brutovloeroppervlak in het hoofdgebouw;
  • beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en);
  • bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dit betekent onder meer dat:
    • 1. uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in Bijlage 2, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in Bijlage 2, mits:
      • het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;
      • het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
  • d. op het bij de woning behorende bouwperceel ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
  • e. wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein indien sprake is van bedrijvigheid die zich richt op de persoonlijke dienstverlening (zoals kapsalons, schoonheidssalons, pedicures en dergelijke);
  • f. het geen uitoefening van betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • g. per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

5.6 Nadere eisen

Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aantal, aanleg en omvang) ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en brandveiligheid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het in geringe mate, doch niet meer dan 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Parkeernormen bij het plan opgenomen parkeernormen te vervangen op het moment dat de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen' gewijzigd wordt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld als onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Benedenkerkstraat 2b.