direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Distributiecentrum 2, Haven 8 West, Waalwijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de vestiging van een grootschalig logistiek bedrijf (categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) op de gronden ten oosten van de Kloosterheulweg. De aanvraag omgevingsvergunning past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van d e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van het geldende bestemmingsplan. In het kader van de afwijking van het geldende bestemmingsplan is ten behoeve van de omgevingsvergunning voor planologisch afwijken een ruimtelijke onderbouwing benodigd, waarin omschreven wordt op welke wijze de situatie gewijzigd wordt en waarom dit passend is binnen het geldend beleid (met uitzondering van het geldende bestemmingsplan) en de omgeving. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet daarin.

1.2 Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het gebied, zoals opgenomen binnen de rode lijnen op onderstaande afbeelding. Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Waalwijk, sectie K, nummer 317-324. Het plangebied is gelegen ten oosten van de Kloosterheulweg en sluit aan op het bestaande bedrijventerrein Haven. Aan de noordelijke, en oostelijke zijde van het plangebied liggen agrarische gronden. Ten zuiden van het plangebied ligt Rijksweg A59.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0001.jpg"

Uitsnede plangebied, www.ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2010. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid'. De gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast is toegestaan: tuinen en erven, (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief dagrecreatief medegebruik. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van het gebied en van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor regionale openheid.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'geluidzone - industrie 2'. Op de gronden mogen geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

Hieronder is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen, het plangebied is rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0002.jpg"

Uitsnede plangebied bestemmingsplan 'Buitengebied', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het plangebied valt tevens binnen de begrenzing van het facetbestemmingsplan 'Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven' en heeft daarin de aanduiding 'geluidzone – industrie'. Hier zijn uitsluitend geluidsgevoelige objecten toegestaan, als daarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld. Binnen het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen toegelaten.

Het plangebied ligt ook binnen de plangrenzen van het ontwerp bestemmingsplan Haven 8 West. Dit ontwerp bestemmingsplan maakt op onderhavig perceel de realisatie van zeer grootschalige logistieke bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Het bestemmingsplan is nog niet afgerond, waardoor onderhavige ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is om de vestiging van een grootschalig logistiek bedrijf (categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) op deze locatie mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Er wordt eerst aandacht geschonken aan de ruimtelijke en functionele structuur, waarna vervolgens de toekomstige situatie wordt beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid, e.d. Tevens is verslag gedaan van inspraak en overleg en de zienswijzeprocedure in Hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk is ook de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een conclusie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is een agrarisch gebied dat wordt gekenmerkt door het noord-zuid gerichte slagenlandschap. De omgeving van het plangebied bestaat uit weidegronden. Ten westen van het plangebied zijn thans verschillende bedrijven gevestigd, variërend van milieucategorie 2 tot en met milieucategorie 5 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ten zuiden van het plangebied ligt de A59 welke het industrieterrein en de kern Waalwijk van elkaar scheidt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0003.jpg"

Huidige situatie plangebied, foto genomen vanaf de Weteringweg, bron: Google Streetview

2.2 Functionele structuur

Het plangebied is agrarisch in gebruik, waarbij de gronden zowel voor grasland als voor de akkerbouw gebruikt worden. De kavel heeft een oppervlakte van 79.235 m2.

Direct ten noorden van de A59 is vanaf de jaren 60 op de kleigrond, tussen de Bergse Maas en de Langstraat, het bedrijventerrein Haven ontstaan, door de nabijheid van insteekhavens vanaf de Bergse Maas en de ligging aan de A59. Het Haventerrein is goed ontsloten door de directe ligging aan de A59 en in de directe nabijheid van de N261. Mede door deze goede ligging en ontsluiting is dit bedrijventerrein uitgegroeid tot een werkgebied met een regionale functie. Functies die mogelijk worden gemaakt variëren van lichte tot zwaardere bedrijvigheid, met een nadruk op logistiek. Menging van logistieke en niet-logistieke bedrijvigheid is goed mogelijk, mits het bedrijven betreft in de milieucategorieën waarvoor het terrein bedoeld is. De Haventerreinen bieden namelijk, als enige locatie binnen de gemeente, de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven in maximaal milieucategorie 5.

2.3 Toekomstige situatie

In het plangebied wordt de vestiging van grootschalige logistiek uit milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorzien in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein Haven. Dit is onderdeel van de opgave voor bedrijven die oorspronkelijk was voorzien in Afbouwhaven, maar daar geen plek heeft gevonden, vanwege logistieke bedrijvigheid. Het plangebied wordt ontsloten via de Kloosterheulweg aan de westzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0005.jpg"

Impressie terreinplan, bron: DENC

De beoogde bedrijfsbebouwing in het plangebied heeft een oppervlakte van 53.026 m2. Rondom de bebouwing worden onder andere groenvoorzieningen en parkeerplaatsen aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk omvat de beschrijving van relevante ruimtelijke beleidsdocumenten van hogere overheden, de regio en de gemeente. Per document zijn de hoofdlijnen opgenomen voor zover van belang voor het plangebied. Tevens bevat dit hoofdstuk een beschrijving van de relevante gemeentelijke ruimtelijke beleidsdocumenten en de gemeentelijke beleidskeuzes ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling. Het sectorale beleid is beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Een van de nationale belangen die in de SVIR zijn opgenomen betreft: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)

Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (juli 2017): De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het gaat hier met name om 'een goede ruimtelijke ordening' (zie ook 201608869/1/R3, 28 juni 2017). De elementen "actuele" en "regionale behoefte" zijn komen te vervallen sinds 1 juli 2017. Bij de toetsing aan de duurzaamheidsladder wordt allereerst de behoefte aan de ontwikkeling beschreven.

Behoefte

In april 2015 is door de Stec Groep een kwalitatief verdiepingsonderzoek bedrijventerreinen Noord-Brabant uitgevoerd naar vraag en aanbod in de regio's. Volgens deze prognoses is de vraag naar grootschalige logistiek (5 ha en groter) in de regio Hart van Brabant voor de planperiode 2017-2026: 73,5 ha. Tot 2030 komen hier 19 hectare bij en tot 2040 komt hier 23 hectare bij. De harde voorraad (bouwrijp/ niet bouwrijp aanbod) kan hiermee niet voorzien in de prognosticeerde vraag. Daarnaast is er op dit moment sprake van veel concrete marktvraag. De regio Hart van Brabant wil, als logistieke hotspot wel voorzien in de vraag naar grootschalige logistiek en haar terreinen vraaggericht aanbieden. Het plangebied ligt in het gebied 'Haven 8'. In dit gebied bestaat een actuele vraag van 25 hectare, zoals ook uit de volgende tabel blijkt. Om ook in de toekomst te kunnen voorzien is de voorgestelde oplossing om Haven 8 geschikt te houden voor zeer grootschalige logistiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0006.png"

In het RRO Hart van Brabant is vastgesteld dat er een omslag moet worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen van bedrijventerreinen. Op 22 september 2016 zijn hiertoe de RRO-afspraken bedrijventerreinen HvB 2016-2025 vastgesteld, waarin is vastgesteld dat er een forse uitbreidingsvraag is van de logistieke sector, in het bijzonder de vraag naar (zeer) grootschalige kavels (>5ha). Voor de opvang van deze uitbreidingsvraag is onder meer bedrijventerrein Haven 8 aangewezen, dat in het programma bedrijventerreinen 2016-2025 als geprioriteerde locatie de codering oranje heeft gekregen. Dit betekent dat bedrijventerrein Haven 8 vraaggericht kan worden ontwikkeld op basis van een concrete marktvraag voor grootschalige logistiek.

In het RRO van 21 september 2017 is ingestemd de pilot vraaggericht ontwikkelen, waarbij de ontwikkeling van bedrijventerreinen is gekoppeld aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Het gaat om een bekende eindgebruiker of een intermediair met een bekende eindgebruiker (aantoonbaar);
  • 2. Die bereid is om een intentieovereenkomst of voorlopig-koopcontract te tekenen voor een locatie tegen de daar geldende marktprijzen;
  • 3. Aantoonbaar kan maken dat hij voor de aankoop van de grond en voor het te realiseren bedrijfsgebouw de benodigde financiering heeft of kan krijgen;
  • 4. Waarbij als enige ontbindende voorwaarde geldt het binnen vooraf afgesproken tijdpad beschikbaar komen van de locatie (op basis van proceduretijden zoals gebruikelijk voor de planningsfase van de locatie);
  • 5. En waarvoor bij aanvang duidelijk is dat redelijkerwijs niet op bestaande bedrijventerreinen of bouwrijpe gronden ruimte geschikt is;
  • 6. Bij de grondaankoop (of wijziging bestemmingsplan als de ruimte vragende partij in eigen beheer en op eigen risico ontwikkelt) borgen bedrijf en gemeente aan de voorkant dat na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning binnen een vooraf te bepalen periode (2 jaar is genoemd) de ontwikkeling is gerealiseerd. Indien dat niet gebeurd is, dan heeft de gemeente een recht van terugkoop of wordt de bedrijfsbestemming weer omgezet naar de oorspronkelijke bestemming, waarbij het recht op planschade komt te vervallen.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de vestiging van grootschalige logistiek uit milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met circa 8 ha uitgeefbare gronden, op basis van concrete vraag.

Binnen- of buitenstedelijk

In het RRO is geconstateerd dat onvoldoende binnenstedelijke locaties voorhanden zijn om te kunnen voorzien in de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen. Dit geldt zeker voor Waalwijk en zeker voor de schaal en omvang van grootschalige logistieke bedrijven. Bovendien zijn binnen de gemeente slechts nog een beperkt aantal hectares harde plancapaciteit (3 ha) beschikbaar. Het betreft vrijwel uitsluitend kleinere kavels, ongeschikt voor grotere en/of zwaardere bedrijven, waaronder logistiek.

Conclusie

Na toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de ladder geen belemmering oplevert.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie RO 2010 - pariële herziening 2014

De Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 is met ingang van 19 maart 2014 in werking getreden. De provincie Noord-Brabant heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vastgelegd in de structuurvisie. Onderstaande afbeelding geeft binnen de rode cirkel globaal het plangebied op de Structurenkaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0007.jpg"

Uitsnede Structurenkaart

Het plangebied is gelegen binnen het als landelijk gebied aangewezen accentgebied voor agrarisch ontwikkeling en aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002. Daarnaast kan een gemeente vanwege gewijzigde inzichten verzoeken om tot wijziging van deze gebieden over te gaan. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. In de zoekgebieden voor verstedelijking wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Regionale afstemming vindt plaats via de regionale agenda´s voor werken. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken naar hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur- of verkeershinder en voor bedrijven met een extern veiligheidsrisico. Er dienen voldoende terreinen geschikt te blijven of geschikt te worden gemaakt voor de vestiging van dit soort bedrijven. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met de daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de manier waarop dit wordt veilig gesteld, vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte op de (middel)zware bedrijventerreinen. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant is voor het eerst in april 2010 vastgesteld en voor het laatst in juli 2017 gewijzigd. In de Verordening ruimte Noord-Brabant staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Onderstaande afbeelding geeft binnen de rode lijnen globaal het plangebied op de Themakaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0008.jpg"

Uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling, Verordening Ruimte Noord-Brabant

Het plangebied is gelegen binnen binnen gemengd landelijk gebied. Voor het plangebied is op de Integrale plankaart met structuren en aanduidingen de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied' opgenomen. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuwvestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Binnen deze zoekgebieden kan worden voorzien in een stedelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

Het plangebied sluit aan op het bedrijventerrein Haven.

  • b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

Het bedrijventerrein Haven 8 kan op basis van het programma bedrijventerreinen 2016-2025 van Hart van Brabant onder voorwaarden vraaggericht worden ontwikkeld. Er wordt op dit moment dan ook (nog) geen groene geleding aangelegd aan de randen. Zodra vaststaat dat de ontwikkeling van bedrijventerrein Haven 8 is afgerond, wordt aan de oostzijde van het bedrijventerrein een afronding van het terrein aangelegd. Conform de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' die in het RRO Midden-Brabant zijn vastgesteld, zal minimaal 1% van de uitgifteprijs worden gereserveerd voor kwaliteitsverbetering landschap. Daarnaast zal voldoende fysieke ruimte worden gereserveerd om landschappelijke inpassing te kunnen realiseren.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal planningsoverleg

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is in artikel 39 bepaald, dat er regionale ruimtelijk overleggen dienen plaats te vinden. Dit is een platform voor een gestructureerd overleg over de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijke beleid van de provincie en de regio. Het overleg heeft tot doel om afspraken te maken over de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Provinciale prognoses van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen zijn daarbij richtinggevend.

In Noord-Brabant vindt het regionaal overleg plaats in vier regio's: West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant. Waalwijk ligt in de regio Midden-Brabant. Het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) voor deze regio sluit aan op de gebiedsindeling van samenwerkende gemeenten in de Regio Hart van Brabant. De 8 gemeenten van deze regio (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk), de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, en de provincie nemen deel aan dit overleg. Het waterschap Aa en Maas is agendalid.

In het RRO Hart van Brabant is vastgesteld dat er een omslag moet worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen van bedrijventerreinen. Op 22 september 2016 zijn hiertoe de RRO-afspraken bedrijventerreinen HvB 2016-2025 vastgesteld, waarin is vastgesteld dat er een forse uitbreidingsvraag is van de logistieke sector, in het bijzonder de vraag naar (zeer) grootschalige kavels (>5ha). Voor de opvang van deze uitbreidingsvraag is onder meer bedrijventerrein Haven 8 aangewezen. Dit betekent dat bedrijventerrein Haven 8 vraaggericht kan worden ontwikkeld op basis van een concrete marktvraag voor grootschalige logistiek.

In het RRO Hart van Brabant van 21 september 2017 is ingestemd met het voorstel pilot 'Vraaggericht ontwikkelen van grootschalige logistiek' dat is voortgekomen uit het bestuurlijke taskforce overleg van 26 juli 2017. Op basis hiervan kan voor het plangebied op basis van de aangetoonde concrete marktvraag (25ha) grootschalige logistiek uit milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden gevestigd. Dit is conform de systematiek van vraaggericht ontwikkelen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Waalwijk 2025

Op 4 februari 2016 heeft de raad van Waalwijk de Structuurvisie Waalwijk 2025 vastgesteld op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke Ordening. Doel van de structuurvisie Waalwijk 2025 is een samenhangend ruimtelijk beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitwerkt voor 2025.

Regionaal gezien heeft de logistieke sector de komende jaren de meeste groeipotentie. Gezien de gunstige ligging van Waalwijk aan de hoofdinfrastructuur kan Waalwijk de logistieke sector alle kansen bieden, vooral op het bedrijventerrein Haven. De kansen worden versterkt door de gecombineerde aanpak van bedrijventerrein, havenfaciliteiten en wegennet.

Indien de economische ontwikkeling aantrekt en er in regionaal verband behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen komen voor Waalwijk als eerst uitbreiding ten oosten van Haven (Haven 8) en ten oosten en westen van Maasoever-Scharlo in beeld. Deze locaties zijn als mogelijke toekomstige uitbreidingslocaties op basis van de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant aangewezen.

Voor het plangebied is op de totaalkaart voor 2025 de aanduiding 'invulling nader te bepalen' binnen de 'ringwegenstructuur' neergelegd. Voorgenomen ontwikkeling betreft de vestiging van grootschalige logistiek uit milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Waalwijk 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0009.jpg"

Uitsnede Totaalkaart Visie 2025, Structuurvisie Waalwijk 2025

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In een bestemmingsplan dient te worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Is er sprake van een bestemmingswijziging dan wordt de bodemkwaliteit beschreven met behulp van een verkennend bodemonderzoek conform de NVN 5725 en NEN 5740.

Afweging

Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit, zie Bijlage 2. Er zijn diverse verontreinigingen gevonden, zoals chroom boven de interventiewaarden, licht verhoogd cadmium, zink, lood en kwik. Ook is PAK en minerale olie gevonden. Plaatselijk iser sprake van puin, sintels, glas en leer genvonden. Of er reden is tot nader onderzoek hangt af van de gebiedsontwikkeling ter plaatse van de diverse deelgebieden. Gezien de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelen ter plaatse van de onderzoekslocatie kan het nodig zijn sanerende maatregelen hier voorafgaand aan te nemen. Grondverzet is op de als sterk verontreinigd aangemerkte delen niet zonder meer mogelijk. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn sterk verontreinigd aangemerkte percelen aanwezig. Bij de inrichting van het gebied wordt nader bekeken hoe met de sterk verhoogde gehalten omgegaan moet worden. Indien nodig wordt grond met sterk verhoogde gehalten functiegericht gesaneerd.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.1 Archeologie

De op 3 februari 2011 vastgestelde erfgoedkaart van de gemeente geeft middels de beleidskaart aan waar en op welke manier onderzoek noodzakelijk is in het ruimtelijk proces. De archeologische beleidskaart – bestaande uit de archeologische verwachtingenkaart en de archeologische maatregelenkaart – moet primair een helder en hanteerbaar beleidsinstrument vormen, en is het resultaat van de inventarisatie en analyse van de op dit moment beschikbare gegevens over het bodemarchief van de gemeente Waalwijk en een gemeentelijke belangenafweging waarbij archeologische kennisvermeerdering en conservering van erfgoed plaats krijgen in een bredere maatschappelijke context.

Op onderstaande afbeelding is op een uitsnede van de Erfgoedkaart het plangebied door middel van een rode cirkel weergegeven. De planlocatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt: geen onderzoek mits het geen MER-plichtig project betreft. Zie hiervoor paragraaf 4.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0010.jpg"

Uitsnede Erfgoedkaart

4.2.2 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorie geïnventariseerd. De regio is van cultuurhistorisch belang vanwege het unieke slagenlandschap. De ontwikkelingsstrategie betreft behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio.

4.2.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang in een ruimtelijk plan is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta.

4.3.1 Beleid en wetgeving

Waterwet

In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding is het kader voor het waterbeheer voor Nederland. De hoofddoelstelling is “een veilig en goed bewoonbaar land en het instandhouden/versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en -buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water)problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het Waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de ruimtelijke regelgeving zoals Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Voorliggend bestemmingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.

Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het plan zijn waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Op grond hiervan moeten bestaande sloten die bij de planontwikkeling verloren gaan gecompenseerd worden. Ook de toename van het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden. Daarbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

  • 1. Infiltreren.
  • 2. Retentie aanleggen binnen het plangebied.
  • 3. Retentie aanleggen buiten het plangebied.
  • 4. Berging zoeken in bestaand watersysteem.

Een retentievoorziening maakt theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan geschieden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de hydraulische randvoorwaarden is verwoord dat het in de praktijk echter ook voorkomt dat de retentie niet als een 'echte' aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied.

Waterplan Waalwijk

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vraagt dat gemeentelijk plannen tegen de wateroverlastproblematiek worden opgesteld. Daarvoor dient de stedelijke wateropgave te worden bepaald. In de Kader Richtlijn Water (KRW) wordt een goede chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewater en het beschermen en herstellen van grondwaterlichamen nagestreefd. Om deze ontwikkelingen te vertalen naar lokaal waterbeleid, is voor de gemeente Waalwijk een waterplan opgesteld (raad, 2010).

Een belangrijke doelstelling van het waterbeheer is dat het water in Waalwijk geen overlast veroorzaakt voor de bewoners en bedrijven. Daarom wordt in 2015 aan de wateropgave voldaan. Voor het landelijke gebied gaat het om de wateropgave voor het oppervlaktewater en voor het bebouwde gebied geldt dit zowel voor het oppervlaktewater, het grondwater als de hemelwaterafvoer. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020 "Doelmatig op weg naar een klimaat bestendig Waalwijk" zijn hiertoe beleid en maatregelen ten aanzien van het hemelwater en grondwater opgenomen.

4.3.2 Planontwikkeling

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader wordt door waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd. In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is onderzoek uitgevoerd naar de huidige en toekomstige situatie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de notitie 'Waterhuishouding en riolering Haven 8 (Arcadis, 9 maart 2018). Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 3. De wateropgave voor heel Haven 8 West wordt hier beoordeeld. Het plangebied waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, betreft slechts een deel van Haven 8 West.

Compensatie

Het havengebied wordt in fasen ontwikkeld. Voorgenomen ontwikkeling betreft een deel van fase A van Haven 8. Voor voorgenomen plan ligt een compensatieopgave. In de huidige situatie liggen binnen de verschillende fases van Haven 8 diverse noord-zuid georiënteerde watergangen. Deze watergangen voeren via oost-west georiënteerde watergangen naar het hoofdafvoerstelsel. De oppervlakten van de watergangen worden per fase weergegeven in onderstaande tabel. Watergangen worden gesaneerd ten behoeve van de ontwikkeling van Haven 8. In het gebied zijn een aantal waterpartijen en een nieuwe hoofd afvoerende watergang voorzien. In totaal wordt voldaan aan de compensatie eis. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 3.

Retentie

De retentieopgave is berekend per fase. Voor Fase A wordt uitgegaan van een retentieopgave van 32.369 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0011.jpg"

Afbeelding fasering deelgebieden

Bij T=100 moet er 600 m³/ha geborgen worden voor de retentieopgave. In onderstaande tabel is de totale retentieopgave per fase weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0012.jpg"

Afbeelding retentieopgave

Omdat er in de bestaande en nieuwe waterpartijen voldoende ruimte is om een peilstijging op te kunnen vangen kan de benodigde berging in deze waterpartijen gerealiseerd worden. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 3.

Grondwater

De verwachte GHG bevindt zich op NAP +0,50 m. Deze wordt vooral beïnvloed door de waterstanden in de Bergsche Maas. Bij de nieuwe maaiveldhoogte van NAP +1,50 m betekent dit een ontwateringsdiepte van 1,00 m. Dit leidt naar verwachting niet tot grondwaterproblemen. Wel wordt geadviseerd om drainage aan te leggen ter plaatse van de nieuwe wegen, zodat eventuele hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De drainage kan aangesloten worden op de RWA-afvoeren en of waterpartijen. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 3.

Riolering

Verhard oppervlak van openbaar en uitgeefbaar terrein stroomt direct af op de omringende sloten en watergangen, waardoor het niet noodzakelijk is een RWA-stelsel te ontwerpen en te dimensioneren voor Haven 8. Het afvalwater, de droogweerafvoer (DWA), wordt ingezameld door een DWA-stelsel. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 3.

4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling binnen het plangebied is uitvoerbaar. Er wordt voldoende ruimte gereserveerd voor watercompensatie en retentie. Tevens leiden de ontwikkelingen naar verwachting niet tot grondwaterproblemen.

4.4 Natuur

Er is onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. In deze paragraaf zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in beschermde soorten en beschermde gebieden.

4.4.1 Beschermde soorten

In 2018 is door Movares een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor onderhavig plangebied, zie Bijlage 4. Ten aanzien van het plangebied Haven 8 West zijn de volgende waarnemingen genoteerd, die ook van toepassing zijn voor onderhavig plangebied, waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld:

Vogels

Binnen het projectgebied is geschikt broedbiotoop voor broedvogels aanwezig. Er is geen ruimtebeslag op nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten. Wel is het plangebied geschikt als foerageergebied voor o.a. de ransuil. In de directe omgeving blijft echter voldoende alternatief foerageergebied over. Mogelijk treedt er wel verstoring door geluid op de nest van de ransuil, slechtvalk en grote gele kwikstaart op bij de bouw van het industrieterrein. Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen/struiken/vegetatie worden verwijderd en oppervlaktewater wordt gedempt, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in te verwijderen bomen/struiken/vegetatie/oppervlaktewater broedende vogels aanwezig zijn. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten mag er niet gewerkt worden. Om negatieve effecten door verstoring door geluid op nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten bij de bouw te voorkomen dient bij de bouw gebruik te worden gemaakt van geluidsreducerende bouwmethode. Bijvoorbeeld het drukken en draaien in plaats van het heien van palen.

Amfibieën

In het plangebied is de gewone pad aangetroffen. Door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnt leefgebied van deze soort. De gewone pad is door de provincie Noord-Brabant vrijgesteld bij ruimtelijke projecten. Soorten amfibieën die niet zijn vrijgesteld zijn niet waargenomen in het plangebied. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dien rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door vanuit één kant te werken tijdens de aanlegwerkzaamheden, zodat dieren de kans krijgen te vluchten.

Vleermuizen

Er kunnen mogelijk negatieve effecten op foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen optreden door verstoring door licht. De gunstige staat van instandhouding van vleermuissoorten komt in geen geval in het geding. Effecten kunnen worden voorkomen door gebruik te maken van gerichte verlichting waarbij water en bomen in de omgeving (met name ter hoogte van de waterzuivering) onverlicht blijven. Dit geldt voor zowel de uitvoeringsfase als de gebruiksfase.

Aanvullend onderzoek

Er is geen nader onderzoek naar beschermde soorten in het plangebied noodzakelijk.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Er is ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd indien het project resulteert in handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen. Dit geldt voor alle soorten die als beschermd zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en waarvoor geen vrijstelling is opgenomen in de betreffende provincie. Voor alle soortgroepen geldt dat er voor de voorgenomen werkzaamheden geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd in het kader van de Wet natuurbescherming. Wel dient rekening te worden gehouden met onderstaande maatregelen.

Maatregelen

Om effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen worden in ieder geval de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen, struiken en nestkasten worden verwijderd, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in de te verwijderen bomen, struiken en nestkasten broedende vogels aanwezig zijn. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten mag er niet gewerkt worden.
  • Om effecten op vrijgestelde soorten kleine grondgebonden zoogdieren zoveel mogelijk te beperken dienen de werkzaamheden waarbij vegetatie wordt verwijderd van één kant uit te worden uitgevoerd zodat aanwezige dieren de kans krijgen te vluchten. Dit valt onder de zorgplicht.
  • Mogelijk indirecte effecten als verstoring door licht kunnen voorkomen worden door gebruik te maken van gerichte verlichting. Hierbij dient lichtval op beplanting, bomen, en gebouwen in de omgeving te worden vermeden om verstoring van vleermuizen te voorkomen. Dit geldt ook voor de eindsituatie.
4.4.2 Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is gelegen op circa 2 kilometer (Langstraat). Gezien de aard van het voorgenomen plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden en het feit dat deze gebieden zijn aangewezen voor habitattypen gevoelig voor stikstofdepositie, dient te worden beoordeeld of negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie aan de orde zijn. Het bedrijventerrein Haven 8 staat via het koepelproject op de potentiële prioritaire projectenlijst. Deze lijst wordt met de partiële herziening van het PAS in het najaar van 2018 definitief en wordt dan opgenomen in de Ministeriële regeling van de Wet natuurbescherming. In mei 2018 is een Aerius berekening uitgevoerd naar de impact van een distributiecentrum op stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zie Bijlage 5. Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden van 0,05 mol N/ha/jaar of meer. De grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar wordt niet overschreden. Vanuit de Wet natuurbescherming is geen actie benodigd (geen melding en geen vergunningaanvraag).

4.4.3 Conclusie

Er is geen nader onderzoek naar beschermde soorten in het plangebied noodzakelijk. Ten aanzien van stikstofdepositie is geen sprake van een meldingsplicht en hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.

4.5 Verkeer en parkeren

Door DENC Netherlands B.V. is de verkeer- en parkeerbehoefte voor het gebied ten noorden van het plangebied beoordeeld, waarbij is uitgegaan van de realisatie van een distributiecentrum bestaande uit een warehouses/units en ondersteunende kantoren. De resultaten zijn hieronder opgenomen.

Verkeer

De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de wegen rondom het perceel. De in- en uitritten zijn gelegen aan de Kloosterheulweg, Weteringweg en de nieuwe aan te leggen weg ten oosten van het plangebied. Via deze wegen kan het verkeer in zuidelijke richting ontsluiten op de rijksweg A59. Onderstaande afbeelding geeft de situering van bedrijventerrein Haven 8 en omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0013.jpg"

Omgeving en ontsluiting Bedrijventerrein Haven 8, bron: DENC Netherlands B.V.

De verkeersbewegingen op het perceel bestaan uit het parkeren van auto’s van de medewerkers en de afhandeling van goederen die met vrachtwagens wordt bezorgd. Voor deze verkeersbewegingen is voldoende ruimte gereserveerd binnen de perceelgrenzen.

Parkeren

Het parkeren van vrachtwagens en auto’s geschiedt geheel op eigen perceel. De parkeerplaatsen worden gesitueerd ter plaatse van de zijgevels en naast de laad- en losterreinen.

Het aantal benodigde autoparkeerplaatsen is berekend aan de hand van de parkeernorm 2015 van gemeente Waalwijk zijnde Kantoren (zonder baliefunctie) á 1,8 parkeerplaats per 100 m2 BVO en Bedrijf arbeidsextensief/bezoekers extensief á 0,9 parkeerplaats per 100 m2 BVO. Dit resulteert in 554 benodigde parkeerplaatsen:

  bvo   parkeernorm   aantal parkeerplekken  
kantoor   3.750   1.8   68  
magazijn   49.700   0.9   447  
mezzanine   4.407   0.9   40  
totaal       554  

Er zijn vooralsnog 313 parkeerplaatsen gepland, zoals is aangegeven op de onderstaande Terreinindeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0014.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0015.jpg"

De geplande parkeerplaatsen zijn echter wel een reële situatie/invulling van de parkeervoorziening conform een gebouw met hoofdzakelijk een industrie/opslagfunctie en ondersteunende kantoren. Als in de toekomst meer werknemers ingezet gaan worden is er de mogelijkheid om op het terrein zelf parkeeroplossingen te realiseren.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij bepaalde overheidsbesluiten de gevolgen van dit besluit op de luchtkwaliteit beoordeeld dienen te worden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan, het verlenen van een milieuvergunning en het nemen van een wegaanpassingsbesluit. Concreet kan een project doorgang vinden wanneer:

  • voldaan wordt aan de grenswaarden voor vervuilende stoffen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer, of
  • de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het besluit 'niet in betekenende mate' is; er is sprake van een 'niet in betekenende mate' wanneer er een toename van een stof genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer is van minder dan 3% ten opzichte van de grenswaarde, of
  • als het plan is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het NSL is bij Kabinetsbesluit vastgesteld op 1 augustus 2009 en sindsdien van kracht. Voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het NSL (IB-nr. 538). Daarom hoeft er geen afzonderlijke toets meer plaats te vinden met betrekking tot normen voor luchtkwaliteit en kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 eerste lid, onder d van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat als een ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in het NSL, de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit doorgang kan vinden.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt onderzoek gedaan naar de invloed van de uitbreiding van het bedrijventerrein Haven 8 op de luchtkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan 'Afbouw Haven I t/m VI' onderzoek gedaan naar de invloed van ontwikkeling van het bedrijventerrein Afbouw Haven I t/m VI op de luchtkwaliteit. Daarbij is zowel gekeken naar de invloed van industriële bronnen (puntbronnen) als van het wegverkeer (lijnbronnen). Met betrekking tot industriële bronnen is gebleken dat de invloed van de nog te vestigen bedrijvigheid op het industrieterrein op de lokale luchtkwaliteit gering is. Voor onderhavig bestemmingsplan zal dit niet anders zijn.

Met betrekking tot het wegverkeer blijkt uit de scenarioberekeningen dat:

  • voor stikstofdioxide in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
  • voor fijn stof in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
  • Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd voor Afbouw Haven I t/m VI blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden blijven.

Voorgenomen ontwikkeling is wat betreft oppervlak kleiner dan het plangebied van het bestemmingsplan Afbouw Haven. Zodoende zal ook deze ontwikkeling onder de grenswaarden blijven. De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden dus niet overschreden.

Conclusie

Deze ontwikkeling zal onder de grenswaarden blijven. De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden dus niet overschreden.

4.7 Geluid

Beleidskader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is hieraan geen aandacht besteed.

Het plangebied ligt evenwel in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein en de snelweg A59.

Wegverkeerslawaai

In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Bovendien is de snelweg A59 op een grotere afstand dan 200 m gelegen vanaf de meest zuidelijke punt van het plangebied. Wegverkeerslawaai wordt om die reden buiten beschouwing gelaten. Aan- en afvoer van goederen en verkeersbewegingen van werknemers hebben invloed op de verkeersintensiteit ter plaatse, maar ook hiervoor geldt dat de locatie ver van woningen is gelegen, waardoor dit geen invloed heeft op het geluidniveau op woningen.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Haven I t/m VI. Over het plangebied ligt op basis van het Facetbestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Hierbinnen mogen alleen geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld. Het onderhavige bedrijventerrein maakt geen onderdeel uit van het industrieterrein Haven. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden dan ook niet toegestaan. Geluidgevoelige objecten worden overigens binnen het plangebied eveneens niet toegestaan.

Aan de zuidwestzijde van het plangebied zijn woonwagens gelegen. Deze liggen op een afstand van circa 90 m. De bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied dienen te voldoen aan de vastgestelde geluidnormen ter plaatse van geluidgevoelige objecten. Hieraan kan worden voldaan. Ook wordt voldaan aan de richtafstanden voor wat betreft geluid tot de bedrijven. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is namelijk bestemd voor logistieke bedrijvigheid, waarvoor een richtafstand van 50 m geldt. Hieraan wordt voldaan.

Conclusie

Op basis van de toe te laten niet geluidgevoelige functies, de ligging van de weg, en de zone van het industrieterrein Haven, kan akoestisch onderzoek achterwege blijven. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen evenals geluidsgevoelige objecten worden niet toegestaan in het bestemmingsplan.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woonbebouwing. Milieuzonering dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht.

De mate van uitstraling wordt vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies.

Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van het bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om de milieugevoelige functie te beschermen.

Binnen het plangebied worden logistieke bedrijven toegestaan. Hiervoor geldt op bas van de uitgave 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 50 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0016.png"

Gevoelige functies nabij het plangebied betreffen de bedrijfswoningen/woonwagens op het bedrijventerrein Haven. Deze functies liggen op circa 80 meter afstand van het plangebied. Hierdoor is geen sprake van nieuwe belemmeringen en resulteert onderhavig ontwikkeling niet in een (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.

Voor het plangebied van Haven 8 West is het thema 'Externe veiligheid' nader beoordeeld. De resultaten daarvan staan in Bijlage 6. In twee bijlagen wordt nader ingegaan op externe veiligheid ten gevolge van vervoer (Bijlage 7 en Bijlage 8). Tevens is een Quantitatieve risicoanalyse opgesteld, zie Bijlage 9. Deze onderzoeken zijn ook van toepassing op onderhavig plangebied, waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld. Op basis van deze beoordeling en analyse is het voornemen op het thema externe veiligheid uitvoerbaar.

4.10 Technische infrastructuur

Dit aspect betreft de boven- en ondergrondse technische infrastructuur. Binnen het plangebied ligt geen boven- of ondergrondse technische infrastructuur.

4.11 Duurzaam bouwen en energie

Beleid gemeente
In het voorjaar van 2009 heeft de Raad van de gemeente Waalwijk uitgesproken dat Waalwijk op de lange termijn (2043) klimaatneutraal moet zijn. Dit is een zeer ambitieuze doelstelling, die vraagt om acties op ieder denkbaar terrein. Het gaat daarbij om adaptatie en mitigatie.

Adaptatiemaatregelen zijn er op gericht de samenleving zodanig in te richten dat de gevolgen van klimaatverandering die gaat optreden, kunnen worden opgevangen. Een voorbeeld van een adaptatiemaatregel is de aanpassing van het rioolstelsel, zodat hevige regenbuien kunnen worden verwerkt.

Met mitigatiemaatregelen wordt geprobeerd de klimaatverandering beperkt te houden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperking van de CO2- uitstoot. Bij mitigatie moet vooral worden gedacht aan verduurzaming van de energiehuishouding. Het belangrijkste daarbij is energiebesparing. Daarna komt de productie van zoveel mogelijk duurzame energie. De gebouwde omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Adaptatie- en mitigatiemaatregelen vormen samen het klimaatbeleid.

De gemeente Waalwijk heeft in 2005 beleid met betrekking tot duurzaam bouwen (Dubo) vastgesteld. Bij DuBo zet de gemeente de Gemeentelijke Praktijkrichtlijn (GPR) als instrument in. De GPR kent vijf modules of aandachtsvelden, te weten 'energie', 'milieu', 'gezondheid', 'gebruikskwaliteit' en 'toekomstwaarde'.

In aansluiting op de klimaatambitie kiest de gemeente bij DuBo voor 'energie' als speerpunt. Waar mogelijk moet energie worden bespaard (bijvoorbeeld door goede isolatie), en moet duurzame energie worden geproduceerd (bijvoorbeeld met zonnepanelen op daken). In principe wordt bij alle ontwerpactiviteiten geprobeerd om Dubo te stimuleren. Dit betekent zowel bij woningbouw als bij utiliteitsbouw en zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. Zelfs stedenbouwkundige ontwerpactiviteiten kunnen worden meegenomen.

In het Bouwbesluit worden wettelijke eisen gesteld aan de kwaliteit van gebouwen. Daarmee zijn ook eisen opgenomen met betrekking tot Dubo. De gemeente mag geen extra maatregelen bovenop deze eisen uit het Bouwbesluit voorschrijven. Wel mag de gemeente met de bouwpartijen op vrijwillige basis afspraken maken over een hoger ambitieniveau. De enige weg waarlangs dit kan gebeuren is via overleg. Dat is precies wat het Dubobeleid van de gemeente inhoudt. In goed overleg met de bouwpartijen en met toepassing van de GPR om objectieve kwaliteitsafspraken te maken, wordt geprobeerd om verder te komen dan de eisen die in het Bouwbesluit zijn vastgelegd. Waar het Bouwbesluit op rijksniveau steeds wordt aangescherpt, denk bijvoorbeeld aan de EPC voorschriften, probeert de gemeente deze aanscherpingen steeds voor te blijven. Steeds wordt geprobeerd iets extra's te doen. De ambities van de gemeente blijven hierbij wel realistisch.

Samengevat zet de gemeente in de gebouwde omgeving in het kader van het klimaat- en DuBobeleid met name in op energiebesparing en op de productie van Duurzame Energie.

4.12 M.e.r.-plicht

M.e.r.-plicht

De vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht omvat twee subvragen:

  • 1. Is het project kaderstellend voor toekomstige m.e.r.(beoordelings)plichtige-activiteiten? De vestiging van grootschalige logistiek uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op de gronden ten westen van de Gansoyensesteeg betreft een activiteit uit de D-lijst van het Besluit mer (D 11.3 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar blijft wat betreft oppervlak onder de drempelwaarde: gevallen waarin de ontwikkeling betrekking heeft op een oppervlakte van meer dan 75 hectare. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden;
  • 2. Kan het poject leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Wanneer dit niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en geldt daarmee ook een m.e.r.-plicht. Deze vraag staat los van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderstaand schema is het bovenstaande nogmaals schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.OVWWDistributi2H8W-VA01_0017.jpg"

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Uit het voorgaande blijkt dat voor dit project een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....'

De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);

2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);

3. de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

De verleende omgevingsvergunning voorziet in de functieverandering ten behoeve van een bedrijventerrein. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.3 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'.

De kenmerken van de activiteit, zoals genoemd onder punt 1, zijn reeds behandeld in hoofdstuk 1. De plaats van de activiteit en de kenmerken van het potentiele effect worden in deze paragraaf behandeld.


Plaats van het project

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de gevoelige gebieden, in dit geval Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur), Natura 2000 en landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch (gras)land. Met het inrichten van het gebied is sprake van een wijziging van het bestaande grondgebruik.

Het genoemde onder het tweede aandachtsstreepje is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.
Wat betreft het genoemde onder het derde aandachtsstreepje ligt het plangebied niet in het NNN of een Natura 2000-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de waarden en kenmerken van de NNN. Wel zal zonodig een melding in het kader van stikstof worden ingediend. Voor meer informatie wordt verwezen naar de onderstaande tabel en paragraaf 4.4.2 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Het plangebied is verder gelegen in een agrarisch gebied, aan een bestaande weg. Op basis van het bestemmingsplan buitengebied gelden geen bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische bepalingen voor het plangebied, met uitzondering van openheid. Hier wordt nader op ingegaan bij Kenmerken van het potentiële effect.


Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:

- het bereik van het effect;

- het grensoverschrijdende karakter van het effect;

- de orde van grootte en de complexiteit van het effect;

- de waarschijnlijkheid van het effect;

- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;

- de autonome ontwikkelingen.
De mogelijke milieueffecten worden indien aan de orde aan de hand van de verschillende relevante thema's beschreven. Voor de voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn autonome ontwikkelingen niet bekend. De referentiesituatie is dan ook overeenkomstig de bestaande situatie.
Vanwege de aard van de ingreep wordt nader aandacht besteed aan de potentiële (milieu)effecten die kunnen optreden op water, bodem, archeologie, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en natuur in onderstaande tabel. In die tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.

Aspect   Invloed functieverandering  
Water   Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling wordt voldoende ruimte gereserveerd voor watercompensatie en retentie.  
Bodem   Bepaalde gronden in het plangebied zijn (sterk) verontreinigd. Bij de inrichting van het gebied wordt nader bekeken hoe met de sterk verhoogde gehalten omgegaan moet worden. Indien nodig wordt grond met sterk verhoogde gehalten functiegericht gesaneerd.  
Archeologie   Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde, er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten op de archeologische waarden.  
Geluid
 
De rijksweg A59 ligt op voldoende afstand. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen evenals geluidsgevoelige objecten worden niet mogelijk gemaakt. Woningen liggen op voldoende afstand. Er zijn geen geluideffecten te verwachten.  
Verkeer   Een aanpassing van de rotonde Midden-brabantweg - Biesbosweg in combinatie met de noordelijk randweg zorgt voor een goede verkeersafwikkeling en doorstroming.
Parkeergelegenheid wordt op eigen perceel te worden gerealiseerd. Kortom, er zijn geen negatieve effecten te verwachten.  
Luchtkwaliteit   De ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het NSL (IB-nr. 538). Daarom hoeft er geen afzonderlijke toets meer plaats te vinden met betrekking tot normen voor luchtkwaliteit en kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 eerste lid, onder d van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat als een ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in het NSL, de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit doorgang kan vinden. Evenwel zijn er geen negatieve effecten te verwachten.  
Externe veiligheid   Er zijn geen negatieve effecten te verwachten.  
Natuur - Flora en fauna   Er is geen nader onderzoek naar beschermde soorten in het plangebied noodzakelijk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten.  
Natuur- beschermde gebieden   Vanuit de Wet natuurbescherming is geen actie benodigd (geen melding en geen vergunningaanvraag). Beschermde gebieden worden niet aangetast.  

Conclusie

De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.

Voorafgaand aan de vergunningverlening is door het bevoegd gezag besloten dat geen m.e.r.(beoordelings)procedure hoeft te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de verlening van een omgevingsvergunningen waarbij gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo, wordt de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit plan zal de uitgebreide procedure worden gevolgd. De ontwerpomgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing zal voor een ieder ter inzage worden gelegd. Gedurende zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze kenbaar te maken. Vervolgens bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden in beroep te gaan en / of om een voorlopige voorziening aan te vragen bij bestuursrechter wanneer zij het niet eens zijn met de beslissing op bezwaar. Tot slot is er nog de mogelijkheid in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Met bovenstaande procedures wordt de maatschappelijke betrokkenheid afdoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Conclusie

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de vestiging van grootschalige logistiek uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op de gronden ten oosten van de Kloosterheulweg, op basis van concrete vraag. Dit is nu niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied, waarin een agrarische bestemming ligt op onderhavig perceel.

De ontwikkeling past binnen het beleid. In regionaal verband zijn reeds afspraken gemaakt over de ontwikkeling en verdeling van nieuwe bedrijventerreinen. Gelet op de positie van Waalwijk binnen de regio (Midpoint) als Logistic City samen met Tilburg en de aanwezigheid van de haven, ligt de nadruk voor Waalwijk daarbij op versterking van de multimodaliteit en logistiek. Dergelijke bedrijvigheid vraagt om grote kavels. Daarnaast is de uitgifte van nieuw bedrijventerrein nodig om gestalte te geven aan de in de 'Structuurvisie Waalwijk 2025' verwoorde ambities. De realisatie van nieuwe terreinen is noodzakelijk om aan de vraag van groeiende bestaande bedrijven, verplaatsing van bestaande bedrijven en vestiging van nieuwe bedrijven (van zowel binnen als buiten de gemeente) te voldoen.

Ook vanuit de uitvoerbaarheidsaspecten zijn er geen beperkingen of belemmeringen voor het voorgestelde project, zoals in hoofdstuk 4 beschreven.