direct naar inhoud van Artikel 17 Wonen
Plan: Centrumgebied Veghel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0860.VE01ac000000BP2011-VG02

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% op het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van:
    • 1. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
    • 2. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;
    • 3. in alle andere gevallen, 45 m²;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', voor maatschappelijke voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'garage', voor garageboxen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', dienstverlening;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1d', tevens voor horeca van categorie 1d;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', tevens voor kantoren, dienstverlening en bedrijven onder de categorieën 1 en 2 van de in de als bijlage opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende:

  • i. ter plaatse van de aanduiding 'tuin', tuinen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'erf', erven;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren met daarboven daktuinen', parkeren op maaiveld met daarboven daktuinen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', een onderdoorgang;
  • m. groen- en speelvoorzieningen;
  • n. voorzieningen van algemeen nut;
  • o. (gebouwde) parkeervoorzieningen;
  • p. waterlopen en waterpartijen;
  • q. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • r. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op of in de in 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

17.2.2 Aanduiding bouwvlak
a Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': twee-aaneen gebouwde woningen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapelde woningen;
    • 4. 'aaneengebouwd': 3 of meer aaneengebouwde woningen;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning': patiowoningen;
  • c. de voorgevels van hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in de voorste bouwvlakgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de gronden met de aanduiding 'tuin' dan wel naar de weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwvlakgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
  • d. de afstand van achtergevels van hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens dienen minimaal 5 meter te bedragen met inachtneming van het bepaalde in sub j;
  • e. als hoogte van het hoofdgebouw gelden de als maximale goot- en bouwhoogte opgenomen maten, met dien verstande dat de maximale goothoogte van de achtergevel van het hoofdgebouw 2 m¹ meer mag bedragen dan de op de verbeelding opgenomen maat;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub e geldt de maximale bouwhoogte bij patiowoningen voor maximaal 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de patiowoning indien de maximale bouwhoogte hoger is dan de aangegeven maximale goothoogte;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden minimaal 3 m¹ te bedragen, met inachtneming van het bepaalde in sub j;
  • h. ter plaatse van de aanduidingen 'twee-aaneen' dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m¹ aan één zijde te bedragen, met inachtneming van het bepaalde in sub j;
  • i. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij hoekwoningen van aaneengebouwde woningen minimaal 3 m¹ aan één zijde te bedragen, met inachtneming van het bepaalde in sub j;
  • j. indien sprake is van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan, is deze geringere afstand van toepassing;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mogen op de gronden tot een hoogte van ten minste 3 meter boven peil geen gebouwen worden gebouwd en dienen de gronden als openbaar gebied toegankelijk te blijven.

b Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de voorste bouwperceelsgrens evenwijdig aan de weg, waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde waar een oprit voor een auto is gelegen, minimaal 5 m¹ bedraagt; daar waar géén oprit is gelegen dient de minimale afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de voorste bouwperceelsgrens evenwijdig aan de weg, 3 m¹ te bedragen;
    • 2. bij vrijstaande woningen bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak uitsluitend aan één zijde van de woning gerealiseerd mogen worden;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a onder (2) mag aan de onbebouwde zijde een erker worden gebouwd mits:
    • 1. de diepte aan de zijgevel maximaal 1,5 m¹ en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m¹ bedraagt;
    • 2. de breedte van een erker maximaal tweederde van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw mag bedragen, waaraan/-in de erker wordt gesitueerd;
    • 3. de goothoogte van een entree en erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van een entree en erker maximaal de helft van de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a onder (2) mag aan de onbebouwde zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens een carport worden gebouwd mits de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde zijde een open wandconstructie heeft;
  • d. de hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal één bouwlaag bedragen, waarbij de goothoogte maximaal 3,5 m¹ mag bedragen dan wel, wanneer de feitelijke hoogte van de onderste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, de betreffende hogere maat;
  • e. de maximale bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk dient minimaal 1,5 m¹ onder de nok van het hoofdgebouw te liggen.

c Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorste bouwvlakgrens maximaal 1 m¹ bedragen en achter de voorste bouwvlakgrens maximaal 2 m¹ bedragen, met uitzondering van:
    • 1. pergola's, waarvan de hoogte maximaal 2,5 m¹ mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten e.d., waarvan de hoogte maximaal 5 m¹ mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat bij een hoekperceel een erf- en terreinafscheiding met een maximale hoogte van 2 m¹ mag worden gebouwd aan de zijde waar de zijgevel van het hoofdgebouw naar de weg of het openbaar gebied is gekeerd, mits de afstand uit de voorste bouwvlakgrens van het hoofdgebouw minimaal 3 m¹ bedraagt.

17.2.3 Aanduiding 'tuin'
a Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'tuin' gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mogen uitbouwen in de vorm van entrees en erkers worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een entree en erker maximaal 1,5 m¹ mag bedragen, mits de afstand tot de voorste bouwperceelsgrens minimaal 2 m¹ bedraagt;
    • 2. de breedte van een entree maximaal de helft van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw mag bedragen, waaraan/-in de entree wordt gesitueerd;
    • 3. de breedte van een erker maximaal tweederde van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw mag bedragen, waaraan/-in de erker wordt gesitueerd;
    • 4. op één hoek van het hoofdgebouw een hoekerker is toegestaan, mits de diepte aan de zijgevel maximaal 1,5 m¹ en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m¹ bedraagt;
    • 5. de goothoogte van een entree en erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van een entree en erker maximaal de helft van de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de voorgevel van een bijbehorend bouwwerk alsmede een carport mag, bij vrijstaande en twee of meer aaneengebouwde woningen, de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens van het hoofdgebouw met maximaal 3 m¹ overschrijden, mits:
    • 1. de afstand tot de voorste perceelsgrens bij een bijbehorend bouwwerk minimaal 4,50 m¹ en bij een carport 2 m¹ bedraagt, en;
    • 2. het gedeelte van de carport dat gesitueerd is op een afstand van 4,50 m¹ of minder tot de voorste perceelsgrens een open wandconstructie heeft.

b Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 1 m¹ bedragen en achter de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 2 m¹ bedragen, met uitzondering van:
    • 1. pergola's, waarvan de hoogte maximaal 2,5 m¹ mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten e.d., waarvan de hoogte maximaal 5 m¹ mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat bij een hoekperceel een erf- en terreinafscheiding met een maximale hoogte van 2 m¹ mag worden gebouwd aan de zijde waar de zijgevel van het hoofdgebouw naar de weg of het openbaar gebied is gekeerd, mits de afstand uit de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens van het hoofdgebouw minimaal 3 m¹ bedraagt.

17.2.4 Aanduiding 'erf'
a Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot aan de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde waar een oprit voor een auto is gelegen, minimaal 5 m¹ bedraagt;
    • 2. daar waar géén oprit is gelegen de minimale afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de denkbeeldig doorgetrokken voorste perceelsgrens 3 m¹ dient te bedragen (optie: voorzover voorkomend);
  • b. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'erf':

Oppervlakte binnen aanduiding 'erf'   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
tot 300 m²   40 m²  
300 tot 600 m²   70 m²  
600 m² en groter   100 m²  

met dien verstande dat de oppervlakte van erkers, entrees en maximaal 1 carport met een oppervlakte van maximaal 20 m², niet bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen de aanduiding 'erf' wordt meegenomen;

  • c. in aanvulling op het bepaalde in sub b geldt dat minimaal 20 m² ter plaatse van de aanduiding 'erf' niet bebouwd mag worden;
  • d. de hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal één bouwlaag bedragen, waarbij de goothoogte maximaal 3,5 m¹ mag bedragen dan wel, wanneer de feitelijke hoogte van de onderste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, de betreffende hogere maat;
  • e. de maximale bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m¹ bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub e dient de maximale bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 1,5 m¹ onder de nok van het hoofdgebouw te liggen;
  • g. in het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak, mag het bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 3,5 m¹ dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Ondergeschikte delen voor lichttoetreding mogen deze maat overschrijden, mits de 45° daklijn niet wordt overschreden;
  • h. indien het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub c wordt overschreden, dan mag het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, anders dan bedoeld in 27.1 sub a onder 2, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. maximaal 60% van het te slopen bijbehorend bouwwerk wordt herbouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag na herbouw bedragen:
      • maximaal 80 m², ter plaatse van de aanduiding 'erf' met een oppervlakte tot 300 m²;
      • maximaal 140 m², ter plaatse van de aanduiding 'erf' met een oppervlakte van 300 m² tot 600 m²;
      • maximaal 200 m², ter plaatse van de aanduiding 'erf' met een oppervlakte van 600 m² en groter;
  • i. het bepaalde is niet van toepassing op bijbehorende bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van dit plan, maar zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.

b Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 1 m¹ bedragen en achter de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 2 m¹ bedragen, met uitzondering van:
    • 1. pergola's, waarvan de hoogte maximaal 2,5 m¹ mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten e.d., waarvan de hoogte maximaal 5 m¹ mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat bij een hoekperceel een erf- en terreinafscheiding met een maximale hoogte van 2 m¹ mag worden gebouwd aan de zijde waar de zijgevel van het hoofdgebouw naar de weg of het openbaar gebied is gekeerd, mits de afstand uit de voorste bouwvlakgrens van het hoofdgebouw minimaal 3 m¹ bedraagt.

17.2.5 Aanduiding 'bedrijf aan huis'

a. Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', niet gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak, mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot aan de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde waar een oprit voor een auto is gelegen, minimaal 5 m¹ bedraagt;
    • 2. daar waar géén oprit is gelegen de minimale afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens 3 m¹ dient te bedragen;
  • b. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per aanduidingsvlak 'bedrijf aan huis' bedraagt niet meer dan 80%, voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat als op het moment van ter visie legging van het plan de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken reeds groter is, dit als uitgangspunt wordt gehanteerd;
  • c. in aanvulling op het bepaalde in sub b geldt dat minimaal 20 m² niet bebouwd mag worden;
  • d. de hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal één bouwlaag bedragen, waarbij de goot- en bouwhoogte maximaal 4 m¹ mag bedragen dan wel, wanneer de feitelijke hoogte van de onderste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, de betreffende hogere maat.

b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', niet gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 1 m¹ bedragen en achter de denkbeeldig doorgetrokken voorste bouwvlakgrens maximaal 2 m¹ bedragen, met uitzondering van:
    • 1. pergola's, waarvan de hoogte maximaal 2,5 m¹ mag bedragen;
    • 2. overkappingen, waarvan de hoogte maximaal 3,5 m¹ mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten e.d., waarvan de hoogte maximaal 5 m¹ mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat bij een hoekperceel een erf- en terreinafscheiding met een maximale hoogte van 2 m¹ mag worden gebouwd aan de zijde waar de zijgevel van het hoofdgebouw naar de weg of het openbaar gebied is gekeerd, mits de afstand uit de voorste bouwvlakgrens van het hoofdgebouw minimaal 3 m¹ bedraagt.

17.2.6 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen binnen het aangegeven bouwvlak met aanduiding 'garage' gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 m¹.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de situering van en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Oppervlakte bijbehorende bouwwerken mindervaliden

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.4 onder a sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot met maximaal 80 m2 ten behoeve van mindervaliden. Hierbij dient artikel 17.2.4 in acht te worden genomen. Alvorens de vergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag advies in omtrent de (medische) noodzaak bij een deskundige.

17.4.2 Voorwaarden

De onder 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4.3 Open hekwerken voor de voorste bouwvlakgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.3 sub b, onderdeel a voor het realiseren van een open hekwerk vóór de voorste bouwvlakgrens, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van het open hekwerk mag maximaal 2 m¹ bedragen;
  • b. geen sprake van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. sprake van een aantoonbare behoefte aan een hoger hekwerk in verband met veiligheid op eigen terrein.

17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande, dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omgeving; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die milieuvergunningplichtig is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf minimaal één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • f. opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten niet is toegelaten;
  • g. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden.

Dit betekent dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn tot een maximum van:

  • 45 m²;
  • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
  • in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m².

17.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23 voor het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is, met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een terzake deskundige commissie/instantie;
  • b. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
  • d. per woning maximaal één vergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening;
  • f. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • g. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • h. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • i. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m¹ van de (bedrijfs)woning is gelegen;
  • j. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder;
  • k. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • l. indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de vergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.