Plan: | Mariaheide, Steenoven II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0860.MA02aa000000BP2014-VG01 |
De gemeente is voornemens om aan de zuizijde van Mariaheide een nieuw woongebied - Steenoven II - te ontwikkelen. Hiervoor zijn in het verleden gronden aangekocht en afspraken met ontwikkelaars gemaakt.
Het gebied ligt ten zuiden van de straat Ringoven in Mariaheide en wordt begrenst door de Ringoven en de Heiakkerstraat. Het plangebied grenst aan de woning Versantvoortstraat 2 ten westen van het gebied en het agrarische bedrijf Heiakkerstraat 5 aan de zuidkant.
Figuur 1.2.1: luchtfoto van het plangebied
Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de woningbouw bij het dorp Mariaheide. Om dat mogelijk te maken moet de huidige bestemming Agrarisch omgezet worden naar de bestemming Woongebied.
Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Veghel, vastgesteld op 19 december 2013. Het plangebied is momenteel bestemd als 'Agrarisch met waarden' (gebiedsaanduiding 'Oude Akkers'), met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 (lage verwachtingswaarde). Het realiseren van een nieuwe woonwijk is niet mogelijk binnen deze bestemmingen.
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.
In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten, inclusief water, hoofdstuk 5 gaat in op de verkeersaspecten. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.
Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht. Deze beschrijving is gebaseerd op de Structuurvisie Mariaheide uit 2003
Mariaheide is een jong dorp gesticht in 1906. Toch is er in de omgeving van Mariaheide al eeuwenlang sprake van enkele agrarisch georiënteerde buurtschappen. De heidevelden in de omgeving van Mariaheide werden vooral in de 18e en 19e eeuw ontgonnen, eerst aan de westkant van de toenmalige provinciale weg (Pastoor van Haarenstraat) en pas eind 19e eeuw aan de oostkant daarvan. Het wegenpatroon van Mariaheide stamt voor een groot deel uit die tijd en is dus vrij recent. De beoogde ontwikkeling sluit qua structuur aan op het bestaande wegenpatroon.
Mariaheide bestaat vrijwel uitsluitend uit vrijstaande woningen. Plaatselijk staan er wel meer-onder-een-kapwoningen. De grote gebouwen in Mariaheide zijn voorzieningen en bedrijven, die bijna allemaal zijn geconcentreerd langs de Pastoor van Haarenstraat. In Mariaheide zijn nauwelijks kleine woningen of appartementen.
Het plangebied van Mariaheide, Steenoven II bevindt zich ten zuiden van het bestaande dorp en sluit aan op de nieuwste wijk van Mariaheide, de Steenoven (de weg Ringoven). Het plangebied is volledig in gebruik als agrarische grond (weiland). Beoogd wordt met het bestemmingsplan maximaal 45 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Hiertoe wordt de huidige agrarische bestemming omgezet naar de bestemming Woongebied met een flexibel karakter.
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:
Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is in één van de aangewezen projectgebieden gelegen (Defensie). Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Figuur 3.2.2: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang, zoals de woningbouwlocatie Steenoven II, kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Op de bij de Structuurvisie behorende Structurenkaart ligt het plangebied binnen 'gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling'.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld.
Het plangebied ligt in het gebied wat volgens de Verordening ruimte 2014 binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied' en 'boringsvrije zone'. Ter plaatse gelden rechtstreeks werkende regels in de vorm van beperkingen voor de veehouderij en mestbewerking, die functies komen echter niet binnen het plangebied voor.
Figuur 3.2.5.1: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie)
In 2015 is waterwingebied van Brabant Water tussen Veghel en Erp aangepast, waarbij de boringsvrije zone rondom het waterwingebied ook een stuk zuidelijker is komen te liggen. Met de kaartaanpassingen 'Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3' door Gedeputeerde Staten op 6 oktober 2015, ligt de boringsvrije zone niet langer over de kom van Mariaheide en ook buiten de projectlocatie Steenoven II.
Figuur 3.2.5.2: Wijziging verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 3, vastgesteld op 6 oktober 2015
Gemend landelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied
In de Structuurvisie RO heeft de provincie haar visie neergelegd voor het gemengd landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut.
Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of -onder specifieke voorwaarden- in de gebieden integratie stad-land. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting wordt rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;
Landschappelijke verbetering
In de verordening is opgenomen dat stedelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met verbeteringen van de bestaande of potentiële kwaliteiten van de omgeving. Deze verbeteringen hebben betrekking op de natuur, water, landschap, cultuurhistorie of de recreatieve mogelijkheden. De toelichting van het bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt dient een verantwoording te geven van de wijze waarop de uitvoering hiervan is verzekerd.
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg worden zaken regionaal afgestemd door de gemeenten. In het RRO van januari 2013 is een afsprakenkader vastgesteld over de wijze waarop regionaal omgegaan wordt met deze landschappelijke kwaliteitsverbetering. Voor planmatige stedelijke ontwikkelingen is afgesproken dat dit een vaste afdracht per m2 is, te stellen op 1% van de uitgifteprijs. In het RRO wordt verslag gedaan van de financiële bijdrage aan en besteding van het landschapsfonds voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering en de handhaving van de kwaliteitsverbetering.
Op 2 december 2015 is in het RRO een nieuw afsprakenkader vastgesteld voor de uitwerking en toepassing van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierbij zijn de afspraken over kwaliteitsverbetering bij niet-planmatige ontwikkelingen bijgesteld. Voor planmatige ontwikkelingen zoals Steenoven II zijn de afspraken ongewijzigd en dient er storting in een landschapsfonds of bijdrage in natura in landschapsversterkend project plaats te vinden.
Regionale afstemming van de woningbouw
In de Verordening Ruimte is het instellen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg geregeld. In de verordening wordt aangegeven dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen.
Ook wordt in de verordening geregeld dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een prognose van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantoren opstellen en deze voorleggen aan de regionale ruimtelijke overleggen. De meest recente prognoses zijn in december 2015 vastgesteld door GS. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is op deze taakstelling afgestemd.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.
Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In en rond de kern Mariaheide is sprake van twee soorten locaties. Voor enkele locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is omdat er in het verleden keuzes gemaakt zijn. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als ‘woningbouwlocaties kerkdrorp’. Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als ‘strategische ontwikkellocaties’ en zijn als reserve opgenomen. Steenoven II is als voor 2030 te ontwikkelen woningbouwlocatie opgenomen.
Op deze locaties kan woningbouw plaatsvinden, maar de exacte invulling, fasering en bijvoorbeeld de gewenste woningtypen zijn nog niet vastgelegd. De gemeente zal zorgvuldig bekijken waar en wanneer deze strategische ontwikkellocaties in harde woningbouwplancapaciteit worden omgezet, vooral omdat een teveel aan harde woningbouwplannen de noodzakelijke flexibiliteit voor de toekomst ontneemt.
Figuur 3.3.1.1: woningbouwlocaties en strategische ontwikkellocaties kern Mariaheide (bron: Structuurvisie Veghel 2030)
De structuurvisie geeft verder aan dat de ervaring leert dat voor inbreidingslocaties geldt dat ontwikkeling ervan over het algemeen lastiger is dan de ontwikkeling van een uitbreidingslocatie. De gemeente zet er dan ook op in om in Steenoven II de programmatische flexibiliteit te scheppen die het mogelijk moet maken om altijd in te kunnen spelen op de (fluctuerende) vraag vanuit de markt.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past in de Structuurvisie Veghel 2030.
Mei 2012 heeft de gemeenteraad van Veghel de Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel' vastgesteld.
Deze woonvisie vervangt de woonvisie 2030 'Uden-Veghel, Gastvrij wonen in een groene regio', voor Veghel vastgesteld in 2007. De woningmarkt is sinds 2007 volledig veranderd. Dit is de belangrijkste reden om de visie uit 2007 te herzien. Dit is ook de reden dat voor een kortere tijdshorizon is gekozen. In de Woonvisie 2012-2015 is een splitsing gemaakt tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwopgave.
In de woonvisie is uitgegaan van een kwantitatieve opgave voor de gemeente Veghel op grond van de provinciale prognose 2011. Op basis hiervan wordt uitgegaan van een opgave van 2012 t/m 2022 van ca extra 1820 woningen, om te voorzien in de geprognotiseerde woningbehoefte.
Voor de kwalitatieve opgave wordt ingezet op 2 thema's: ruimte creëren voor alle doelgroepen en vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad. De woonvisie bevat samenhangende maatregelen voor diverse bijzondere doelgroepen (onder andere lage inkomens, starters, senioren, mensen met een beperking). De vergroting van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad wordt gezocht in maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering, vergroting van de diversiteit en versterking van de leefbaarheid.
De Woonvisie 2012-2015 zal in 2015 worden geactualiseerd. Naast de in de Woonvisie 2012-2015 opgenomen onderwerpen zal betaalbaarheid een thema zijn, wat in de actualisatie meer specifiek aan de orde zal komen.
Conclusie
De ontwikkeling van woningbouw die mogelijk gemaakt wordt met het bestemmingsplan Steenoven 2 in Mariaheide past binnen het actuele woningbouwprogramma van de gemeente Veghel. En past daarmee binnen de in het RRO afgestemde Regionale Woningbehoefte.
Kwantitatief is de woningbouwontwikkeling binnen dit bestemmingsplan noodzakelijk om een gedifferentieerd aanbod van woningen te generen binnen de gemeente Veghel, waarmee tevens de leefbaarheid binnen de kern Mariaheide ondersteunt wordt. Het draagt bij aan het brede scala van woonmilieus binnen de gemeente Veghel.
Om adequaat in te kunnen blijven spelen op snel veranderende omstandigheden, is een bestemmingsplan, waarin flexibiliteit is opgenomen met betrekking tot de te realiseren typologieën noodzakelijk. Waarbij het in het belang van de toekomstbestendigheid van de woonomgeving is, om een gedifferentieerd aanbod te realiseren binnen de bouwmogelijkheden van dit bestemmingsplan. Deze differentiatie kan variëren van aaneengesloten tot vrijstaande woningen en van voor starters geschikte en voor senioren geschikte woningen, van een persoonshuishoudens tot gezinswoningen.
De gemeente Veghel werkt in 2015 eveneens aan de actualisatie van het in 2009 opgestelde woningbehoefte onderzoek. Aan de hand hiervan wil de gemeente meer kunnen sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma.
Ten behoeve van de actualisatie van het woningbehoefteonderzoek heeft in 2014 een Woonwensenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit kan in ieder geval geconcludeerd worden, dat je kritisch moet kijken in hoeverre de aangegeven verhuiswensen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daarom is het van belang een bestemmingsplan zo flexibel mogelijk op te stellen. Zodat diverse typologieën grondgebonden woningen zonder meer uitgeruild kunnen worden.
Programmatische invulling
Prijs/kwaliteit is een steeds belangrijker criterium voor woningzoekenden, nu de woningmarkt definitief een vraagmarkt is geworden. Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishouden-samenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is van belang bij de realisatie van de gewenste woonsituatie.
Vraag- en aanbodverhoudingen worden permanent gemonitord. Fasering van bouwprojecten onderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen.
Voor Mariaheide geldt een woningbehoefte van 7 woningen per jaar. Dat was al bij de vaststelling van de structuurvisie Mariaheide in 2003 en in het kader van de woonvisie 2012/2015 is er geconstateerd dat dit aantal (nog steeds) goed in verhouding is met zowel de inwonersaantallen als de woningaantallen in Mariaheide.
Harde plancapaciteit
In 2009 en 2011 zijn projectbesluiten vastgesteld voor Mariahof en omgeving (project 'Achter D'n Kerck'). Dit project telt 53 woningen, waarbij het een netto toevoeging van 25 woningen betreft. De woningen stonden gepland voor de periode 2009-2012, maar de bouw is de afgelopen jaren achtergebleven. Een deel van de kavels is overgenomen door de gemeente.
Momenteel zijn er nog 3 á 4 kavels van de gemeente beschikbaar. Verder is er harde plancapaciteit aan de Versantvoortstraat (6 woningen) en in de zone tussen de Kruisstraat en de Pastoor van Haarenstraat heeft projectontwikkelaar Alphons Coolen vergunning voor twee tweekappers en 9 patiowoningen (13 woningen).
Er ligt verder nog een contractuele verplichting voor het mogelijk maken van één woning naast Kruisstraat 7 voortkomend uit de grondaankopen van de Steenoven. Momenteel is er dus harde plancapaciteit voor 23 woningen.
Zachte plancapaciteit
Naast de harde plancapaciteit zijn er (concrete) zachte plannen. Het college heeft in principe medewerking toegezegd aan een verzoek voor 7 rijtjeswoningen op het Heijzoo terrein. Met de (maximaal) 45 woningen (waarvan 17 in bouwclaim voor ontwikkelaars en de voormalige eigenaars) voor de in voorbereiding zijnde wijk Steenoven II komt de zachte plancapaciteit op 52 woningen. Met deze plancapaciteit is in het woningbouwprogramma rekening gehouden.
Conclusie
Met een behoefteprognose van 7 woningen per jaar voor Mariaheide zou er behoefte zijn aan 70 woningen voor de aanstaande 10 jaar. De totale plancapaciteit van Mariaheide komt op 23 'hard' en 52 'zacht', oftewel 75 woningen. Omdat een deel van het plangebied onder wijzigingsbevoegdheid is geschaard (met als voorwaarde een dat er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte op het moment dat gewijzigd wordt), blijft de harde plancapaciteit onder de behoefteprognose.
Om een goede beeldkwaliteit te bereiken bij de realisatie van het plan, is tegelijkertijd met het bestemmingsplan een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting. De beeldkwaliteit voor het plan is gebaseerd op de 'spelregels op straatniveau' uit de Structuurvisie Mariaheide.
Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld en voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen stedenbouwkundige en architectonische ontwerp. Het beeldkwaliteitplan gaat in op zaken als sfeer en kleur- en materiaalgebruik. Uiteindelijk is het een hulpmiddel om tot een passende architectuur van de bebouwing en een passende inrichting van het plangebied te komen. De verschillende beeldkwaliteitscriteria worden benoemd en beschreven voor de bebouwing (architectuur) en de buitenruimte.
Concreet dient het beeldkwaliteitplan als:
Het beeldkwaliteitplan wordt tegelijk met het bestemmingsplan in procedure gebracht.
Het bestemmingsplan Mariaheide, Steenoven II past binnen de kaders van het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Op het grootste deel van het plangebied is in 2007 een verkennend bodemonderzoek verricht (Zeeuws-Vlaanderen, rapportnr. 07A0584, d.d. 20-6-2007). Dat onderzoek betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als: Gemeente Veghel, sectie N, perceelsnr. 1527. Het betreft een oppervlakte van ca. 19.000 m2 . Daarbij zijn destijds geen noemenswaardige verontreinigingen in de bodem aangetroffen (licht verontreinigde grond en grondwater). Van een klein hoekje van het terrein is geen bodemonderzoek bekend. Dit betreft het kadastrale perceel: Veghel, sectie N, perceelsnummer 1626.
Sinds de invoering van de nieuwe Nota bodembeleid in 2011 is het mogelijk dat er voor zowel het reeds onderzochte perceel (N-1527) als het nog te onderzoeken perceel (N-1626) vrijstelling verkregen kan worden voor bodemonderzoek. Daarvoor dient een Historische Bodemtoets aangeleverd te worden die ter beoordeling aan de OmgevingsDienst Brabant-Noord (ODBN) voorgelegd wordt. Aan de hand van de ingediends Historische Bodemtoets is geconstateerd dat het instellen van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht wordt. Er zijn geen aanwijzingen dat de bodem verontreinigd is op deze locatie.
De grond op de locatie mag worden hergebruikt (zgn. gesloten grondbalans). Indien de grond wordt afgevoerd en elders toegepast gaat worden zijn de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeleid van de regio Noordoost-Brabant van toepassing.
Het aspect bodemkwaliteit geeft geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De 30 km wegen zijn niet gezoneerd in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er voor 30 km wegen geen verplichting bestaat tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting. In het kader van de ruimtelijke ordening kan evenwel onderzoek noodzakelijk zijn om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De vraag is gerezen hoe we nu om moeten gaan met 30 km wegen. Wanneer dient er wel en wanneer hoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 23 maart 2011 kunnen we motiveren dat tot een geluidsbelasting van 63 dB geen onderzoek noodzakelijk is in het kader van de ruimtelijke ordening. 63 dB is de waarde die de wetgever onthefbaar acht bij gezoneerde wegen uit de Wet geluidhinder en waar dus een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Het Bouwbesluit bepaalt dat er aan een binnenwaarde van 33 dB moet worden voldaan. Wordt deze norm overschreden dan zal de initiatiefnemer maatregelen moeten treffen om alsnog de grens van 33 dB te realiseren. Op grond van het Bouwbesluit is bepaald dat een standaardgevel 20 dB reduceert. Een gevel met een geluidsbelasting van 53 dB heeft een binnenwaarde van 33 dB (53-20=33). Op grond hiervan is geconstateerd dat als de geluidsbelasting gelijk of kleiner dan 53 dB, er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk voor de ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied grenst voor een deel aan een 30km-weg (de Ringoven) en voor een deel aan een 60km-weg (de Heiakkerstraat). Het voornemen is om de verkeerskundige komgrens tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan te wijzigen door deze ca. 60 meter verder in zuidelijke richting te verplaatsen. Hiermee komt het plangebied in zijn geheel binnen de kom te liggen en te grenzen aan 30km-wegen.
Door de omgevingsdienst Brabant-Noord (ODBN) is onderzocht welke effecten er zijn van verkeerslawaai op het plangebied (ODBN, 6 maart 2015, Z/000802). Degeluidsbelasting wordt beoordeeld aan de hand van de Wet Geluidhinder, maar er wordt eveneens een beoordeling gegeven van het "woon- en leefklimaat" ter plaatse van het bestemmingsplan. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Op basis van de contouren kan worden aangegeven dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder ten gevolge van de Pastoor van Haarenstraat (60 km/uur gedeelte) niet wordt overschreden.
In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat kan worden aangegeven dat uit de contouren blijkt dat het grootste gedeelte van het bestemmingsplan een geluidsbelasting zal kennen van minder dan 48 dB(A). Eenklein gedeelte van het bestemmingsplan heeft een geluidsbelasting tussen de 48 dB(A) en 53 dB(A). De hoogst toelaatbare geluidsbelasting (63 dB(A) wordt niet overschreden. Dezebeoordeling vindt plaats zonder aftrek ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder.
Ter ondersteuning van de geluidscontouren zijn rekenpunten in het modelopgenomen op de grenzen van het bestemmingsplan. Uit de berekening blijkt dat op alle grenzen van het bestemmingplan de geluidsbelasting beneden de maximaal toelaatbare geluidsbelasting blijft. De rekenresultaten van de rekenpunten zijn opgenomen in de bijlagen.
De maximale berekende waarde bedraagt 50 dB(A), bij toepassing van de minimaal vereiste gevelwering van 20 dB(A) conform het bouwbesluit wordt derhalve voldaan aan het vereiste binnenniveau van 33 dB(A).
Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het bestemmingsplan een goed woon- en leefklimaat zal heersen.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Als een project niet in betekenende mate aan een verslechtering van de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Binnen het plangebied worden in totaal minder dan 2.000 woningen gerealiseerd, waarbij het gebied vanaf verschillende zijden wordt ontsloten. Dit betekent dat op basis van het Besluit NIBM de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Volgens de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW publicatie 317, oktober 2012) is het gemiddeld aantal motorvoortuigbewegingen per weekdagetmaal in een dorps centrum 6,3 per woning. Voor het plangebied wat circa 30 woningen zal tellen betreft het dan 45 x 6,3 = 283,5 vervoersbewegingen. Ook de NIBM-tool wijst uit dat er ver onder de drempelwaarde gebleven wordt.
Figuur 4.3.1: NIBM-tool 2015
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de effecten voor de luchtkwaliteit de realisatie van het plan niet in de weg staat.
De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld, waarin aangepaste normen zijn opgenomen. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:
Tabel 4.4.1 Normen Veghel volgens geurverordening
Gebied | Norm |
Kom Veghel | 3 Ou |
Kernrandzone's | 8 Ou |
Overig buitengebied | 14 Ou |
Daarnaast is in een zone van 250 meter rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 meter. Dat betekent voor het plangebied Veghels Buiten dat er in een zone van 250 meter om de bestaande bebouwde kom een gehalveerde afstand voor daar gelegen geurgevoelige objecten geldt.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet de ontwikkeling van Steenoven II gezien worden als een uitbreiding van de bebouwde kom, ondanks de extensieve opzet van de nieuwe bebouwingsconcentraties. Het begrip bebouwde kom is in de Wet niet gedefinieerd, maar in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat deze bepaald wordt door de aard van de omgeving: op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur, dat overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin dus veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen.
Het college van B&W van de gemeente Veghel heeft op 5 augustus 2010 een evaluatie en aanpassing van de geurverordening uit 2008 ter inzage gelegd. Vaststelling van de aanpassing van de geurverordening door de gemeenteraad op 23 december 2010.
Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen op het criterium “een aanvaardbaar woon- en leefklimaat” zijn toetswaarden opgenomen voor de beoordeling van de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder door veehouderijen). In de bebouwde kom van de verschillende kernen in Veghel (woongebieden en bedrijventerreinen) en in de ontwikkelingslocaties (woningbouw) en de kernrandzones (rond woongebieden) geldt in het kader van ruimtelijke procedures een achtergrondbelasting van 13 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 15%, classificatie redelijk goed, handleiding Wgv, ministerie van VROM) voor de term 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'.
Figuur 4.4.2: Geurnormen en zone voor halvering van vaste afstanden (Actualisatie Geurverordening 2010)
De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.
Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van dit ontwerp bestemmingsplan zijn de relevante geurcontouren van de veehouderijen in en rondom het plangebied in kaart gebracht. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens over de vergunde rechten van de veehouderijen, de agrarische bouwblokken en de bestaande voor geurhinder gevoelige objecten.
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 1 januari 2013 is de scheefheid tussen de Wgh en het Blm bestond rechtgetrokken en geldt dat er een vaste afstand van 50 meter van het emissiepunt van de agrarische bedrijven tot aan nieuwe woonbestemmingen aangehouden wordt.
De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.
Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de evaluatie en aanpassing van de Geurverordening (2010).
Figuur 4.4.3 Geurcontouren en achtergrondbelasting plangebied Steenoven II (situatie medio 2010, bron: Evaluatie Geurhinder Veghel)
Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in het plangebied van dit bestemmingsplan als 'goed' kan worden geclassificeerd. Sindsdien hebben er geen ontwikkelingen voorgedaan bij de veehouderijen in de nabijheid van het plangebied die voor een verslechtering van de achtergrondbelasting hebben kunnen zorgen. De varkenshouderij aan de Pastoor van Haarenstraat 1 is inmiddels beëindigd en is met een bestemmingsplanprocedure gewijzigd in een woonbestemming met caravanstalling. Daarmee komt het hele gebied tussen de Pastoor van Haarenstraat en de Heiakkerstraat binnen de classificatie 'goed' leefklimaat te vallen.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten (in de zin van een rechtstreekse bouwmogelijkheid) in het plangebied Mariaheide, Steenoven II.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is onder andere gebruik gemaakt van de nationale risicokaart (2011).
Figuur 4.5.1: uitsnede van de Risicokaart
Op circa 1.015 meter afstand aan de zuidoostzijde van het plangebied is een aardgasleiding gelegen. Gezien deze ruime afstand levert deze leiding geen belemmering op voor de ontwikkeling van het plangebied.
Door en langs Mariaheide zijn geen routes voor gevaarlijke stoffen gesitueerd, noch gepland. Over de A50 en over de Udenseweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand van circa 804 meter tot de weg ligt het plangebied ruimschoots buiten het aandachtsgebied. Het transport van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen met opslag/verkoop van gevaarlijke stoffen gevestigd. Ook een benzineservicestation met LPG is niet in de omgeving van het plangebied gevestigd.
De risicobron die het dichtste bij is gelegen, ligt op een afstand van circa 450 meter (opslag van propaan, Bolstweg 6). De afstand van deze bron tot de ontwikkelingslocaties is voldoende groot. Het plangebied blijft ruimschoots buiten de 1% letaliteitsafstand voor inrichtingen.
Ten aanzien van geen enkele risicobron is sprake van een knelpunt wat betreft plaatsgebonden risico of groepsrisico. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel aan de Versantvoortstraat in Mariaheide en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de planvorming.
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Ongeveer 500 soorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen, vallen onder de bescherming van deze wet. Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en faunawet een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken.
De wet is bedoeld om soorten te beschermen en dient niet ter bescherming van individuele planten of dieren. Het is erop gericht het voortbestaan van de soort niet in gevaar te brengen. Bij werkzaamheden is de Flora- en faunawet alleen van toepassing als binnen het werkgebied beschermde soorten voorkomen. Alle in Nederland voorkomende vogelsoorten vallen ook onder de bescherming van de wet.
Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of de geplande ingrepen van invloed zijn op beschermde soorten en of bij de ontwikkeling van het perceel rekening gehouden dient te worden met deze soorten, hetzij in het zoeken naar alternatieven voor de geplande werkzaamheden, hetzij in het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. De quickscan bestaat uit het vaststellen van welke biotopen in het plangebied aanwezig zijn. De quickscan is op 8 januari 2015 uitgevoerd.
De onderzoekslocatie bestaat uit een schapenweide. De weide is voedselrijk en soortarm. De gehele weide is omheind. De locatie wordt aan twee zijden omsloten door een watergang. De sloot is ondiep en bevat helder water. De sloot bevat weinig leven. De watergang zal worden gehandhaafd. Binnen het plangebied bevindt zich één boom. In de boom zijn geen nesten waargenomen of holen en spleten waarin vleermuizen zouden kunnen huizen. Op de onderzoekslocatie zijn geen soorten waargenomen die een beschermde status hebben.
De voorgenomen herinrichting van het plangebied heeft geen nadelige effecten op beschermde flora en fauna. In de omgeving van de onderzoekslocatie is voldoende open gebied beschikbaar dat als alternatief foerageergebied voor vleermuizen zou kunnen dienen.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarop gebiedsbescherming van toepassing is. De Natuurbeschermingswet 1988 geeft geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan.
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaate van het plangebied Steenoven II te Mariaheide, kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie N, nummer 1527, wordt geconcludeerd dat binnen de houtsingel geen beschermde soorten voorkomen (zie bijlage 7).
Op basis van de quickscan is een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk. Voor de geplande activiteiten is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk en zijn geen compenserende maatregelen nodig.
De aanwezige flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningbouw.
Veghel heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een eigen archeologische inventarisatie laten uitvoeren en hiermee vervolgens de bestaande, provinciale, cultuurhistorische waardenkaart laten actualiseren. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart dient als instrument om archeologisch beleid mee te voeren. De kaart verdeelt het grondgebied in de volgende archeologische verwachtingszones:
a. Zones met een hoge archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
b. Zones met een middelhoge archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
c. Zones met een lage archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van landschappelijke ligging een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
d. Zones zonder archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van diverse bronnen als het AHN en het ontgrondingenbestand van de provincie is vastgesteld dat de originele bodem reeds is ontgraven tot onder het archeologisch niveau.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De gemeente Veghel heeft een archeologiebeleid ontwikkeld dat is doorvertaald naar het onderhavige bestemmingsplan.
Deze regeling is gebaseerd op de volgende principes:
Het plangebied betreft gezien de ligging een zone met een lage archeologische verwachting. Er is een kleine kans op het aantreffen van archeologische resten. Omdat het een bodemverstoring binnen de (toekomstige) bebouwde kom betreft van meer dan 30 cm diep en met een oppervlakte van meer dan 100 m2 is besloten conform het beleid een archeologisch bureauonderzoek uit te laten voeren.
In opdracht van de gemeente Veghel heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek (zie bijlage 8) uitgevoerd voor het plangebied Steenoven/Versantvoortstraat te Mariaheide. Aanleiding voor het onderzoek is het plan woningbouw (circa 20-25 woningen) te realiseren, waarvoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Archeologische verwachting
Het plangebied maakt deel uit van een relatief laag gelegen gebied in de directe omgeving van hoger gelegen dekzandruggen. Dergelijke gebieden waren vanwege de relatief natte omstandigheden van oudsher geen aantrekkelijke vestigingsgebieden. In de omgeving van het plangebied zijn dan ook alleen archeologische vondsten bekend die dateren uit de nieuwe tijd C. Het gebied maakt deel uit van een jonge ontginning, die pas in het begin van de negentiende eeuw is verkaveld en in het midden van de negentiende eeuw is bebost. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw is het gebied in gebruik genomen als afwisselend akker en weiland. Als gevolg van de ontginning zal de top van het natuurlijke bodemprofiel naar verwachting in de bouwvoor zijn opgenomen. Er zijn geen aanwijzingen voor diepere bodemverstoringen. Pas vanaf het derde kwart van de twintigste eeuw zijn de percelen grenzend aan het plangebied bebouwd. Deze bebouwing is op verhoogde erven gerealiseerd, waaruit wederom blijkt dat het een relatief nat gebied is.
Op basis van de geomorfologische, bodemkundige en historische gegevens blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een relatief nat gebied. Deze gebieden waren in het verleden niet of nauwelijks geschikt voor bewoning. Het landschap biedt evenmin aanwijzingen, zoals kenmerkende laagtes, voor andere vormen van gebruik, zoals rituele deposities. Hoewel niet uit te sluiten dat het plangebied in het laat-paleolithicum tot het neolithicum door jager-verzamelaars is gebruikt als jachtgebied (incl. tijdelijke jachtkampjes), is de kans om hiervan resten aan te treffen zeer klein.
Op basis van deze gegevens wordt aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor archeologische waarden uit alle perioden.
Conclusies en aanbevelingen
Als gevolg van de geplande nieuwbouw zal de bodem naar verwachting tot diep in de C-horizont worden verstoord. De kans dat daarbij archeologische waarden worden verstoord is echter laag. Derhalve wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen door BAAC. Dit advies is overgenomen door de door de gemeente aangestelde senior archeoloog in het selectieadvies van 14 januari 2015.
Op 3 maart 2015 heeft de gemeente Veghel een selectiebesluit genomen om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.
Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Onderzoek en conclusie
Het hoveniersbedrijf aan de Versantvoortstraat 2A (ten westen van het plangebied) en het agrarische bedrijf heiakkerstraat 5 zijn de bedrijven die in de omgeving van het plangebied liggen. De richtafstand van "hoveniersbedrijven" (categorie 3.1) bedraagt 30 meter, maar naar aard en omvang van het bedrijf kan een hinderafstand van 10 meter aangehouden worden. De beoogde woningbouw bevindt zich op ca. 38 meter van het bedrijfsperceel. Daarmee kan er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het agrarische bedrijf aan de Heiakkerstraat 5 betreft een bedrijf in de categorie "akkerbouw en fruitteelt" (categorie 2). De incicatieve afstand ten opzichte van dergelijke bedrijven bedraagt 30 meter voor het aspect geluid. Op een strook van 30 meter vanaf het agrarische bouwvlak wordt daarom een bouwverbod gelegd. Dit bouwverbod kan opgeheven worden via een wijzigingsbevoegdheid van het college, op het moment dat het bedrijf beëindigd is en er op dat moment sprake is van voldoende regionale behoefte is aan woningbouw.
Er zijn bij grondaankoop afspraken gemaakt met de eigenaar van het agrarische bedrijf, dat de milieuvergunning ingetrokken wordt en de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd wordt, als de planvorming van Steenoven II daar aanleiding toe geeft. Op termijn zou dus ook het zuidelijke deel (nog ca. 1,7 hectare) van het perceel tot ontwikkeling gebracht kunnen worden. Dit plandeel is nog niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan als bouwgrond, omdat daarmee de totale plancapaciteit dusdanig groot zou worden dat deze niet binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd kan worden.
Figuur 4.9.1: indicatieve hindercontour van het agrarische bedrijf Heiakkerstraat 5
Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.
4.10.1 Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-1015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
4.10.2 Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2010-2015
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2010 - 2015. Dit plan kent de volgende hoofddoelstelling: 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en
veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant en
waarbij de veiligheid is gewaarborgd.'
Voor een duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap een vijftal doelstellingen:
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:
4.10.3 Onderzoek
De gemeente Veghel heeft opdracht gegeven voor het opstellen van de waternota voor Steenoven II, waarin staat beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de wateropgave voor de nieuwbouwlocatie. Op 22 februari 2016 heeft een overleg plaatsgevonden tussen gemeente Veghel, Waterschap Aa en Maas en Tauw om het plan nader af te stemmen. Het bestemmingsplan zal een flexibele verkaveling voor 45 woningen kennen. Het uitgangspunt is dat het plangebied wordt ontsloten via de Ringoven. Er komt geen verkeersaansluiting op de Heiakkerstraat. Er is nog geen definitief inrichtingsplan.
De toekomstige hoeveelheid verhardingen is nog onzeker. Ten behoeve van de wateropgave is het uitgangspunt dat 65% van de totaaloppervlakte van 20.160 m2 verhard wordt. Dit is 13.104 m2. Op basis van de uitgangspunten van de waternota wordt de volgende invulling van de wateropgave voorgesteld:
Maaiveld
De hoogte van de straten wordt 10 m+NAP. Het bouwpeil van de woningen wordt 10,20 m+NAP.
Regenwater
In het plangebied wordt regenwater ingezameld met regenwaterriolen. Waterberging wordt gerealiseerd in de regenwaterriolen en wadi’s. Aanvullende berging wordt gerealiseerd in de omliggende sloten. De regenwaterriolen worden zo veel mogelijk gekoppeld met de sloten voor een robuust watersysteem. Totaal dient 895 m3 waterberging gerealiseerd te worden (786 m3 + 109 m3).
De sloot ten noorden van het plangebied wordt gedempt en hier komt een regenwaterriool. Bestaande regenwaterafvoeren van Steenoven I dienen hierop te worden aangesloten. In figuur 4.10.3 is de invulling van de wateropgave schematisch weergegeven, met daaronder de verschillende aandachtspunten. Wanneer het inrichtingsplan definitief wordt, kan de definitieve invulling van de wateropgave worden uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan.
Figuur 4.10.3: Kaart met daarop schematisch de wateropgave
4.10.4 Aandachtspunten voor nadere uitwerking:
1. Te dempen sloot en realisatie regenwaterriool. (Lichtblauwe lijn)
2. Waterberging in wadi’s of vijver (blauwe cirkel, ligging is schematisch weergegeven)
a. Locatie vast te stellen in inrichtingsplan
b. Aandacht voor zichtbaarheid en onderhoud
c. Eventueel te combineren met andere functies, zoals spelen
d. Doorlatendheid bodem en diepere bodemopbouw opnieuw bepalen, of sowieso grondverbetering toepassen
3. Regenwaterriolen (paarse lijnen, ligging is schematisch weergegeven)
a. Ligging afhankelijk van stratenplan, vast te stellen in inrichtingsplan
b. Advies is de regenwaterriolen zo veel mogelijk te verbinden met het slotensysteem voor een robuust watersysteem
c. Afmetingen en diepteligging ontwerpen in het waterhuishoudkundig plan
4. Slotensysteem (groene lijnen)
a. Alle sloten en greppels zullen worden behouden.
b. Aanvullende berging kan worden gerealiseerd in deze sloten (inclusief bestaande waterberging Steenoven I)
c. Om de berging te realiseren kan een stuw- of knijpconstructie (of beide) worden gerealiseerd (zie uitgangspunten Keur, par. 2.1.)
d. De profielen zullen door de maaiveld aanpassingen veranderen. Zie bijlage 1 voor de huidige profielen. Het maaiveld van Steenoven I zal worden opgehoogd tot 10m+NAP. Met name aan de zuidzijde heeft dit effect op de huidige zaksloot/ greppel.
e. Aandacht voor onderhoud in de toekomst, van de sloten en bermen, en van de stuwconstructies. In de huidige situatie worden niet alle sloten en greppels onderhouden en staan ze ook niet alle op de GBKN of de waterlegger
4.10.5 Conclusie
Met inachtname van de aanbevelingen die in paragraaf 4.10.4 zijn genoemd, voldoet het plan aan de eisen die aan het aspect 'water' worden gesteld.
Ten behoeve van de bestrijding van de geluidhinder door vliegtuigen legt de Luchtvaartwet regels vast met betrekking tot de zonering rondom luchtvaartterreinen. Een essentieel onderdeel van de zonering betreft het vaststellen van geluidszones rond elk luchtvaartterrein. Hiervoor zijn veelal berekeningen van zowel de actuele als de voor de toekomst te verwachten geluidsbelasting noodzakelijk. De berekening van de geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke) van landende en opstijgende luchtvaartuigen zoals is vastgelegd in de Luchtvaartwet.
Het plangebied is gelegen buiten de indicatieve 35 Ke-contour van Vliegbasis Volkel. Deze contour vloeit voort uit het Structuurschema Militaire Terreinen I (SMT-I) en is vervolgens ook als uitgangspunt genomen voor het SMT-2 en overige aanpassingen. Het plangebied is eveneens gelegen buiten de 30 Ke-contour en op basis van een prognose eveneens buiten de 20 Kecontour van de vliegbasis.
Er is in juni 2007 het MER Militair luchtvaartterrein naar de omliggende gemeenten verstuurd. In juli 2008 is een aanvulling op dit MER verschenen en in juni 2009 is een concept Luchthavenbesluit overlegd. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat het plangebied Steenoven II binnen de 30 Ke-contour, maar buiten 35 Ke contour is gelegen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat nader onderzoek naar vliegtuiglawaai niet noodzakelijk is.
In juni 2014 is er een nieuw ontwerp luchthavenbesluit ter inzage gelegd. De onderbouwing van de 35 Ke-contour van het besluit komt uit het rapport "Geluidsbelasting rond de militaire luchthaven Volkel door vliegverkeer. MER militaire luchthaven Volkel 2012" (Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, NLR-CR-2012-041-PT-1). De 35 Ke-contouren van alle varianten (zo ook de voorgenomen 'Geheel Niemeskant-variant') liggen ook in dit rapport ruimschoots buiten het plangebied.
Op 4 september 2015 is het Luchthavenbesluit Volkel genomen. De gehele 35 Ke-contour, opgenomen als bijlage 3 van het besluit, ligt buiten het grondgebied van de gemeente Veghel. Daarmee vormt het vliegtuiglawaai van de vliegbasis Volkel geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
De gemeente Veghel heeft geen specifiek beleid geformuleerd op het gebied van sociale veiligheid. Met betrekking tot sociale veiligheid dient er bij nieuwbouwprojecten te worden aangesloten bij de richtlijnen van ‘Politiekeurmerk Veilig Wonen’. In deze richtlijnen wordt aandacht besteed aan de veiligheid van de woningen, op het gebied van bijvoorbeeld hang- en sluitwerk. Bij de individuele uitwerking van de woningen wordt deze richtlijn aangehouden.
Bij de inrichting van de openbare ruimte en de opzet van de infrastructuur vormt de sociale veiligheid en subjectieve gevoel daaromtrent een belangrijk aandachtspunt. Dit betekent bijvoorbeeld geen hoge, dichte begroeiing langs langzaamverkeersroutes en ‘ogen op de straat’ vanuit de te realiseren woningen.
4.13.1 Convenant Duurzaam Bouwen
De gemeente Veghel heeft het Convenant Duurzaam Bouwen 2013 – 2016 ondertekend. In dit document spreken de contractpartijen ambities af voor duurzame woningbouw, utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw en stedenbouw. De ambities betreffen zowel nieuwbouw als ingrepen in bestaande gebouwen en de omgeving. Het convenant heeft betrekking op alle projecten van deelnemende partijen waarvoor op het moment van ondertekening nog geen formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
Onderdeel van dit convenant is de grote uitdaging ten aanzien van het energiezuinig maken van gebouwen en installaties. Ook levensloop bestendig bouwen is een van de uitdagingen die in het convenant een rol spelen. De gemeente Veghel zal het plan voor de Steenoven II afwegen in de context van het Convenant Duurzaam Bouwen.
4.13.2 GPR
GPR staat voor gemeentelijke praktijkrichtlijn. Deze naam wordt eigenlijk niet meer als geheel gebruikt. De term GPR staat nu als merknaam voor een instrument om de prestaties op gebied van kwaliteit en duurzaamheid van gebouwen te waarderen. Er zijn 5 prestatievelden waarop scores worden afgesproken: energie, gezondheid, milieu, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Net als een rapportcijfer loopt de schaal van 1 tot 10.
De gemeente hanteert voor het project Steenoven II als basiskwaliteit het Bouwbesluit. In aanvulling daarop wordt door de de gemeente een GPR gehanteerd van gemiddeld 7 en tevens wordt alleen FSC-hout (of gelijkwaardig) toegepast.
Mariaheide wordt primair ontsloten door de Pastoor van Haarenstraat. Sinds de aanleg van de A50 is deze afgewaardeerd en heringericht. Binnen de bebouwde kom van Mariaheide geldt voor alle wegen een maximum snelheid van 30 km. Het plangebied Steenoven II is gelegen aan de Verstantvoortstraat/Ringoven en de Heiakkerstraat. De ontsluiting van het nieuwe woongebied vindt aan de bestaande weg Ringoven plaats.
In het kader van de uitvoering zal bezien worden of en zo ja, welke aanpassingen er nodig zijn aan de bestaande weg. De indeling van de nieuwe wijk gebeurt op grond van de 'spelregels op straatniveau' uit de Structuurvisie Mariaheide vabn 2003. Een van de principes is 'straten maken': Nieuwe woningen zouden daarom aan rechte straten moeten worden gebouwd met duidelijke rooilijnen, niet aan woonerven. Het standaardprofiel uit de Structuurvisie Mariaheide wordt daarbij aangehouden, evenals het principe dat aan het einde van de straat zichtlijnen ontstaan naar het landschap.
De verkeerskundige komgrens van Mariaheide is momenteel gelegen net ten zuiden van de aansluiting van de Ringoven op de Heiakkerstraat. Om de nieuwe bebouwing binnen de verkeerskundige bebouwde kom te laten vallen, moet de komgrens een stuk naar het zuiden verplaatst worden. Het voorstel hiervoor zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd worden, zodat er tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten genomen kunnen worden over het verleggen van de komgrens en het instellen van een 30-km zone.
5.2.1 Nota Parkeernormen Veghel (2006)
De gemeente Uden en de gemeente Veghel hebben gezamenlijk de Nota Parkeernormen opgesteld. Het rapport is op 24 oktober 2006 vastgesteld. Het doel van de nota kan als volgt worden geformuleerd:
Het in onderling overleg vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Veghel en Uden om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid van Veghel en Uden te waarborgen.
Hierbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te worden.
De parkeernormering is afhankelijk van de mate van stedelijkheid van de kernen. Uitgaande van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is Mariaheide in te delen in de klasse ‘weinig stedelijk’ (500-1000 adressen per km2). Ook de locatie van het plangebied is van belang bij de bepaling van de parkeercijfers. Naarmate een locatie verder van het centrum is gelegen neemt het aanbod en kwaliteit van alternatieven voor de auto af, en neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe. Voor de parkeercijfers is een onderscheid gemaakt in centrumgebieden, schil/overloopgebieden en rest bebouwde kom. Mariaheide wordt gezien als 'rest bebouwde kom' (gebied 3).
functie | parkeernorm | bezoekersaandeel | |
eengezinswoning (vanaf circa 80 m2) | 0,4 per wo | ||
- sociale sector | 1,6 | ||
- middeldure sector | 1,8 | ||
- dure sector | 2,0 |
Tabel 5.2.2: parkeernorm voor eensgezinswoningen in gebied 3
5.2.2 Parkeren en het bestemmingsplan
Sinds 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen in een bestemmingsplan, zonder de parkeernormen concreet vast te leggen.
Vanaf 29 november 2014. is het ook noodzakelijk geworden dat een dergelijke bepaling voor het parkeren in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Toen is namelijk de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen voor na deze datum vastgestelde bestemmingsplannen.
In paragraaf 5.2.1 van de toelichting zijn de normen zoals ze gelden op het moment dat dit bestemmingsplan vastgesteld wordt opgenomen. In de regels van het plan is in een algemene bouwregel (voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat bij het oprichten van hoofdgebouwen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied. De huidige normen zijn terug te vinden in de Nota Parkeernormen Veghel (2006), zoals hiervoor beschreven in paragraaf 5.2.1..
De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
6.2.1 Planvorm
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Om de flexibiliteit te waarborgen is ervoor gekozen om globaal te bestemmen en slechts de hoofdlijnen van de planopzet vast te leggen in regels. Dit zijn:
6.2.2 Plankaart en regels
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
6.2.3 Aanduidingen
Op de plankaart zijn maatvoerings-aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte.
6.2.4 Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
6.3.1 Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
6.3.2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Dit onderdeel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de plankaart aangewezen bestemmingen. De artikelen zijn steeds opgebouwd uit:
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
6.4.1 Woongebied
Allee gronden in het bestemmingsplan zijn bestemd als Woongebied. Binnen deze bestemming wordt ook het openbaar groen, verkeer, parkeren, waterhuishoudkundige voorzieningen en het openbaar gebied mogelijk gemaakt. Een deel van het woongebied wordt onder een bouwverbod met wijzigingsbevoegdheid geschaard, vanwege het voortgezet gebruik van het agrarische bedrijf aan de Heiakkerstraat 5. Bij bedrijfsbeëindiging en indien er voldoende regionale behoefte aan woningbouw bestaat, kan het bouwverbod opgeheven worden.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
6.5.1 Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
6.5.2 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 meter voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 meter voor erkers en serres en 1,5 meter voor andere ondergeschikte onderdelen.
In deze regels is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid.
6.5.3 Algemene gebruiksregels
Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen is expliciet aangegeven wat er onder strijdig gebruik verstaan wordt.
6.5.4 Algemene afwijkingssregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken.
6.5.5 Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
6.6.1 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
6.6.2 Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
De ontwikkeling van de ontwikkelingslocaties komt voor rekening en risico van de grondeigenaren. De gemeente heeft bij de verwerving van de grond afspraken gemaakt over zelfrealisatie door de voormalige eigenaren en het aanbieden van een deel van de grond aan ontwikkelaars/bouwbedrijven die afspraken hadden met de voormalige grondeigenaren. Het overgrote deel van het plan zal door de gemeente zelf uitgegeven gaan worden. Op basis van de begin 2016 geactualiseerde cijfers blijkt dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bestaat er geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan om kosten te verhalen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Veghel en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.
Gezien het karakter van de ontwikkeling ziet de gemeente af van een inspraakmogelijkheid, voorafgaande aan de officiele wettelijke zienswijzetermijn. Betrokkenen zijn reeds geraadpleegd bij het opstellen van bijvoorbeeld de Structuurvisie Mariaheide in 2003, waarin een uitbreiding van het woongebied van het dorp op deze locatie voorzien is.
De gemeente Veghel zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met het Waterschap Aa en Maas en met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toege-zonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage liggen op grond van artikel 3.8 Wro. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente Veghel in principe het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Vanwege de wijziging van het bestemmingsplan bij de vaststelling, moet volgens de wet de provincie en het rijk in de gelegenheid gesteld worden om gedurende 6 weken een reactieve aanwijzing te kunnen geven. In de werkafspraken tussen het rijk, IPO en VNG is afgesproken dat van deze termijn afgezien kan worden indien Gedeputeerde Staten verklaren geen bezwaar te hebben tegen een vervroegde publicatie. De gemeenteraad moet daarvoor tegelijkertijd met de gewijzigde vaststelling besluiten om een dergelijke verklaring aan te vragen.
Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die gedaan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Omdat het een plan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied betreft (Chw, Bijlage I, categorie 3.1), zijn de procedurele bepalingen van de Crisis- en Herstelwet (Chw, hoofdstuk 1, afdeling 2) van toepassing.