direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Venbergseweg 34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPvenbergseweg34-VA01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven alsmede groothandelsbedrijven, niet zijnde detailhandelsbedrijven (incl. handel in volumineuze goederen), voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van Inrichtingen, alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen met dien verstande dat die bedrijven niet vallen onder het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage 1, onderdeel D;
  • b. magazijnen en opslagplaatsen;
  • c. zoutopslag;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke vorm van bedrijf - loon - en grondverzetbedrijf' een loon-, cultuurtechnisch- en grondverzetbedrijf van de milieucategorie 3.2;
    • 2. 'bedrijfswoning': maximaal één bedrijfswoning;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. een goede landschappelijke inpassing in de vorm van erfbeplanting met een visueel afschermende functie naar de omgeving;

met de daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • erven en terreinen;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding ´bedrijfswoning´;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. dienen op een afstand van tenminste 2 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • e. een aan- uit- en bijgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'bedrijfswoning';
3.2.4 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter bedragen;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.5 Terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat terreinafscheidingen geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 2 meter;
  • b. mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht.
3.2.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, nadere eisen te stellen ten aanzien van het bouwen op grond van het bepaalde in lid 3.2.1 mits een doelmatig gebruik, bedrijfsvoering of inrichting conform de bestemming niet onevenredig wordt bemoeilijkt;

Nadere eisen kunnen daarbij worden gesteld met betrekking tot:

  • a. de situering van bebouwing ten opzichte van elkaar en/of ten opzichte van ter plaatse aanwezige waardevolle beplanting of bebouwing;
  • b. de afmetingen, dakhelling en/of kapvorm van gebouwen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrenzen of de weg waaraan gebouwd wordt.

Dit met het oog op:

  • een zo groot mogelijke concentratie en samenhang van de bebouwing, zodat ruimtelijke uitstraling of afsplitsing in afzonderlijke eenheden wordt beperkt;
  • een goede landschappelijke inpassing en/of voldoende ruimte voor landschappelijke inpassing middels nog aan te brengen (erf)beplanting;
  • een goede ruimtelijk-milieuhygiënische inpassing, voorzover het afstandsaspecten betreft;
  • voldoende parkeerruimte op eigen terrein, een veilige verkeerskundige inpassing of voldoende ruimte voor bereikbaarheid en schouwen van waterlopen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. detailhandelsbedrijven, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  • b. de verkoop van motorbrandstoffen;
  • c. horecabedrijven en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  • d. kantoren, uitgezonderd kantoren als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf en kantoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige productie- en ambachtelijke bedrijven';
  • e. de uitoefening van bedrijven in de categorieën 3, 4, 5 of 6 van de bij dit plan behorende Staat van Inrichtingen, of daarmee vergelijkbare bedrijven;
  • f. bedrijven die vallen onder het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage 1, onderdeel D;
  • g. wonen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. seksinrichtingen;
  • i. grow-, smart- en coffeeshops.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.1 onder a:
    • 1. om bedrijven toe te staan tot en met categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Inrichtingen;
    • 2. om activiteiten toe te laten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen, of
    • 3. om activiteiten toe te laten die in de Staat van Inrichtingen zijn vermeld in een categorie die in principe niet is toegestaan op het desbetreffende perceel, terwijl de aanvrager van mening is dat de activiteit naar aard en omvang wel passend is;
  • b. met dien verstande dat:
    • 1. onderzoek aantoont dat de bedoelde activiteiten qua milieubelasting kunnen worden gelijkgesteld met de krachtens de bepalingen van dit plan ter plaatse toelaatbare categorie bedrijfsactiviteiten;
    • 2. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. risicovolle bedrijven en bedrijven die vallen onder het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage 1, onderdeel D, niet zijn toegestaan.