Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Torenstraat 4a-8 Valkenswaard
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPtorenstraat4-VO01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Initiatiefnemer is voornemens om de percelen aan de Torenstraat 4a-8 in Valkenswaard te herontwikkelen. De gronden zijn op dit moment bebouwd met een bedrijfspand en verschillende garageboxen. Voorheen was het bedrijfspand in gebruik als vestiging van het bedrijf de Technische Centrale, echter is het bedrijfspand op dit moment leegstaand. De initiatiefnemer wenst de bestaande bebouwing te saneren en hiervoor in de plaats 9 woningen te realiseren.
 
Het geldende bestemmingsplan 'Centrum' (vastgesteld op 28 maart 2013) staat de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie niet toe. Om het beoogde initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken dient er een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Plankarakter
Het (woningbouw)plan past niet binnen de mogelijkheden van het geldende planologische regime. Het voorliggende bestemmingsplan heeft derhalve een ontwikkelgericht karakter. Er wordt een actuele maatwerkregeling toegepast, waarin de planontwikkeling een planologisch-juridische vertaling krijgt.
 
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in het relevante beleidskader voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven en in hoofdstuk 5 volgt de beoogde planontwikkeling. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de fysieke omgevingswaarden met onder meer de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. Hoofdstuk 7 bevat de juridische planopzet en daarbij behorende planregeling. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 8. Als laatste komt in hoofdstuk 9 de burgerparticipatie en het plaatsgevonden (voor)overleg aan bod alsmede de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan.
 
2 Plangebied
2.1 Situering
De planlocatie is gelegen aan de Torenstraat 4a-8, ten westen van het centrum van Valkenswaard. Aan de oostzijde grenst de planlocatie aan het Carillonplein. De verdere omgeving van het plangebied bestaat met name uit woningen en kleinschalige bedrijfspanden.
  
Het plangebied is kadastraal bekend onder gemeente Valkenswaard, sectie D, percelen 4828 en 5869. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2.519 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
   
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
2.2 Bestaande juridische regeling
Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Centrum', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard op 28 maart 2013.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Centrum' ter plaatse van het plangebied.
      
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Centrum', plangebied zwart omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
Binnen het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Verkeer' en 'Wonen'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Voorts is de planlocatie voorzien van een bouwvlak waarbinnen gebouwen zijn toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 5 m. Binnen de bestemming 'Verkeer' is de planlocatie deels voorzien van de aanduiding 'garage'. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn garageboxen toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 3 m. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, tuinen en erven. Ter plaatse van de planlocatie geldt geen bouwvlak, waardoor er geen gebouwen gebouwd mogen worden.
  
Verder bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor een bodemingreep die dieper dan 0,3 m beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 100 m² omvat dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden.  
 
Op grond van het geldend planologisch regime is het voorgenomen plan, de realisatie van 9 woningen, niet mogelijk, waardoor een bestemminswijziging vereist is. Onderhavig plan voorziet hierin.
 
3 Planologisch kader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang van het project is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 9 woningen. De ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Bovendien is het plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Valkenswaard. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
  
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
 
De visie noemt één basisopgave en een viertal hoofdopgaven:
  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.   
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft met name betrekking op de 'Basisopgave' en 'Brabantse energietransitie'. Met de ontwikkeling worden in totaal 9 woningen gerealiseerd. Transformatie van het stedelijk gebied wordt gezien als een belangrijke opgave. Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant. Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen toegevoegd binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuw te bouwen woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen. Hierbij wordt een aantrekkelijke leefomgeving gecreëerd, ter plaatse van een leegstaand bedrijfspand en garageboxen. Hierbij wordt een vervallen bedrijfslocatie in de directe nabijheid van het centrum van Valkenswaard getransformeerd naar een woonlocatie. Door het opheffen van een bedrijfsbestemming in een overwegend woonomgeving wordt bijgedragen aan het streven om te komen tot een provincie waar het goed wonen is. Dat komt ten goede aan de omgevingskwaliteit
 
Het betreft een duurzame ontwikkeling waarbij het plangebied een passende stedelijke functie krijgt. De ambitie is om zoveel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen en de woningen te voorzien van een goede isolatie. Ook worden de woningen niet aangesloten op het gas, waarmee aangesloten wordt op de ambities van de provincie.
 
Conclusie 
Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
 
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen samengevoegd.
 
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
 
In de Verordening Ruimte Noord-Brabant, geconsolideerd op 1 januari 2019, staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
 
Belangrijke onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.   
Belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen is de inpasbaarheid in het provinciaal beleid. De verordening is daarbij het document wat de meest concrete regels biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk. Indien sprake is van nieuwbouw van woningen dient verantwoord te worden hoe dit zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit en andere woningbouwafspraken.
 
Planspecifiek
Op de kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' staat aangegeven dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden. De beoogde seniorenwoningen dienen ter vervanging van het bestaande bedrijfspand en garageboxen in het plangebied. Er is hierdoor sprake van een herstructureringslocatie binnen bestaand bebouwd gebied, waarmee wordt aangesloten bij het principe van duurzame verstedelijking. De voorgestane ontwikkeling beantwoordt daarmee aan de provinciale ruimtelijke doelstellingen om te komen tot zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking (inbreiden, transformeren, herstructureren en intensiveren). Uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat met het voorgenomen plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de interim omgevingsverordening is derhalve niet noodzakelijk.
     
Conclusie 
Er kan daarmee geconcludeerd worden dat er voldaan wordt aan de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'.
 
3.2.3 De Brabantse Agenda Wonen
De Brabantse Agenda Wonen geeft aan wat er de komende jaren speelt op de woningmarkt van de provincie Noord-Brabant. Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Voor de provincie gelden vier actielijnen:
  • Accent op duurzame verstedelijking.
  • Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad.
  • Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen.
  • Versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van de regionale woningbouwafspraken.
Daarnaast zijn er een aantal richtinggevende principes. Het woningbouwprogramma zet optimaal in op binnenstedelijke locaties. Woningbouwplannen binnen bestaand stedelijk gebied worden erg gewaardeerd door de provincie. Hiervoor wordt dan ook ruim baan gegeven. De nadruk voor woningbouwplannen ligt op de bestaande woningvoorraad. Daarnaast is vraaggericht bouwen van groot belang. Hiervoor is flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplannen nodig. Als laatste dient de regionale woningbouwmarkt versterkt te worden.
 
Planspecifiek
Samenhangend met de grote groei van het aantal huishoudens moeten er tot 2050 ca. 160.000 woningen toegevoegd moeten worden aan de woningmarkt in de provincie Noord-Brabant. Hiervan zullen er ca. 120.000 in de periode tot 2030 gebouwd moeten worden.
 
De woningbehoefte zal voornamelijk binnenstedelijk en waar mogelijk in bestaande bebouwing gerealiseerd moeten worden. De planlocatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De locatie is dan ook zeer geschikt voor woningbouw. Bovendien heeft de provincie voorkeur voor de transformatie en herontwikkeling van bedrijventerreinen, mits deze binnenstedelijk plaatsvindt. Het aantal te realiseren woningen is daarmee ondergeschikt geworden aan de kwaliteitsverbetering die door de beoogde herontwikkeling plaatsvindt. 
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is de beoogde ontwikkeling in lijn met 'De Brabantse Agenda Wonen'.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Valkenswaard 2012
De gemeenteraad van Valkenswaard heeft 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. De visie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.
 
Valkenswaard wil op alle terreinen bijdragen aan een aantrekkelijk woonklimaat. Aan de verschillende lagen uit de bevolkingsgroep wordt gedacht, starterswoningen, eengezinswoningen, wonen met zorg, maar ook wordt aandacht besteed aan betaalbare huurwoningen. In de toekomstvisie richt de gemeente zicht voornamelijk op de doelgroepen jongeren en gezinnen met kinderen. Deze doelgroepen vragen om betaalbare starterswoningen. Voor ouderen zal worden ingezet op het steeds langer zelfstandig kunnen blijven wonen in de bestaande woning. Nieuwbouw voor deze doelgroep moet vooral ingezet worden op zorgwoningen, nultredenwoningen en grondgebonden woningen in de patiosfeer. Wat betreft nieuwbouw in het bestaand stedelijk gebied ligt de nadruk op ontwikkeling van locaties waarvan de wens is dat deze een andere invulling krijgen, zoals voormalige bedrijfslocaties.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 9 woningen ten behoeve van bijvoorbeeld, ter vervanging van een bestaand bedrijfspand. De beoogde woningen sluiten aan bij de behoefte naar seniorenwoningen. Middels de voorliggende ontwikkeling wordt daarnaast een einde gemaakt aan de huidige leegstand van een bestaand bedrijfspand. Gelet op de omgeving van het plangebied is er voor het huidige bedrijfspand weinig tot geen mogelijkheden voor een herstructurering. Daarnaast zijn de toegestane planologische functies niet passend binnen een gebied wat gekenmerkt wordt door woningen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de structuurvisie.
   
3.3.2 Woonvisie gemeente Valkenswaard 2014-2020
In de Woonvisie wordt kwantitatief en kwalitatief richting gegeven aan de toekomst van het wonen in Valkenswaard. De gemeente Valkenswaard beschrijft onder meer de volgende prioritaire opgaven:
  • Mogelijkheden creëren voor starters. De gemeente wil jongeren behouden en aantrekken. De opgave blijft om te voorzien in voldoende aanbod. In de bestaande voorraad wordt ruimte geboden aan starters, zoals het herstructureren van bijvoorbeeld complexen.
  • Inspelen op vergrijzing. De gemeente wil voornamelijk in de eigen behoefte voorzien. Voor ouderen, maar ook voor starters geldt dat de doelgroepen vragen om kleinere huisvesting. Er liggen kansen voor het realiseren van levensloopbestendige woningen voor ouderen.
  • Aanpak van probleemsituaties. De stagnatie van nieuwbouwprojecten heeft tot gevolg dat op een aantal locaties leegstaande en te slopen panden het beeld negatief bepalen.
  • Transformeren en flexibiliseren van de bestaande woningvoorraad. Gezien de toename van onder meer het aantal ouderen zal meer prioriteit komen te liggen bij de geschiktheid van de bestaande woningvoorraad. 
  • Faciliteren van leefomgevingsgericht werken en duurzame wijken.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 9 woningen ten behoeve van bijvoorbeeld senioren, waarbij tegelijkertijd een leegstaand bedrijfspand wordt herontwikkeld op basis van zorgvuldig ruimtegebruik. In Valkenswaard is de komende decennia sprake van een sterk vergrijzende bevolking en een daarmee samenhangende toename van de behoefte aan levensloopbestendige huisvesting. De voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie met seniorenhuisvesting sluit aan bij de groeiende behoefte binnen de gemeente aan huisvesting gericht op senioren, gezien het toenemend aantal ouderen onder de bevolking. Geconcludeerd wordt de beoogde ontwikkeling in lijn is met de woonvisie van de gemeente Valkenswaard.
 
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Voor de gemeente Valkenswaard is de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld die toetsingscriteria bevat voor de verschillende themagebieden binnen de gemeente. De 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' is vastgesteld op 24 maart 2016. Voor elke buurt in Valkenswaard is in de nota beschreven wat de kenmerken zijn.
 
Centrumgebied
Het centrum van Valkenswaard is in de loop der tijd flink veranderd. Kenmerkend voor het oude Valkenswaard was de centrale Markt met een groene uitstraling. Van hieruit liepen verschillende linten richting het buitengebied. Het kleinschalige karakter van de linten is voor het grootste deel verdwenen door de ontwikkeling van winkels en appartementengebouwen. Kenmerkend voor het hele centrum is de grote variatie in bouwstijl en architectuur, waardoor de gebouwen op zichzelf staan en weinig samenhang vertonen. Voor het centrum is het van belang dat er een heldere ruimtelijke structuur ontstaat met een prettig verblijfsgebied. Dit is een langdurig proces waarbij vooral bouwblokken moeten worden afgemaakt en het parkeren voor een deel uit het openbaar gebied verdwijnt. Daarnaast is de beeldkwaliteit van de panden van groot belang. Een gevarieerd maar tevens voldoende samenhangend straatbeeld zorgt voor een aantrekkelijk centrumgebied. Hierin spelen ook de samenhang van de gevels van de afzonderlijke panden een belangrijke rol.
  
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen in het themagebied 'Centrumgebied' met het welstandsniveau 'bijzonder'. Bij de verdere uitwerkingen zal rekening worden gehouden met de criteria van de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het voorgenomen plan getoetst worden aan de hand van de van toepassing zijnde welstandscriteria.
 
4 Bestaande situatie
4.1 Bestaande ruimtelijke en functionele kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit
De planlocatie is gelegen aan de Torenstraat 4a-8, ten westen van het centrum van Valkenswaard. Het centrumgebied van Valkenswaard bestaat uit het kernwinkelgebied en een gebied dat zich kenmerkt door een grote diversiteit aan functies. Door de diversiteit aan functies is ook een diversiteit aan bebouwingstypologieën ontstaan, zowel in typologie als in verschijningsvorm. Karakteristieke monumentale panden en beeldbepalende composities worden afgewisseld met moderne bebouwingselementen. Het centrumgebied wordt gekenmerkt door een sterke dynamiek. Afwisseling, kleinschalige parcellering, gevelgeleding en detaillering zijn belangrijke beeldbepalende factoren.
 
De planlocatie grenst aan de oostzijde aan het Carillonplein en wordt ontsloten via de Torenstraat. Het Carillonplein heeft de afgelopen jaren een kwaliteitsimpuls gekregen. Aan de noordzijde van de planlocatie is de Dijkstraat gelegen. De Dijkstraat is een duidelijke woonstraat, met vrijstaande en dubbele woningen van één en twee bouwlagen met een kap. De zuid- en westzijde van de planlocatie wordt omgeven door zowel vrijstaande woningen als twee-onder-een-kap- en rijwoningen.
 
Functionele kwaliteit
Het plangebied is voor het overgrote deel verhard en bebouwd met onder andere een bedrijfspand. Voorheen was het bedrijfspand in gebruik als vestiging van het bedrijf de Technische Centrale. Het bedrijfspand is op dit moment leegstaand. Verder is een deel van het plangebied bebouwd met garageboxen. De bebouwing is grotendeels opgebouwd uit één bouwlaag.
 
Aan de Torenstraat 10-14, aan de zuidoostzijde van de planlocatie is een gezondheidscentrum gevestigd. Aan de Torenstraat 4, aan de noordoostzijde van de planlocatie is de praktijkruimte van een osteopaat gelegen. In de verdere omgeving van de planlocatie zijn overwegend woningen gesitueerd.
       
4.2 Historische kwaliteit
Valkenswaard werd achtereenvolgens Wedert, Weerd [op den Dries], Verkensweerd en Valkenswaard genoemd. De naam Verkensweert (vanaf 1603) houdt verband met een bloeiende varkensmarkt en in 1702 verschijnt de naam Valkenswaard voor het eerst, die naar de valkerij verwijst.
 
Valkenswaard-dorp bestond in 1830 uit groot aantal woningen en minder boerderijen, gegroepeerd rond de Grote en de Kleine Markt. Aan een poel tussen de Grote en Kleine Markt stond het raadhuis. Op de Kleine Markt stond sinds 1813 de Gereformeerde kerk met ten oosten ervan de bijhorende pastorie. Aan de noordrand van die markt stond de school. De Katholieke kerk stond 500 m ten noordwesten van het dorp eenzaam midden in de akker.
 
Gemeenten worden vanouds doorsneden door landwegen verbonden met de rest van Brabant en de wereld. Het beloop van die wegen is in de regel goed bekend, de ouderdom van de wegen van voor 1800 is vaak onduidelijk. De doorgaande wegen verbinden dorpen onderling of met verder weg gelegen steden en streken. Ook Valkenswaard wordt vanouds doorsneden door diverse landwegen die de plaats verbonden met naburige plaatsen. De eerste wegen, ontstaan in de Middeleeuwen, hebben als kenmerk dat ze zorgvuldig de hogere gronden volgen, enigszins bochtig zijn en op enkele plaatsen overgaan in bundels van alternatieve wegen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw werden nieuwe met bomen beplante rechte wegen aangelegd ter vervanging van de in slechte staat bevindende en niet-rechtstreekse middeleeuwse wegen, die vanouds op de Markt uitkwamen.
 
De navolgende afbeeldingen toont de ontwikkeling van Valkenswaard door de jaren heen, waarbij de planlocatie groen is omcirkeld.
 
Historische kaarten door de jaren heen. plangebied groen omcirkeld (bron: topotijdreis.nl) 
  
5 Planbeschrijving
5.1 Stedenbouwkundig plan
Het voorgenomen plan voorziet in de sloop van de bestaande, verouderde bedrijfsbebouwing en de herontwikkeling van de gronden ten behoeve van 9 woningen. De beoogde woningen zullen voorzien zijn van een tuin aan de achterzijde, een parkeerplaats op eigen terrein en een inpandige bergruimte. Tevens zullen de gronden worden voorzien in een groenvoorziening, parkeergelegenheid en ontsluitingsweg. Met de beoogde herinrichting van het plangebied worden kwalitatief hoogwaardige en duurzame woningen gerealiseerd.
 
Hoewel het geldende bestemmingsplan en het voorliggende bestemmingsplan dat niet mogelijk maakt, kan het gewenst zijn om in de toekomst in aansluiting op de woningen aan de zuidzijde buiten het plangebied drie extra woningen te realiseren.
 
De navolgende afbeelding toont de situatietekening van de beoogde situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: BV De Tekenkamer d.d. 01-07-2021) 
  
Qua bouwmassa en ruimtelijke uitstraling zal de toekomstige bebouwing aansluiten op de omliggende bebouwing. De beoogde woningen zullen bestaan uit één bouwlaag met een optopping aan de voorzijde van de woningen. Op de begane grond zal worden voorzien in een woonkamer, slaapkamer, keuken en badkamer. Hierdoor zullen de beoogde woningen met name beschikt zijn voor bijvoorbeeld senioren. Op de eerste verdieping zijn tevens een aantal slaapvertrekken voorzien. De totale bouwhoogte betreft maximaal 7 m.
 
De navolgende afbeelding toont een mogelijke plattegrond van een woning in de toekomstige situatie.
 
Plattegrond woning toekomstige situatie (bron: BV De Tekenkamer d.d. 01-07-2021) 
       
Verkeer en parkeren
Het parkeren vindt deels op eigen terrein plaats. Per woning wordt voorzien in één parkeerplaats op het eigen terrein. Verder zullen er vier parkeerplaatsen in het openbaar gebied (binnen het plangebied) worden gerealiseerd. De beoogde woningen hebben een maximale oppervlakte van 90 m² bvo, op grond waarvan volgens de parkeernormering in Valkenswaard 1,4 parkeerplaats per woning benodigd is om in de behoefte te voorzien. Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van 16 parkeerplaatsen binnen het plangebied. In de toelichting paragraaf 6.4.2 wordt nader ingegaan op de parkeerbehoefte.
 
De ontsluiting vindt plaats via het Carillonplein. De planlocatie wordt via de Torenstraat in noordelijke richting ontsloten op de Dijkstraat en zuidelijke richting op de Kerkweg.
 
6 Fysieke omgevingswaarden en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
 
6.1 Historische kwaliteit
 
6.1.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Torenstraat in Valkenswaard is er een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen (Transect, nr. 3476, d.d. 19 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) verricht.
 
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op een dekzandrug ligt, die is bedekt met een oud-bouwlanddek. Hier kunnen theoretisch gezien archeologische resten voorkomen vanaf het Laat-Paleolithicum, indien de bodemopbouw intact is. In de omgeving van het plangebied zijn nog geen archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd aangetroffen. Wel zijn er vindplaatsen aanwezig uit de IJzertijd, Middeleeuwen. Daarom is er een hoge verwachting op archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen. Voor wat betreft de Nieuwe tijd geldt een lage archeologische verwachting. Er is geen historische bebouwing aanwezig aan het begin van de 19e eeuw, waardoor de verwachting op oudere bebouwing in het plangebied laag is. Daarbij zal de bebouwing uit die periode zich meer hebben geconcentreerd ten oosten van het plangebied, rondom het marktterrein.
 
Veldonderzoek
Uit het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied dekzand aanwezig is. Het dekzand is afgedekt met een esdek met een dikte tussen 75-85 cm. In twee boringen zijn restanten van een podzolbodem aangetroffen in het dekzand. In de overige drie boringen bevond zich onder het esdek een C(g)-horizont. Op basis van de diepteligging van de C-horizont kan hier nog wel een intact sporenniveau aanwezig zijn. Gezien het ontbreken c.q. verploegen van de oorspronkelijke A-horizont worden intacte vindplaatsen die zich kenmerken door een strooiing van vondsten (Laat-Paleolithicum – Mesolithicum) niet verwacht. Er kunnen zich nog wel grondsporen aftekenen in het dekzand. Daarom kan de hoge verwachting op het aantreffen van resten uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen worden gehandhaafd. Het archeologisch relevante niveau voor deze periode bevindt zich op een diepte tussen 75-85 cm -Mv (23,95 – 24,05 m+NAP).
  
Advies
In het plangebied bestaat het voornemen om de bestaande bebouwing te slopen en 9 nieuwe woningen te realiseren. Om dit mogelijk te maken vinden graafwerkzaamheden plaats. De exacte omvang, locatie en diepte is vooralsnog onbekend, maar naar verwachting zullen in het hele plangebied in meer of mindere mate graafwerkzaamheden plaatsvinden. Op basis van het archeologisch vooronderzoek is sprake van een hoge verwachting in het plangebied vanaf 75 cm -Mv. Om er zeker van te zijn dat dit niveau bij graafwerkzaamheden niet wordt verstoord, wordt een buffer van 30 cm gehanteerd ten opzichte van dit niveau. Dit houdt in dat er geen bezwaar is tegen graafwerkzaamheden tot 45 cm -Mv (het huidige maaiveld). Wanneer bodemingrepen dieper dan 45 cm -Mv plaatsvinden, wordt geadviseerd een karterend/waarderend onderzoek uit te voeren. Gezien de verwachting op met name grondsporen kan dit het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor een dergelijk onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, die door de bevoegde overheid (in deze de gemeente Valkenswaard) moet worden goedgekeurd.
 
6.1.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan aan de Torenstraat 4a-8 in Valkenswaard heeft geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied. In de omgeving zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken.
 
6.2 Water
 
6.2.1 Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
6.2.2 Waterschap De Dommel
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan Maas. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
 
In het Waterbeheerplan wil het waterschap zijn kennis en deskundigheid koppelen aan die van derden, zodat er verbindingen ontstaan die tot vernieuwing kunnen leiden. Ook wordt een nieuwe manier van werken omarmd, waarmee de gebruiker centraal wordt gezet. Verder zijn er vier uitgangspunten geformuleerd welke de richting aangeven van alle plannen en oplossingen.
  1. De beekdalbenadering. Het beekdal als grotere geheel voor ogen houden, waarmee alle dorpen/steden deel uitmaken van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Integraal en effectief werken, samenwerking met andere overheden.
  2. De gebruiker centraal. Behoeften en belangen van gebruikers veranderen, het Waterschap heeft daar oog voor en speelt hierop in.
  3. Samen sterker. Belangrijk om handen ineen te slaan met andere partijen en flexibel zijn in samenwerking waardoor de uitvoeringskracht kan worden versterkt.
  4. Gezonde toekomst. Duurzaamheid en het denken in kringlopen is belangrijk om onze toekomstige generaties voldoende, veilig en schoon water te kunnen bieden.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is opgedeeld in de volgende vijf thema's:
  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen;
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Keur
De keuren van de drie Brabantse waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta zijn geüniformeerd. Onderdeel hiervan zijn de beleidsuitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Bij een toename aan verhard oppervlak wordt uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
 
Wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² wordt de rekenregel toegepast en bij toename van meer dan 10.000 m², of bij het niet voldoen aan de rekenregel, wordt de beleidsregel toegepast. Verhard oppervlak is al het oppervlak dat er voor zorgt dat hemelwater sneller tot afvoer komt dan in de huidige situatie zonder verharding.
 
Planspecifiek
Verharding
De gronden zijn in de huidige situatie grotendeels bedrijfsmatig in gebruik en geheel verhard. In de toekomstige situatie worden er 9 woningen gerealiseerd. Er is geen sprake van een verhardingstoename van meer dan 500 m². Watercompensatie is daarom niet vereist.
 
Waterafvoer 
De hemelwaterafvoer van de nieuwe bebouwing wordt afgekoppeld van de afvalwaterafvoer. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen. Het hemelwater wordt afgevoerd door infiltratie in de bodem en via het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel. 
 
Er wordt tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen.
  
Waterkwantiteit en waterkeringen
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en het plangebied bevindt zich ook niet in een beschermingszone van een waterkering.
 
6.2.3 Beleid gemeente Valkenswaard: Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 - 2022
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 - 2022 (GRP) is vastgesteld op 29 mei 2019 en betreft een actualisatie voor de periode 2018 tot en met 2022.
 
In het GRP is onder meer bepaald dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal dienen te zijn. Het is daarbij van belang dat het stedelijk watersysteem een robuuste en begrijpbare werking heeft. De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een inbreidingsplan op een reeds volledig verhard perceel. In de nieuwe situatie zal het perceel eveneens volledig verhard worden, waardoor er per saldo geen verhardingstoename plaatsvindt. Op basis van het GRP geldt de inspanningsverplichting dat voor her in te richten verhard oppervlak - in de vorm van inbreidingsplannen van meer dan 200 m² - 15 mm hemelwater op eigen terrein geborgd moet worden. Indien redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan deze verplichting, kan de gemeente van deze regel afzien.
 
Planspecifiek 
Op basis van de inspanningsverplichting in het GRP dient een waterbergingsvoorziening met een inhoud van 37 m³ (2.519 m² x 0,015) te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied is het mogelijk te voorzien in een waterbergingsvoorziening ter plaatse van de groenstrook in het openbaar gebied. In het kader van de bestemmingsplanprocedure vindt geen nadere uitwerking van de situering, maatvoering en omvang van de waterbergingsvoorziening plaats. De mogelijkheid tot realisatie van een waterberging is in regels van onderhavig bestemmingsplan planologisch-juridisch geborgd door in artikel 10.2 een specifieke regeling op te nemen dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt voorzien in voldoende waterberging conform het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard'.
 
Derhalve is het beoogde plan waterhuishoudkundig haalbaar en uitvoerbaar.
 
6.3 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Er is een verkennend en nader bodemonderzoek (VersA Bodemadvies, nr. 19.P003.r01, d.d. 17 mei 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan het volgende worden geconcludeerd.
 
Asbest
  1. Er zijn binnen de onderzochte locatie op het maaiveld geen asbesthoudende materialen aangetroffen op de onverharde delen. Onder de asfaltverharding is een uiterst puinhoudende funderingsplaag aanwezig die asbestverdachte materialen bevat. Ter plaatse van loods Torenstraat 4a-6 is in zwakke mate puin waargenomen onder de betonvloer. Die wordt als niet-asbestverdacht beschouwd, aangezien er in de bouwkundige constructie zelf geen asbest toegepast is. 
Grond
  1. Ter plaatse van de achtertuin van Kerkweg 30 zijn in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan zink aangetoond en licht verhoogde gehalten aan overige metalen, PAK en PCB’s aangetoond, voor hergebruik indicatief klasse Industrie. De gehalten metalen zijn bekend in de omgeving (diffuus geval van bodemverontreiniging) en voldoen aan de LMW voor Wonen met siertuin LMW-ST). In de bovengrond onder de betonverharding in de garageboxen en in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond, indicatief klasse Achtergrondwaarde.
  2. Ter plaatse van de loods van Torenstraat 4a-6 zijn in het mengmonster van de meest verdachte zwak puinhoudende laag een sterk verhoogd gehalte aan zink aangetoond en licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, lood, PAK en minerale olie. Op basis van de metingen met de XRF en separate analyse van het monster van boring 206 blijken de sterk verhoogde gehaltes aan zink niet (meer) voor te komen. Het mengmonster getoetst aan het Bbk betreft indicatief klasse Niet toepasbaar op basis van het zink en minerale oliegehalte. Ter plaatse van de loods van Torenstraat 8 zijn in het mengmonster van de meest verdachte laag onder de betonverharding geen verhoogde gehalten aangetoond, indicatief klasse Achtergrondwaarde. Ter plaatse van de garageboxen zijn in het mengmonster van de meest verdachte laag een sterk verhoogd gehalte aan zink aangetoond en een licht verhoogd gehalte aan cadmium. Na uitsplitsing van het mengmonster betreft het slechts licht verhoogde gehalten aan cadmium, lood en zink. Het mengmonster getoetst aan het Bbk betreft indicatief klasse Niet toepasbaar op basis van het gehalte aan zink, uitgaande van de slechts licht verhoogde gehalten aan zink betreft het indicatief klasse Industrie en voldoen de metaalgehalten aan de LMW voor Wonen met siertuin.
  3. Onder de asfaltverharding is een uiterst puinhoudende funderingslaag aanwezig met plaatselijk asbesthoudende materialen. De grond/funderingslaag tot maximaal 0,5 m-mv is sterk verontreinigd met koper, lood, zink en/of cadmium en PAK en licht verontreinigd met andere metalen, PCB’s en minerale olie, indicatief klasse Niet toepasbaar. Daarnaast is de funderingslaag sterk verontreinigd met asbest. Onder de funderingslaag zijn in de grond geen bodemvreemde bijmengingen meer aanwezig en geen sterk verhoogde gehaltes aan metalen of PAK aangetoond. De gehalten aan metalen voldoen daar aan de LMW voor Wonen met siertuin. De omvang van de sterk met metalen, asbest en/of PAK verontreinigde grond onder het asfalt bedraagt circa 155 m³.
  4. Onder een deel van de klinkerverharding zijn plaatselijk zinkassenresten waargenomen en met de XRF zijn sterk verhoogde gehalten metalen welke met laboratoriumanalyses afgeperkt zijn tot minimaal de interventiewaarden/LMW voor Wonen met Siertuin. De sterk verhoogde gehalten aan metalen (en PAK tijdens eerder onderzoek) zijn aangetoond tot maximaal 0,8 m-mv en binnen een volume grond van circa 140 m³.
  5. Er is sprake van een (historisch) geval van ernstige bodemverontreiniging met metalen, PAK en asbest. Er zijn op basis van Sanscrit bij het huidige gebruik geen humane, ecologische of verspreidingsrisico’s, zodat geen sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging met metalen of PAK. Voor asbest is er volgens het Protocol asbest en de eisen uit het Besluit asbestwegen Wm met de duurzame asfaltverharding eveneens geen sprake van onaanvaardbare risico’s of noodzaak tot saneren.
Grondwater
  1. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties zink of naftaleen aangetoond. De licht verhoogde waarden zijn niet ongebruikelijk in de omgeving. Er is geen evidente relatie met de verdachte (bedrijfs)activiteiten.
Overig
  • Het asfalt op de locatie is indicatief teerhoudend en dient bij verwijderen ervan separaat afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.
  • Er is volgens VersA Bodemadvies geen aanleiding voor het uitvoeren van een (aanvullend) nader bodemonderzoek. De bodem is plaatselijk niet geschikt voor de toekomstige bestemming. Plaatselijk kan er mogelijk een spoortje/restje zinkas of slak aanwezig zijn dat bij het laboratorium incidenteel een sterk verhoogd gehalte aan zink veroorzaakt, maar dat is op basis van de XRF-metingen en aanvullende metaalanalyses niet aanwijsbaar.
Aanbevolen wordt om:
  • Bij eventueel toekomstig grondverzet of gewijzigde bestemming rekening te houden met de kwaliteit van vrijkomende grond/materialen en het beoogde hergebruik.
  • Bij herontwikkeling de bodem geschikt te maken voor het toekomstige gebruik door het uitvoeren van een bodemsanering. Hiervoor dient een BUS-melding of saneringsplan ingediend te worden bij het bevoegd gezag.
  • Vanwege de ligging van de locatie in een archeologisch waardevol gebied bij beoogde graafwerkzaamheden rekening te houden met eventueel benodigd archeologisch onderzoek of begeleiding.
  • Gezien de ligging van de locatie binnen een diffuus geval van verontreiniging met metalen, het ondiep freatisch grondwater niet te gebruiken voor beregening en veedrenking. Dit advies is niet locatiespecifiek, maar betreft een algemeen advies voor het gebied waar de locatie deel van uitmaakt.
6.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
6.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
In het voorgenomen plan worden 9 woningen gerealiseerd. De navolgende tabel geeft de bijbehorende verkeersgeneratie weer, gebaseerd op de CROW-normering. Hierbij wordt ervan uitgegaan van de categorie 'koop, huis, tussen/hoek'. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt aangesloten op de categorieën 'schil centrum' en 'matig stedelijk'.
 
De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer in de toekomstige situatie.
  
Functie/aansluiting CROW-publicatie 381Aantal woningenCROW-verkeersgeneratieTotale verkeersgeneratie
koop, huis, tussen/hoek96,5 - 7,358,5 - 65,7
totaal9 58,5 - 65,7
 
In totaal brengt de ontwikkeling van de 9 woningen een verkeersgeneratie mee van, naar boven afgerond, 66 voertuigbewegingen per etmaal, uitgaande van de maximale verkeersgeneratie. Het plangebied wordt ontsloten door middel van de Torenstraat die aansluit op het Carillonplein. Gelet op de relatief lage toename van het aantal voertuigbewegingen kan de toename van de verkeersgeneratie opgevangen worden met de verkeersstructuur in de omgeving.  
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
6.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming.
    
Planspecifiek
Met het voorgenomen dient de totale parkeerbehoefte binnen het plangebied gerealiseerd te worden. De gemeentelijke 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard', die is vastgesteld op 19 oktober 2008 is van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. In Valkenswaard worden voor de bepaling van de toe te passen parkeernormen drie deelgebieden gehanteerd (centrum, schil centrum en rest bebouwde kom). Per deelgebied zijn per type woning parkeernormen bepaald. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen woningtype I t/m III en seniorenwoningen. De planlocatie is gelegen in het deelgebied 'schil centrum' en de beoogde woningen horen bij woningtype II
 
In de navolgende tabel is de totale parkeerbehoefte aangegeven dat op basis van de gemeentelijke parkeernormen voor het initiatief nodig is: 
 
Categorie
Parkeernorm
per woning
AantalTotaal
woningen type II1,4912,6
totaal 913
  
Uit voorgaande tabel blijkt dat er met de beoogde ontwikkeling in totaal afgerond 13 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de gestelde parkeernormen. Aan die normen wordt voldaan. In totaal zullen 16 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden. Per woning wordt één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd, dit zijn in totaal 9 parkeerplaatsen. Verder wordt voorzien in 7 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
 
6.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een quickscan Wet natuurbescherming (Blom Ecologie, nr. BE/2021/445/r, d.d. 4 juni 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft mogelijk essentiële betekenis voor beschermde gebouwbewonende vleermuizen. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan- of afwezigheid van vleermuizen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels die niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Brabant. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (Buro SRO, nr. SR210073, d.d. 5 augustus 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 1,31 kg/j en een NH3-emissie van < 1 kg/j. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Voor de bouwfase geldt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 in werking is getreden. Hierdoor is er een vrijstelling voor de bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van houtopstanden in het kader van de Wnb. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor gebouw bewonende vleermuizen (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (vleermuizen: er is sprake van een reden van sociale of economische aard) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
 
Te treffen maatregelen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal in de tuin (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.   
6.6 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan maakt nieuwe woningen mogelijk, die in het kader van Wgh als geluidgevoelige objecten worden aangemerkt. Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Dommelseweg dient een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd te worden. Verder ligt in de omgeving van de planlocatie een aantal 30 km/uur wegen zonder geluidzone, waaronder de Torenstraat.
 
Uit het uitgevoerde onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, nr. 21-133, d.d. 26 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Dommelseweg ten hoogste 42 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh op de hoogst geluidbelaste gevel (rekenpunt 47) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden op de gevels van de woningen door wegverkeer op de gezoneerde Dommelseweg. Er hoeft voor de geluidbelasting door wegverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op 30 km/uur wegen bedraagt ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh op de hoogst geluidbelaste gevel (rekenpunt 3).
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het hogere waardenbeleid van de gemeente. Daaraan wordt voor de gezoneerde wegen zonder maatregelen voldaan. De geluidbelasting door 30 km/uur wegen ligt eveneens niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Daarbij zijn alle gevels van de woningen geluidluw. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient dat voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting bedraagt 48 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor de gevels bedraagt dan GA;k 20 dB. Dit is de minimumwaarde uit het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
In toelichting paragraaf 6.8 is aandacht voor het aspect milieuzonering en geluid in relatie tot milieubelastende activiteiten (o.a. bedrijven) in de omgeving.
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
 
6.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan maakt de ontwikkeling van 9 seniorenwoningen mogelijk. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.  
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 15 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
6.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een gevoelige bestemming (woningen) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze milieugevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies zoals maatschappelijk, sport en wonen aanwezig. Derhalve kan het plangebied aangemerkt worden als het gebiedstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen daarmee met één afstandstap worden verminderd. In de navolgende tabel staan de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied weergegeven.
 
Adres
Activiteiten
Milieucategorie
Richtafstand (gemengd gebied)
Afstand tot de woningen
Torenstraat 4 Praktijkruimte10 m 0 m
Torenstraat 7 KPN Telecom B.V.10 m50 m
Torenstraat 10-14 
Gezondheidscentrum
1
0 m
0 m
Akkerstraat 6Alfredo Openhaarden 210 m60 m
 
Zoals in bovenstaande tabel is af te lezen wordt voor alle milieubelastende activiteiten rond het plangebied voldaan aan de richtafstand van VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
    
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
   
6.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Aan de hand van de Atlas Leefomgeving kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen transport routes voor gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
 
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
     
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen. 
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
      
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
6.10 Kabels en leidingen
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling binnen het plangebied. Binnen het plangebied is verder geen sprake van straalpaden en invloeden van zendmasten. Voor aanvang van graafwerkzaamheden wordt de exacte ligging van kabels en leidingen middels een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.
 
6.11 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
   
In het geldende bestemmingsplan 'Centrum' zijn de gronden deels voorzien van de bestemmingen 'Bedrijf' en de 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden voorzien van een bouwvlak waarbinnen gebouwen zijn toegestaan. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn de gronden voorzien van de aanduiding 'garage' waarbinnen garageboxen zijn toegestaan. Met de bestemmingswijziging naar een woonbestemming zullen de bebouwingsmogelijkheden vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toenemen. Verder zullen er vanwege de wijziging van de gebruiksmogelijkheden geen belangrijke negatieve effecten worden voorzien op de omgeving. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
7 Juridische regeling
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
7.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Wijze van bestemmen
8 Uitvoeringsaspecten
8.1 Handhaving
Eén van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving worden gedefinieerd als ‘elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen’.
 
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.
 
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
 
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregime gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
 
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
 
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
  1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc.
 
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
 
8.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening sluiten. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt vervolgens met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
9.2 Wettelijk vooroverleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
 
9.3 Inspraak
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
 
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. De eventuele zienswijzen worden in deze paragraaf samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.