Plan: | Spechtenlaan fase II, Odiliapeel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.T09210094A-0401 |
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer moet een toetsing plaatsvinden aan de relevante milieuaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten afzonderlijk genoemd. Naast bovengenoemde wetten gelden per aspect afzonderlijke wetten en/of besluiten.
Er moet inzichtelijk worden gemaakt of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingswijziging in de weg staat. Hiertoe heeft Lankelma Geotechniek Zuid bv uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek locatie aan de Spechtenlaan (ong.) te Odiliapeel" (19 juni 2010, nr. 63723). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder integraal weergegeven.
"In opdracht van de Gemeente Uden heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Spechtenlaan (ong.) te Odiliapeel, gemeente Uden.
Aanleiding voor het onderzoek is de geplande ontwikkeling van de locatie. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het, middels een steekproef, vaststellen van de actuele bodemkwaliteit ter plaatse.
Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen zoals beschreven in de Nederlandse norm NEN 5740:2009 "Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek".
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de onderzoeksstrategie heeft geleid.
In onderstaande tabel zijn de aangetoonde overschrijdingen weergegeven.
tabel 6.1 Aangetoonde overschrijdingen
Verontreinigingen | ||
Medium | Parameter | Gehalte |
Bovengrond MM1 MM2 MM3 |
koper koper koper |
> achtergrondwaarde > achtergrondwaarde > achtergrondwaarde |
Ondergrond MM4 MM5 |
- - |
- - |
Grondwater B1 B2 B3 |
cadmium, kobalt, koper, zink, som (cis, trans), 1,2-dichloorethenen nikkel barium, koper, zink barium, cadmium, zink kobalt koper, nikkel |
> streefwaarde > interventiewaarde > streefwaarde >streefwaarde > tussenwaarde > interventiewaarde |
B4 | barium, koper, zink | > streefwaarde |
Daar koper in de bovengrond en zware metalen en som (cis,trans) 1,2-dichloorethenen in het grondwater licht tot sterk verhoogd zijn aangetroffen dient de onderzoekshypothese "onverdacht" formeel gezien te worden verworpen. Het aantreffen van zware metalen in grond en grondwater werden echter op grond van het vooronderzoek al wel verwacht. Gelet op de oorsprong van de verhoogde gehalten was er geen reden voor het opstellen van de hypothese "verdacht".
Formeel gezien is de bodem niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging, alsmede de afwezigheid van humane risico's, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkeling van de locatie. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag.
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond. In de vrijkomende grond zijn echter geen aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen duiden op het voorkomen van asbesthoudende materialen.
Opgemerkt wordt dat een bodemonderzoek niet kan worden gebruikt voor het bepalen van de kwaliteit van een partij vrijkomende grond. Hiertoe dient formeel een partijkeuring uitgevoerd te worden."
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van humane risico's. Dat betekent dat hoewel sprake is van woningbouw binnen het plangebied, de mate van de aangetroffen verontreiniging dermate laag is, dat er geen gevaar is voor de volksgezondheid. Vervolgonderzoek is derhalve niet nodig.
Algemene conclusie
De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie. De Besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moeten individuele en groepen personen een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Personen moeten voldoende beschermd zijn tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het basisbeschermingsniveau is een basisnorm die de kans uitdrukt dat een persoon, die een jaar lang permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen. Het is uitgedrukt in een getal: het plaatsgebonden risico (PR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Daarnaast leggen het Bevi en het Bevb een verantwoordingsplicht op voor het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep personen door een ongeval bij een inrichting of buisleiding overlijdt. De gemeente moet een verantwoording afleggen bij veranderingen van het groepsrisico in het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen kunnen voordoen: het invloedsgebied.
Analyse
In de directe omgeving bevinden zich geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en/of objecten op basis waarvan een gevarencontour geldt. Tevens zijn er geen Bevi-inrichtingen en buisleidingen gevaarlijke stoffen in de directe omgeving zijn gesitueerd (bron: Risicokaart Nederland).
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het Bevi en het Bevb. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Op basis van de Wet geurhinder een veehouderij en de door de gemeenteraad vastgestelde geurverordening dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van de planontwikkelingen.
In de directe omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven die van directe invloed op de woningen binnen het plangebied kunnen zijn. Hiertoe dient de voorgrondbelasting geur, gebaseerd op de omgekeerde werking berekeningsystematiek, per inrichting inzichtelijk te worden gemaakt en te worden getoetst aan de geurnorm van 8 odour units geldend voor het plangebied.
Het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen dient eveneens gewaarborgd te zijn. Hiertoe dient de achtergrondbelasting inzichtelijk te worden gemaakt en dient de milieukwaliteit te worden bepaald (geurbelasting versus percentage geurgehinderden versus milieukwaliteit gebied).
Arcadis Nederland bv uit 's-Hertogenbosch heeft een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor woningbouw op basis van de geurbelasting (voorbelasting) van omliggende veehouderijen en de totale geurbelasting door veehouderijen (achtergrondbelasting): rapport "Geuronderbouwing Spechtenlaan II" (2 november 2010, nr. 075145183:0.3). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. Hieronder is de conclusie integraal overgenomen.
"Geconcludeerd kan worden dat in het onderzochte plangebied een goed woon- en leefklimaat aanwezig is en dat door de oprichting van gevoelige objecten de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouders in de omgeving niet worden beperkt (omgekeerde werking). De veehouderijen in de omgeving vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van geurgevoelige objecten in het plangebied Spechtenlaan II."
Algemene conclusie
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Voor de bepaling van de invloed van het plan op de luchtkwaliteit is de regelgeving in hoofdstuk 5, titel 2 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing. Daarbij horen tevens de volgende besluiten en regelingen: 'Besluit niet in betekenende mate', 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen', 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', 'Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007'.
De Wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde plannen met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. In het kader van woningbouw betreft het 1500 woningen met één ontsluitingsweg. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als gestelde grenswaarden voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.
De Wet bevat geen 'omgekeerde werking'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet toch worden getoetst of een plan gesitueerd is in een gebied met een te hoge fijnstofconcentratie.
Toetsing
Onderhavig plan omvat de bouw van 52 woningen en blijft hiermee ruim onder het genoemde aantal van 1500 woningen. Het plan is derhalve niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom kan worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie van de omgeving voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteitseisen en de luchtkwaliteit van de omgeving is voldoende om in een gezond leefklimaat te voorzien.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:
Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed ontwikkeling op omgeving
Onderhavig plan omvat niet de ontwikkeling van bedrijfsmatige activiteiten c.q. inrichtingen en is derhalve niet van invloed op milieugevoelige objecten in de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op voorgestane ontwikkeling
Het plangebied sluit aan op het bestaande woongebied van Odiliapeel. Er liggen in de directe omgeving geen niet-agrarische bedrijven die van invloed zouden kunnen zijn op de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De plannen dienen conform de Wet geluidhinder (Wgh) getoetst te worden aan de voorkeursgrenswaarde indien het plangebied binnen de wettelijke zonebreedte van omliggende wegen, zoals weergegeven in artikel 74 Wgh, is gelegen. Het plangebied ligt binnen de zones van de wegen Oudedijk, Wolfsstraat en Eekhoornlaan (60 km/uur-weggedeelten).
Cauberg-Huygen uit 's-Hertogenbosch heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Definitief akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Inrichting Spechtenlaan fase II, Odiliapeel " (8 december 2010, nr. 20101771-03). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5. De relevante delen van de conclusies van het onderzoeksrapport zijn hieronder integraal weergegeven.
"Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructies ten gevolge van de gezoneerde wegen lager is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Vanuit de Wet geluidhinder worden geen restricties gesteld aan de realisatie van dit plan.
Ook is de cumulatieve geluidbelasting bepaald, dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hieruit is naar voren gekomen dat de verwachte geluidbelasting op alle woningen lager zal zijn dan 53 dB. Dit betekent dat aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies geen extra eisen worden gesteld."
Algemene conclusie
Het aspect verkeerslawaai vormt geen planologische belemmering voor het plan.