direct naar inhoud van Regels

Herontwikkeling omgeving Retraitehuis

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0856.BPOmgRetraitehuis-VA01

Inhoud

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

Artikel 4 Groen

Artikel 5 Tuin

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 7 Wonen

Artikel 8 Leiding - Riool

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Artikel 10 Algemene bouwregels

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Artikel 13 Algemene procedureregels

Artikel 14 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Artikel 16 Slotregel

 

 

Bijlage: Nota Parkeernormen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Herontwikkeling omgeving Retraitehuis’ met identificatienummer NL.IMRO.0856.BPOmgRetraitehuis-VA01 van de gemeente Uden.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met (bij)gebouwen en overkappingen; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

 

bedrijfsmatige activiteiten in een woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

 

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

 

begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

 

beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

 

bestaande situatie:

  1. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde, dan wel verleende omgevingsvergunning;

  2. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

calamiteitenverkeer:

verkeer ten behoeve van hulpdiensten, zoals politie, brandweer en ambulance.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.

 

dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geschakelde woning:

woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.

 

gestapelde bebouwing:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is.

 

halfvrijstaande woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.

 

hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, en niet zelfstandig in zijn algemene dagelijkse levensbehoeften kan voorzien, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

niet-publiek-gerichte dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven zonder een rechtstreeks contact met het publiek.

 

ondergeschikt bouwdeel:

  1. een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk en/of;

  2. ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil.

 

ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

 

ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m onder peil.

 

onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, woonboten, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

 

pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

parkeervoorzieningen:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van motorvoertuigen.

 

perceelsgrens:

grens van een bouwperceel.

 

publiekgerichte dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan consumenten met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde niet-publiekgerichte dienstverlening, detailhandel, horeca en/of seksuele dienstverlening.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder mede begrepen vaar- en voertuigen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.

 

seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

 

verdiepingen:

de bouwlagen van een gebouw, gelegen boven de begane grondlaag.

 

voorgevel:

de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan als voorgevel kan worden aangemerkt.

 

voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de begrenzing van het bestemmingsvlak

 

voorziening van algemeen nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, warmte-koude opslag, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

 

vrijstaand bijgebouw:

een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes.

 

vrijstaande woning:

een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.

 

watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

 

weg:

een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals die luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

 

woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zorgwoning:

zelfstandige woningen, waar voor niet-zelfredzame personen zorg op afroep of 24 uurszorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstcentrum.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

lengte, breedte en diepte bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).

 

ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt.

 

ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bos

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos en bebossing;

  2. groenvoorzieningen;

  3. behoud en bescherming van houtwallen ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’;

  4. een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’;

  5. langzaamverkeersroutes;

  6. routes voor calamiteitenverkeer;

  7. voorzieningen van beeldende kunst;

  8. geluidwerende voorzieningen;

  9. water, waterbergingen en watergangen;

  10. de daarbij behorende voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
    6 m.

  2. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ mag niet meer bedragen dan 5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

  4. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, boven maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 0,5 m.

  5. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, met uitzondering van calamiteitenroutes.

  2. Het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem.

  3. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

  4. Het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

  5. Het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op of in deze gronden in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’:

  1. Het vellen, (gedeeltelijk) verwijderen, kappen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden.

 

3.4.2 Uitzonderingen

Het in sublid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming, met uitzondering van de waardevolle bomen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

3.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in sublid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden en in het bijzonder van de houtwallen ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’.

  2. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake deskundige.

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. langzaamverkeersroutes;

  3. routes voor calamiteitenverkeer;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water, waterbergingen en watergangen;

  6. het houden van evenementen;

  7. voorzieningen van beeldende kunst;

  8. geluidwerende voorzieningen;

  9. voorzieningen van algemeen nut;

  10. tuinen, terrassen en ondergeschikte overstekende bouwdelen, zoals balkons, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gestapelde woningen;

  11. de daarbij behorende voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:

  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
    6 m.

  3. De bouwhoogte van verlichting, vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

  5. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, boven maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 0,5 m.

  6. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 2 m.

  7. Het bepaalde onder sub b is niet van toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.

  8. De diepte van ondergeschikte overstekende bouwdelen, zoals balkons, mag niet meer bedragen dan 2 m, gemeten vanaf de gevel van een gestapelde woning.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, lid 14.1 ten aanzien van:

  1. de bouwhoogte en/of goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Algemeen

Aangrenzend aan en behorende bij gestapelde woningen op de begane grond ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen binnen deze bestemming tuinen en terrassen worden aangelegd, met dien verstande dat de diepte van een tuin of terras niet meer mag bedragen dan 3 m gemeten vanaf de gevel van de gestapelde woning.

 

4.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het bepaalde in 4.5.1.

  2. Het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem.

  3. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

  4. Het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

 

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op of in deze gronden:

  1. Het vellen, (gedeeltelijk) verwijderen, kappen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden;

  2. Het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

4.5.2 Uitzonderingen

Het in sublid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

4.5.3 Toelaatbaarheid

  1. De in sublid 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

  2. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake deskundige.

 

Artikel 5 Tuin

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

  2. behoud en bescherming van beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. water, waterbergingen en watergangen;

  5. de daarbij behorende voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. er zijn binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van erkers aan de voor- en zijgevel van de hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt;

  2. de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt;

  3. de maximale diepte van een erker 25% van de diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van 1, 50 m;

  4. de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat boven die hoogte een afscheiding met een open constructie is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m dan wel een kapconstructie;

  5. de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting, vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. Per bouwperceel is maximaal 1 vlaggenmast toegestaan.

  4. De bouwhoogte van tuinmeubilair en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

  6. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, boven maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 0,5 m.

  7. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing:

  1. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor het behoud van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;

  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’ wordt in elk geval gerekend:

  1. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;

  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, ter bescherming van beeldbepalende bomen:

  1. het vellen, (gedeeltelijk) verwijderen, kappen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden;

  2. het aanleggen van inritten.

 

5.5.2 Uitzonderingen

Het in sublid 5.5.1 onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

5.5.3 Toelaatbaarheid

  1. De in sublid 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de beeldbepalende bomen.

  2. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake deskundige.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. buurtwegen en daarmee verband houdende voorzieningen;

  2. langzaamverkeersroutes en daarmee verband houdende voorzieningen;

  3. perceelsontsluitingswegen en daarmee verband houdende voorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. stallingvoorzieningen voor langzaam verkeervoertuigen;

  6. afvalcontainers (boven- en ondergronds);

  7. groenvoorzieningen;

  8. behoud en bescherming van beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;

  9. water, waterberging en watergangen;

  10. speelvoorzieningen;

  11. het houden van evenementen;

  12. voorzieningen van beeldende kunst;

  13. voorzieningen van algemeen nut;

  14. tuinen, terrassen en ondergeschikte overstekende bouwdelen, zoals balkons, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gestapelde woningen;

  15. met daarbij behorende voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. voorzieningen van algemeen nut, waarbij voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut de volgende regels gelden:

  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

  1. stallingvoorzieningen voor langzaam verkeervoertuigen, waarbij voor het bouwen van stallingvoorzieningen de volgende regels gelden:

  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting, speelvoorzieningen, en bewegwijzering mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De oppervlakte van bovengrondse afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 4 m².

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 m.

  5. Het bepaalde onder a tot en met d is niet van toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.

  6. de diepte van ondergeschikte overstekende bouwdelen, zoals balkons, mag niet meer bedragen dan 2 m, gemeten vanaf de gevel van een gestapeld woning.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, lid 14.1, aan de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor het behoud van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de sociale veiligheid.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ zijn de gronden in beginsel bestemd voor parkeervoorzieningen met bijbehorende inrichtingsvoorzieningen, met dien verstande dat op deze gronden geen buurtwegen zijn toegestaan.

  2. Aangrenzend aan en behorende bij gestapelde woningen op de begane grond ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’, mogen binnen deze bestemming tuinen en terrassen worden aangelegd, met dien verstande dat de diepte van een tuin of terras niet meer mag bedragen dan 3 m gemeten vanaf de gevel van de gestapeld woning.

 

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, ter bescherming van beeldbepalende bomen:

  1. Het vellen, (gedeeltelijk) verwijderen, kappen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden.

  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

  3. Het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem.

  4. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

  5. Het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

  6. Het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

6.5.2 Uitzonderingen

Het in sublid 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

6.5.3 Toelaatbaarheid

  1. De in sublid 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de beeldbepalende bomen.

  2. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake deskundige.

 

Artikel 7 Wonen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen,

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’ tevens voor zorgwoningen;

  3. de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;

  4. behoud en bescherming van beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;

 

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. in- en uitritten;

  3. parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water, waterbergingen en watergangen;

  6. voorzieningen van algemeen nut.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting’ is de bouw van woningen slechts toegestaan, nadat een geluidwerende voorziening met een hoogte van tenminste 4,8 m ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ binnen de bestemming ‘Bos’ is gerealiseerd. Deze geluidwerende voorziening dient ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ in stand te worden gehouden.

  3. Het totale aantal woningen mag niet meer bedragen dan 141.

  4. Ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;

  2. 'twee-aaneen' zijn uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde woningen toegestaan;

  3. 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengesloten woningen toegestaan;

  4. ‘gestapeld’ zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen de aangeduide gronden volledig worden bebouwd dan wel tot maximaal het aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ mag de voorgevel van het hoofdgebouw uitsluitend worden georiënteerd op de aangeduide gevellijn.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ mag de voorgevel in of op een maximale afstand van 8 m tot de gevellijn worden gebouwd. Indien geen gevellijn is aangeduid mag bebouwing vrij binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.

  5. De breedte van een bouwperceel mag bij:

  1. vrijstaande woningen niet minder bedragen dan 12 m;

  2. halfvrijstaande en/of geschakelde woningen niet minder bedragen dan 9 m;

  3. aaneengebouwde woningen niet minder bedragen dan 5 m.

  1. De bouwdiepte van een hoofdgebouw mag bij:

  1. vrijstaande woningen niet meer bedragen dan 15 m;

  2. halfvrijstaande en/of geschakelde woningen niet meer bedragen dan 12 m;

  3. aaneengebouwde woningen niet meer bedragen dan 10 m.

  1. De breedte van een hoofdgebouw mag bij:

  1. vrijstaande woningen niet meer bedragen dan 15 m;

  2. halfvrijstaande en/of geschakelde woningen niet meer bedragen dan 12 m.

  1. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:

  1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

  2. halfvrijstaande en/of geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

  1. De afstand van een vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

  2. De afstand van een hoofdgebouw tot de bestemming ‘Bos’ en/of de aanduiding ‘beeldbepalende boom’ mag niet minder bedragen dan 3 m.

  3. In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde onder a mag de voor- en zijgevelrooilijn uitsluitend worden overschreden door erkers, met dien verstande dat:

  1. de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van het hoofdgebouw;

  2. de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de zijgevel van het hoofdgebouw;

  3. de maximale diepte van een erker 25% van de diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van 1,50 m;

  4. de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat boven die hoogte een afscheiding met een open constructie is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m dan wel een kapconstructie;

  5. de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.

 

7.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Bijgebouwen mogen bij grondgebonden woningen uitsluitend vanaf 6 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd en op een afstand van minimaal 10 meter tot de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

  3. Overkapping mogen bij grondgebonden woningen uitsluitend vanaf 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.

  4. Bij gestapelde woningen mag per woongebouw een stallingvoorziening voor langzaam verkeervoertuigen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte per stallingvoorziening niet meer bedraagt dan 100 m2;

  2. de gebouwde stallingvoorziening niet hoeft te worden meegerekend in het maximaal toegestane bebouwingspercentage;

  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

  1. De afstand van een bijgebouw of overkapping tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 3 m.

  2. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen mag op bouwpercelen:

  1. tot en met 500 m² niet meer bedragen dan 50 m², mits het deel van het bouwperceel achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebouwen voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd;

  2. van meer dan 500 m² niet meer bedragen dan 50 m², vermeerderd met 10% van het oppervlakte van het bouwperceel boven de 500 m² tot een maximum van 100 m², mits het deel van het bouwperceel achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebouwen voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd.

  1. De oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 25 m2, mits het deel van het bouwperceel achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebouwen voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd.

  2. Bijgebouwen en overkappingen op de gronden waar op grond van het bepaalde in sublid 7.2.1 hoofdgebouwen zijn toegestaan hoeven niet te worden meegerekend in de oppervlakte zoals bepaald onder b en c.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen en overkappingen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, boven maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 0,5 m.

  3. De afstand van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder maaiveld tot de buitenzijde van de stam van een beeldbepalende boom mag niet minder bedragen dan 2 m.

  4. De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

  5. De bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.

  6. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.

  7. De bouwhoogte van tuinmeubilair en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.2.4 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut, gelden de volgende bepalingen:

  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, lid 14.1, aan de situering en de afmetingen van bebouwing:

  1. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor het behoud van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;

  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Algemeen

  1. Bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden aangelegd.

  2. Bewoning van woningen door niet-zelfredzame personen is niet toegestaan, met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’.

  3. binnen deze bestemming is per bouwperceel met een grondgebonden woning maximaal 1 niet overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens;

  2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

 

7.4.2 Geluidwerende voorziening

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting’ is het gebruik van bebouwing ten behoeve van wonen slechts toegestaan, nadat een geluidwerende voorziening met een hoogte van tenminste 4,8 m ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ binnen de bestemming ‘Bos’ is gerealiseerd. Deze geluidwerende voorziening dient ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ in stand te worden gehouden.

 

7.4.3 Strijdig gebruik

  1. Onder een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

  2. het gebruik voor seksuele dienstverlening;

  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

  4. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

  5. het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

  6. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

  7. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  8. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

b Het bepaalde onder a, sub 3 t/m 6 is niet van toepassing voor zover het betreft:

  1. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;

  2. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen, andere open terreinen en watergangen.

  3. het plaatsen van ten hoogste één toercaravan of tent op het erf van een woning.

 

7.4.4 Beroepsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m².

  2. De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.

  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  4. Detailhandel is niet toegestaan.

  5. De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten/kapsalons in hoofd- of bijgebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten dan wel kapsalons in het hoofd- of bijgebouw , met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:

  1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;

  2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

  3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;

  4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

  5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;

  6. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;

  7. bedoeld gebruik niet ondergronds mag plaatsvinden.

 

7.5.2 Beroepsmatige activiteiten ondergronds

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sublid 7.4.4 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:

  1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;

  2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

  3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;

  1. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;

  3. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m².

 

7.5.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sublid 7.4.3 onder a.1 voor het toestaan van een gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. de bewoning op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie, dan wel een daaraan gelijk te stellen advies, noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  3. de afhankelijke woonruimte geen grotere oppervlakte heeft dan 100 m² en sprake is van één functionele bouwlaag;

  4. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bijgebouw dat binnen een afstand van 20 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw staat. Afwijking is slechts mogelijk als er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van een aanwezig bijgebouw dat zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kan worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw dient het bijgebouw binnen een afstand van 10 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gesitueerd.

Het bevoegd gezag trekt een omgevingsvergunning in als de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

7.5.4 Zorgwonen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sublid 7.4.1 onder b voor het toestaan van een gebruik van één of meer woningen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - afwijkingsgebied’ als zorgwoningen, mits de bezwaren uit oogpunt van veiligheid zijn opgeheven, doordat de bestaande lpg-cirkel is verkleind of niet meer aanwezig is.

 

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, ter bescherming van beeldbepalende bomen:

  1. het vellen, (gedeeltelijk) verwijderen, kappen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  3. het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;

  4. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

7.6.2 Uitzonderingen

Het in sublid 7.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

  3. onlosmakelijk zijn verbonden met een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals toegestaan in lid 7.2.

 

7.6.3 Toelaatbaarheid

  1. De in sublid 7.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de beeldbepalende bomen.

  2. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake deskundige.

 

Artikel 8 Leiding - Riool

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolpersleiding voor zover de gronden gelegen zijn op 5 meter ter weerszijden van de leiding.

 

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag binnen het gebied met de bestemming 'Leiding - Riool' niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die ten dienste staan van deze dubbelbestemming.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 van dit artikel voor de bouw van bouwwerken die zijn toegelaten op grond van de aan de desbetreffende gronden gegeven ondergeschikte bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen. Daartoe wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de desbetreffende leiding.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;

  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze van indrijven van objecten in de grond;

  5. het leggen van kabels en leidingen, met uitzondering van de leiding als bedoeld in lid 1.

 

8.4.2 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen.

 

 

8.4.3 Uitzonderingen

Het in sublid 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.

 

8.4.4 Voorwaarde

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in sublid 8.4.1 wordt het advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 10 Algemene bouwregels

 

10.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen tot maximaal 1 m alsmede door liftkokers, trappenhuizen en galerijen.

 

10.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens de in de navolgende regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

10.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de elders in deze regeling opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. Met uitzondering van de bestemmingen 'Wonen' en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

  2. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn ondergrondse bouwwerken toegestaan:

  1. binnen het bouwvlak, conform artikel 7, sublid 7.2.1 van deze regels;

  2. onder bijgebouwen, voor zover deze zijn toegestaan conform artikel 7, sublid 7.2.2 en met inachtneming van de overige regels.

  1. Binnen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn niet overdekte, (half)verdiepte parkeervoorzieningen toegestaan.

  2. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil.

  3. Bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak en bebouwingspercentages, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen. Tot ondergrondse gebouwen worden voor de berekening van deze percentages niet gerekend de van de bovengrondse gebouwen deel uitmakende ondergrondse ruimten, voor zover deze gelegen zijn tussen de buitenwerkse gevelvlakken van het bovengrondse gebouw.

 

10.4 Afdekking van gebouwen:

Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven dient een gebouw aan twee tegenover elkaar gelegen zijden vanaf die of een lagere hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:

  1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de voorgeschreven maximale bouwhoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 60 graden en rechtopstaande gevelconstructies (eventueel met goten of daarmee gelijk te stellen constructiedelen) zijn toegestaan;

  2. geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 60 gradenlijn is toegestaan door (gedeelten van) ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoorstenen en andere bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;

  3. in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt bij de toepassing van de regels van dit artikel de goothoogte voor hoofdgebouwen gemeten op de denkbeeldige maximaal toegestane bouwmassa binnen een bouwvlak.

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

 

11.1 Afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, oppervlakten en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;

  3. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftinstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiesystemen, afzuigsystemen en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen;

  4. het oprichten van antenne-installaties, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. De aanvrager dient aan te tonen dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande antennedragers.

  2. De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie mag niet worden aangetast.

  3. De bouwhoogte van een nieuwe mast ten behoeve van de antenne-installatie mag maximaal 40 m bedragen.

  1. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil, onder de voorwaarden dat:

  1. de waterhuishouding niet onevenredig wordt verstoord/aangetast, dan wel voldoende maatregelen worden getroffen in het belang van de gewenste waterhuishouding ter plaatse en in de directe omgeving;

  2. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologische waarden ter plaatse.

  1. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften ten aanzien van de situering van voorzieningen als bedoeld in sub d en sub e opnemen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de voorzieningen ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

 

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:

  1. het aanbrengen van wijzigingen betrekking hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan 5 m mag bedragen;

  2. het aanpassen van opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd;

  3. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken binnen de bestemming ‘Wonen’ met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;

  4. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd.

 

Artikel 13 Algemene procedureregels

Met betrekking tot de toepassing van de nadere eisenregeling is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure van toepassing.

 

Artikel 14 Overige regels

 

14.1 Algemeen toetsingkader nadere eisen, afwijkingen en wijzigingen

Bij de toetsing van het stellen van nadere eisen, het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:

  1. Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

  2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;

  3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;

  4. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.

  1. Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de mate van hinder voor de omliggende functies;

  2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;

  3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

  4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

  5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit;

  6. de gevolgen voor de aard, omvang en kwaliteit van beeldbepalende bomen.

  1. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;

  2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

  3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;

  4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;

  5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.

  1. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

  2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.

  1. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de aanwezigheid van vluchtwegen;

  2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

  3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.

  1. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;

  2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

  3. de bezonning;

  4. het uitzicht;

  5. privacy.

  1. Ten aanzien van het parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota Parkeernormen' zoals opgenomen in de bijlage van deze regels.

 

14.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

14.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  3. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 15 Overgangsrecht

 

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan ‘Herontwikkeling omgeving Retraitehuis'.

 

 

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Uden d.d. 19 december 2013

 

Mij bekend,

 

de griffier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, december 2013