direct naar inhoud van Artikel 9 Wonen
Plan: Lankes 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPLankes2013-VA01

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. woongroepen voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten tot een maximum van 15 wooneenheden met de daarbij behorende voorzieningen;
  • c. wonen in combinatie met kinderopvang in de vorm van gastouderschap tot een maximum van 6 kinderen;
  • d. de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ tevens voor het ter plaatse gevestigde automatiseringsbedrijf.

met daarbij behorende:

  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. tuinen en erven;
  • h. in- en uitritten;
  • i. (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Toevoeging van woningen is niet toegestaan;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. 'twee-aaneen' zijn halfvrijstaande en/of geschakelde woningen toegestaan.
  • d. De voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend worden georiënteerd op de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ aangeduide gevellijn;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • f. Hoofdgebouwen moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Maatvoeringseisen   Vrijstaande woning   Halfvrijstaande woning   Geschakelde woning  
maximale bouwdiepte   15 m   12 m   12 m  
maximale breedte   15 m   12 m   -  
       
Situeringseisen   Vrijstaande woning   Halfvrijstaande woning   Geschakelde woning  
voorgevel in of op een maximale afstand tot voorste grens van het bouwvlak   2 m   2 m   2 m  
minimale afstand tot zijdelingse perceelsgrens   5 m aan beide zijden   5 m aan één zijde   5 m aan één zijde  
minimale afstand tot achterste perceelsgrens   10 m   10 m   10 m  

  • g. In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde onder a en f mag de voor- en zijgevellijn uitsluitend worden overschreden door erkers, met dien verstande dat:
    • 1. de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van het hoofdgebouw;
    • 2. de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de maximale diepte van een erker 25% van de diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van 1,50 m;
    • 4. de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat boven die hoogte een afscheiding met een open constructie is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m dan wel een kapconstructie;
    • 5. de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.

9.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen het denkbeeldige vlak, bepaald volgens de tabel onder lid 9.2.1 sub f, en buiten dat vlak met inachtneming van de volgende maatvoerings- en situeringseisen:

Maatvoeringseisen   Eis  
maximale oppervlakte aan bijgebouwen   100 m²  
maximale goothoogte   3 m  
maximale bouwhoogte   5 m  

Situeringseisen   Eis  
minimale afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning   1 m  
maximale afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning   15 m  
minimale afstand van een bijgebouw tot de voorgevelrooilijn   5 m  

  • b. In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde in de tabel onder a geldt dat bijgebouwen, binnen het denkbeeldige vlak, als bedoeld onder 9.2.1 sub f, niet worden meegerekend bij het toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het denkbeeldige vlak.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:

  Maximale bouwhoogte   Maximale bouwhoogte   Maximale bouwhoogte   Maximale bouwhoogte  

Situering  
erf-
afscheidingen  
tuinmeubilair en speeltoestellen   vlaggenmasten en antennes   overige
bouwwerken  
Tussenperceel:          
- voor de voorgevelrooilijn   1 m   1 m   6 m   1 m  
- achter de voorgevelrooilijn   2 m   3 m   6 m   3 m  
         
Hoekperceel:          
- voor de voorgevelrooilijn   1 m   1 m   6 m   1 m  
- aan de zijde van het zijerf dat direct grenst aan de openbare weg of openbaar groen          
< 1 m achter de voorgevelrooilijn   1 m   3 m   6 m   1 m  
> 1 m achter de voorgevelrooilijn   2 m   3 m   6 m   3 m  

9.2.4 Overkappingen
  • a. Overkappingen mogen worden gebouwd binnen het denkbeeldige vlak, bepaald volgens de tabel onder lid 9.2.1 sub f, en buiten dat vlak met inachtneming van de volgende maatvoerings- en situeringseisen:

Maatvoeringseisen   Eis  
maximale goothoogte   3 m  
maximale bouwhoogte   5 m  
maximale totale oppervlakte   25 m²  
   
Situeringseisen   Eis  
minimale afstand achter de voorgevelrooilijn   1 m  

  • b. In aanvulling op het bepaalde in de tabel onder a geldt dat de oppervlakte aan overkappingen niet wordt meegerekend bij de totale oppervlakte van bijgebouwen op een bouwperceel.

9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Aanduiding bedrijf

Ter plaatse van de aanduding 'bedrijf' gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse is uitsluitend een automatiseringsbedrijf toegestaan;
  • b. bedrijfsmatige activiteiten mogen uitsluitend plaatsvinden op de begane grond;
  • c. de bruto vloeroppervlakte aan bedrijfsmatige activiteiten mag niet meer bedragen dan de bestaande bruto vloeroppervlakte, vermeerderd met 10%.

9.3.2 Beroepsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m².
  • b. De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.

  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • e. Detailhandel is niet toegestaan.
  • f. De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.

 

9.3.3 Strijdig gebruik
  • a. Onder een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
    • 1. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
    • 2. seksuele dienstverlening;
    • 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • 4. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 5. het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    • 6. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  • b. Het bepaalde onder a sub 3 is niet van toepassing voor zover het betreft het plaatsen van ten hoogste één toercaravan of tent op het erf van een woning.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Bedrijfsmatige activiteiten/kapsalons in hoofd- of bijgebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten dan wel kapsalons in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;
    • 6. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;
    • 7. bedoeld gebruik niet ondergronds mag plaatsvinden.
  • c. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 13.1 (Parkeernormen) en 17.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).

9.4.2 Beroepsmatige activiteiten ondergronds

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.3.2 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • e. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 100 m²;
  • f. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 13.1 (Parkeernormen) en 17.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).

9.4.3 Mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.3.3 sub a onder 1 voor het toestaan van een gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. de bewoning op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie, dan wel een daaraan gelijk te stellen advies, noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte geen grotere oppervlakte heeft dan 100 m² en sprake is van één functionele bouwlaag;
    • 4. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bijgebouw dat binnen een afstand van 20 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw staat. Afwijking is slechts mogelijk als er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van een aanwezig bijgebouw dat zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kan worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw dient het bijgebouw binnen een afstand van 10 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
    • 5. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 13.1 (Parkeernormen) en 17.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
  • b. Het bevoegd gezag trekt een omgevingsvergunning in als de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid
9.5.1 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door de aanduiding 'bedrijf' van de verbeelding te verwijderen indien de betreffende gronden gedurende 1 jaar niet zijn gebruikt voor de betreffende activiteiten en er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 13.1 (Parkeernormen) en 17.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).

9.5.2 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, om deze bestemming te wijzigen voor de splitsing van een woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. De woningsplisting dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek;
  • b. De te splitsen bouwmassa dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m3.
  • c. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m3.
  • d. Na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen.
  • e. Het bestaande architectonische karakter van de bebouwing en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.
  • f. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • g. De toevoeging van een nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • h. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijgebouwen dan de 100 m² die als bijgebouw per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.
  • i. Op basis van een erfbeplantingsplan, dan wel erfinrichtingsplan dient een voldoende landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • j. er dient voldaan te worden aan hetgeen gesteld is in de artikelen 13.1 (Parkeernormen) en 17.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen). .