Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Voormalige PTT-locatie Kastanjeweg, Uden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0856.BPKastanjeweg-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan ‘Voormalige PTT-locatie Kastanjeweg, Uden’ met identificatienummer
NL.IMRO.0856.BPKastanjeweg-VA01 van de gemeente Uden.
 
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende bijlagen;
 
1.3 de verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de
huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.6 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast
opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.8 appartementen:
boven dan wel beneden of naast elkaar gesitueerde woningen in één gebouw waarbij per woning een
zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of
bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met (bij)gebouwen en overkappingen; hierbij
worden ondergrondse bouwwerken meegerekend.
 
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of
overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden
begrepen de uitoefening van detailhandel.
 
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een
persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
 
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.14 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning
en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient
niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.
 
1.15 bestaande situatie:
  1. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde, dan wel verleende omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 bijgebouw:
een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand
hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing
is toegelaten.
 
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect
met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
 
1.26 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord
wordt gestaan en geholpen.
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
 
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting als belangrijkste bouwwerk
valt aan te merken.
 
1.29 kantoor:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten
en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, waarbij
geen of slechts in ondergeschikte mate sprake is van rechtstreeks contact met het publiek.
 
1.30 maatschappelijke voorzieningen:
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderdagverblijven, jeugd- en
jongerenwerk, buitenschoolse opvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte functies, zoals kantoor, detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.31 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, en niet
zelfstandig in zijn algemene dagelijkse levensbehoeften kan voorzien, op vrijwillige basis en buiten
organisatorisch verband.
 
1.32 NEN 5077
een karakteristieke geluidwering die maximaal 2dB lager is dan de karakteristieke geluidswering zoals bedoeld
in artikel 3.2.2 onder f.
 
1.33 niet-publiek-gerichte dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten
en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven zonder
een rechtstreeks contact met het publiek.
 
1.34 ondergeschikt bouwdeel:
  1. een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk,zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen, en/of;
  2. ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil.
1.35 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
 
1.36 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten
dak, waaronder begrepen een carport.
 
1.37 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van voertuigen.
 
1.38 perceelsgrens:
grens van een bouwperceel.
 
1.39 publiekgerichte dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan consumenten
met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde niet-publiekgerichte dienstverlening, detailhandel,
horeca en/of seksuele dienstverlening.
 
1.40 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder mede begrepen vaar- en voertuigen, waarin
bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf
waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.
 
1.41 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van
erotisch/pornografische vertoningen.
 
1.42 staat van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven met basisinformatie voor milieuzonering, zoals opgenomen in de bijlage behorende bij
deze regels
 
1.43 voorgevel:
de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan als
voorgevel kan worden aangemerkt.
 
1.44 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de begrenzing van het
bestemmingsvlak.
 
1.45 voorzieningen van algemeen nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
 
1.46 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is
aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke
berg- en werkruimten en tuinhuisjes.
 
1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en
waterkwaliteit, zoals duikers stuwen, gemalen, inlaten etc.
 
1.48 weg:
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en
duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
 
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
 
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 lengte, breedte en diepte bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke
scheidsmuren).
 
2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 peil:
  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m
bedraagt en de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Gemengd - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in bestaande woningen;
  2. wonen in nieuwe woningen zijnde appartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van dit maximum aantal voor zover dit passend is conform artikel 7.1 (Parkeernormen);
  3. woongroepen voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten tot een maximum van 15 wooneenheden met de daarbij behorende voorzieningen;
  4. wonen in combinatie met kinderopvang in de vorm van gastouderschap tot een maximum van 6 kinderen;
  5. uitoefening van beroepsmatige activiteiten bij woningen bovengronds;
  6. uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten bij woningen bovengronds;
  7. dienstverlening op de begane grond;
  8. kantoren op de begane grond;
  9. maatschappelijke voorzieningen op de begane grond;
  10. bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - gemengd op de begane grond, waarbij geldt dat geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' een ondergrondse parkeergarage.
met daarbij behorende:
  1. voorzieningen van algemeen nut;
  2. tuinen en erven;
  3. in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Het bouwperceel mag volledig worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum
bebouwingspercentage' een ander percentage is aangegeven.
 
3.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor bergingen geldt dat als deze op een vrij liggend kelderdek worden gerealiseerd dat het totaal aan oppervlak ervan niet meer dan 85 m2 mag bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een (ondergrondse) parkeergarage toegestaan,
Parkeergarage Eis
maximale diepte parkeergarage 5 m
maximale hoogte parkeergarage 1,5 m
  1. In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde onder a gelden de volgende bepalingen:
    1. Bij hoofdgebouwen dient de afstand tussen de woning en de achterste perceelsgrens minimaal 3 meter te bedragen, bij woongebouwen geldt geen afstand;
    2. De voor- en zijggevellijn mag uitsluitend worden overschreden door erkers, met dien verstande dat:
      1. de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van het hoofdgebouw;
      2. de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de zijgevel van het hoofdgebouw;
      3. de maximale diepte van een erker 25% van de diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van 1,50 m;
      4. de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat boven die hoogte een afscheiding met een open constructie is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m dan wel een kapconstructie;
      5. de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.
  2. In geval van de realisatie van woningen geldt dat de volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied aantoonbaar niet kleiner mag zijn dat het verschil tussen de ten hoogste berekende cumulatieve geluidsbelasting en 33 dB;
  3. In geval van de realisatie van woningen geldt dat loggia’s moeten worden voorzien van een gesloten borstwering van minimaal 1 meter hoog en dat de plafonds van de loggia’s moeten worden voorzien van geluidsabsorberende afwerking.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en
maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
 
 
Maximale bouwhoogte
  
Maximale bouwhoogte
  
Maximale bouwhoogte
  
Maximale bouwhoogte
  
 
erf-

afscheidingen
  
tuinmeubilair en speeltoestellen
  
vlaggenmasten en antennes
  
overige 

bouwwerken
  
Voor de voorgevelrooilijn  
1 m  
1 m  
6 m  
1 m  
Achter de voorgevelrooilijn  
2 m  
3 m  
6 m  
3 m  
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
lid 3.2.2 onder e voor het bouwen van hoofdgebouwen op een afstand van minder dan 3 meter tot de
achterste perceelsgrens dan wel een woongebouw op een afstand van minder dan 10 meter tot de achterste
perceelsgrens, mits:
  1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  2. dit vanuit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar is;
  3. er geen onevenredige parkeerbehoefte ontstaat in het openbare gebied;
  4. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Buitenopslag
Buitenopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn, mits deze
noodzakelijk is uit het oogpunt van de bedrijfsvoering.
 
3.4.2 Strijdig gebruik
  1. Onder een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
    1. seksuele dienstverlening;
    2. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
    3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  2. Het bepaalde onder a sub 3 is niet van toepassing voor zover het betreft het plaatsen van ten hoogste één toercaravan of tent op het erf van een woning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten ondergronds
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder
e en f voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in dat deel van het hoofd- of bijgebouw
dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  3. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  5. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 100 m²;
  6. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
3.5.2 Mantelzorg
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2. sub a onder 2 voor het toestaan van een gebruik van een vrijstaand bijgebouw bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. de bewoning op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie, dan wel een daaraan gelijk te stellen advies, noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    3. de afhankelijke woonruimte geen grotere oppervlakte heeft dan 100 m² en sprake is van één functionele bouwlaag;
    4. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bijgebouw dat binnen een afstand van 20 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw staat. Afwijking is slechts mogelijk als er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van een aanwezig bijgebouw dat zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kan worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw dient het bijgebouw binnen een afstand van 10 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
    5. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
  2. Het bevoegd gezag trekt een omgevingsvergunning in als de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.5.3 Kantoren op de verdieping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het
toestaan van zelfstandige kantoren op de verdieping, mits:
  1. dit past binnen de gemeentelijke beleidskaders;
  2. dit vanuit milieu hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
  3. dit vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aanvaardbaar is;
  4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
3.5.4 Dienstverlening op de verdieping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor
het toestaan van dienstverlening op de verdieping, mits:
  1. dit past binnen de gemeentelijke beleidskaders;
  2. dit vanuit milieu hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
  3. dit vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aanvaardbaar is;
  4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
3.5.5 Afwijken van Staat van bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 met
inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - gemengd, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten - gemengd wordt genoemd;
  2. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  3. Er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 7.1 (Parkeernormen) en 11.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden
van de gronden.
 
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,30 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder
  1. a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden
uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of bouwhoogtes mogen worden overschreden door ondergeschikte
bouwdelen tot maximaal 1,5 m alsmede door liftkokers, trappenhuizen en galerijen.
 
6.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden,
behoudens de in de navolgende regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
6.3 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de elders in deze regeling opgenomen
afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden;
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, tenzij het een aangeduide parkeergarage betreft;
  3. indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.
6.4 Afdekking van gebouwen
 
Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, dient een gebouw aan twee tegenover elkaar
gelegen zijden vanaf die of een lagere hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling
niet meer mag bedragen dan 45 graden, met dien verstande dat:
  1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de voorgeschreven maximale bouwhoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies (eventueel met goten of daarmee gelijk te stellen constructiedelen) zijn toegestaan;
  2. geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 45 gradenlijn is toegestaan door (gedeelten van) ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoorstenen en andere bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;
  3. in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt bij de toepassing van de regels van dit artikel de goothoogte voor hoofdgebouwen gemeten op de denkbeeldige maximaal toegestane bouwmassa binnen een bouwvlak.
6.5 Bestaande maten en hoeveelheden
  1. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Parkeernormen
 
7.1.1 Gebruiksregels
In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw van gebouwen en/ of een wijziging van het gebruik van de
gronden) dient voldaan te worden aan de parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 2 Nota parkeernormen.
 
7.1.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder
lid 7.1.1 mits:
  1. de ontwikkeling niet een zodanige verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
7.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening, het plan te wijzigen door de in bijlage 2 opgenomen Nota parkeernormen te wijzigen, indien een
gewijzigde gemeentelijke Nota parkeernormen is vastgesteld.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Luchtvaartverkeerzone
 
8.1.1 Luchtvaartverkeerzone – IHCS
Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - IHCS’ mag de bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 115 m + NAP ter plaatse van de aanduiding
'luchtvaartverkeerzone - IHCS 12';
 
8.1.2 Luchtvaartverkeerzone – ILS
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - ILS’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 2. 71,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS 6’; Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het functioneren van het Instrument Landing System van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS.
8.2 Vrijwaringszone – radarverstoringsgebied
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radarverstoringsgebied’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 65 m + NAP. Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit bestemmingsplan groter is dan 65 m + NAP, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het radarverkeer van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingen
 
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend
voor het afwijken van het bestemmingsplan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, is het bevoegd gezag bevoegd een
omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, oppervlakten en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. het toestaan van een oriëntatie van een hoofdgebouw, in afwijking van het gestelde in de verschillende bestemmingsregels, mits dit vanuit het oogpunt van stedenbouw en beeldkwaliteit aanvaardbaar is;
  3. het toestaan van geringe overschrijdingen van bestemmings- en/of bouwgrenzen, mits het overschrijdingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  4. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftinstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiesystemen, afzuigsystemen en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen;
  5. het oprichten van antenne-installaties, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. de aanvrager dient aan te tonen dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande antennedragers;
    2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenneinstallatie mag niet worden aangetast;
    3. de bouwhoogte van een nieuwe mast ten behoeve van de antenne-installatie mag maximaal 40 m bedragen;
met dien verstande dat het bepaalde in lid 8.1 en 8.2 in acht moet worden genomen;
  1. het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil, onder de voorwaarden dat:
    1. de waterhuishouding niet onevenredig wordt verstoord/aangetast, dan wel voldoende maatregelen worden getroffen in het belang van de gewenste waterhuishouding ter plaatse en in de directe omgeving;
    2. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologische waarden ter plaatse.
  2. het bouwen van luifels en overkappingen aan de voorzijde van een detailhandelsvestiging, onder de voorwaarde dat:
    1. de constructie niet meer dan 1,5 meter uitsteekt;
    2. de beeldkwaliteit als gevolg van de constructie niet wordt aangetast;
    3. de stedenbouwkundige kwaliteit als gevolg van de constructie niet wordt aangetast.
  3. het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken voorwaarden ten aanzien van de situering van voorzieningen als bedoeld in sub d en sub e stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de voorzieningen ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening, het plan te wijzigen door:
  1. het aanbrengen van wijzigingen betrekking hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  3. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd;
  4. het aanpassen van de regels en het oprichten van transformatorhuisjes of gemaalgebouwtjes toe te staan met een inhoud van maximaal 75 m3 welke in het kader van de nutsvoorziening nodig zijn;
  5. het wijzigen van de in deze regels opgenomen indeling van milieucategorieën, alsmede het wijzigen van de in de bijlagen opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, indien dit wenselijk is als gevolg van technische ontwikkelingen.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen
 
Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan,
dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:
  1. Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
    2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
    3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
    4. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
  2. Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de mate van hinder voor de omliggende functies;
    2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
    3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
    4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
    5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit;
    6. de gevolgen voor het watersysteem.
  3. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
    2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
    3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
    4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
    5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
  4. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
    2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
  5. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de aanwezigheid van vluchtwegen;
    2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
    3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
  6. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
    2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
    3. de bezonning;
    4. het uitzicht;
    5. privacy.
  7. Ten aanzien van het parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota parkeernormen' zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.
11.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die
luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan.
 
11.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De regels van de Bouwverordening van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel
9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
13.1 Citeertitel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan ‘Voormalige PPT-locatie Kastanjeweg, Uden’