Plan: | Piushavengebied 2009, 5e wijziging (Lourdesplein 10) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.WYZ2014002-e001 |
Bij de gemeente is een aanvraag ingediend voor het realiseren van 18 grondgebonden woningen en 2 commerciële ruimtes in een bestaand pand (voormalige ijzergieterij) in het Piushavengebied op het perceel Lourdesplein 10 te Tilburg. Het betreft het perceel kadastraal aangeduid als sectie X, nr. 1555.
Op het perceel is een voormalige ijzergieterij aanwezig die laatstelijk als supermarkt in gebruik is geweest en al weer een aantal jaren leeg staat.
Het gebouw wordt gehandhaafd, hersteld en gerenoveerd. Inpandig wordt de structuur aangepast.
De gemeente wil graag meewerken aan het initiatief omdat dit zorgdraagt voor handhaving van dit cultuurhistorisch waardevolle pand en de voorziene woningen en commerciele ruimtes een goede aanvulling zijn op het aanbod in het Piushavengebied.
In het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 geldt voor het perceel de bestemming "Detailhandel". Het perceel is gelegen binnen de Wro-zone - wijzigingsgebied 4. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ´Detailhandel" gelegen binnen de ' Wro-zone - wijzigingsgebied 4' onder voorwaarden wijzigen in de bestemming "Gemengd" en "Verkeer en Verblijf".
In deze toelichting wordt aangegeven op welke wijze het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en overige eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het Piushavengebied ten zuiden van de Piushaven, ten westen van de Ringbaan Oost, ten noorden van de Lourdesstraat en ten oosten van de achtertuinen van de bebouwing aan de Hoevenseweg. Het plangebied betreft alleen het perceel Lourdesplein 10.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Piushavengebied 2009, vastgesteld op 19 juli 2010, in werking getreden op 24 november 2010 en onherroepelijk geworden op 14 december 2011. De gronden hebben de bestemming Detailhandel. Het perceel is gelegen binnen de Wro-zone - wijzigingsgebied 4.
Ten behoeve van het omliggende gebied is op 25 september 2012 het wijzigingsplan Piushavengebied 2009, 3e wijziging (Lourdesplein) vastgesteld. Het perceel van de voormalige ijzergieterij is uit dat wijzigingsplan gelaten omdat de invulling van het gebouw op dat moment nog niet bekend was.
Al vanaf de jaren tachtig is de gemeente Tilburg bezig met de herontwikkeling van het Piushavengebied. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft diverse stedenbouwkundige en ambitiedocumenten laten ontwikkelen en in 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 vastgesteld.
In de Stedenbouwkundige Visie Piushaven 2011 en bestemmingsplan Piushavengebied 2009 is het plangebied aangeduid als een ontwikkelingsgebied voor gemengde functies. Zie figuur 1.
figuur 1 uitsnede uit bestemmingsplan Piushavengebied 2009
In de toelichting op het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 is in paragraaf 6.5.2. de beoogde ontwikkeling aangegeven.
"De locatie kan transformeren naar een gevarieerd centrumstedelijk milieu met een grote mix van woon-, werk- en leisureprogramma's. De te volgen stedenbouwkundige benadering zal ook moeten bijdragen aan het ontwikkelen van ruimtelijke relaties tussen de Piushaven en (de hoven van) het monumentale AaBé-complex.
De inzet is om een stedelijk milieu te realiseren dat gekenmerkt wordt door contrasten in bebouwing en bouwhoogten, een rijke differentiatie in woning- cq gebouwtypes en een combinatie van stedelijke en parkachtige sferen. Het is denkbaar dat één of meerdere gebouwen gehandhaafd blijven en een nieuwe bestemming krijgen. Behoud geldt in ieder geval voor de klokkentoren en de ijzergieterij op de deellocatie Lourdesplein.
Vanwege de geluidbelasting van de hoger gelegen Ringbaan Oost op de locatie verdient het de voorkeur om een forsere gesloten wand pal langs deze stedelijke weg te realiseren, om daarachter een geluidluwe omgeving te creëren.
De parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers moet opgelost worden binnen de ontwikkellocaties. De parkeervoorziening dient met de beoogde kwaliteit van de openbare ruimte te worden gerealiseerd. Het is denkbaar dat dit in de vorm van ondergrondse parkeerplaatsen plaats vindt. De bestaande straten rond het gebied bieden in de toekomst geen of zeer beperkt ruimte voor het parkeren van auto's.
Afgesproken is dat de supermarkt op het Lourdesplein verplaatst wordt naar het AaBé – complex."
In de Stedenbouwkundige visie 2011 staat m.b.t. het plangebied Lourdesplein waarin het plangebied van dit wijzigingsplan is gelegen het volgende:
"Bij de locatie Lourdesplein wordt tegen Ringbaan Oost een woon-werk gebouw voorzien. Dit gebouw richt zich op het ringbanen-milieu, maakt de maat van het gebied zichtbaar en vangt de geluidhinder op voor achterliggende woongebied en openbare ruimte.
De lintbebouwing aan de Hoevenseweg, bestaande uit grondgebonden woningen, detailhandel en achterliggende tuinen worden aan beide zijden opgenomen in gesloten bouwblokken met eveneens grondgebonden woningen en tuinen.
Het gebiedje met de voormalige ijzergieterij en het projectbureau wordt in het havenpark gesitueerd. Deze gebouwen vormen een uitdaging voor de ontwikkeling van een meer sociaal-cultureel gericht programma."
In de stedenbouwkundige visie 2013 staat over de locatie Lourdesplein vermeld dat deze in de verkoop is en dat het van groot belang is om de voormalige Jumbo her te bestemmen.
Het wijzigingsplan past in de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het Piushavengebied. Het pocketpark krijgt tevens een parkeerfunctie.De 2 commerciele ruimtes kunnen een aanvulling zijn op de functie van de voormalige pastorie (voorheen het projectbureau).
In het bestemmingsplan Piushavengebied zijn de voorwaarden voor de wijziging van de bestemming opgenomen:
Deze voorwaarden zijn:
Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Er wordt dus voldaan aan alle voorwaarden die verbonden zijn aan de wijzigingsbevoegdheid.
In dit wijzigingsplan worden de regels van het moederplan "Piushavengebied 2009" van toepassing verklaard. De regels bij het wijzigingsplan bestaan uit 4 artikelen.
In het eerste artikel wordt de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding benoemd en wordt geregeld dat deze voor dit perceel in de plaats treedt van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009". Op de verbeelding is de bestemming "Gemengd" en "Verkeer en Verblijf" toegekend aan het betreffende perceel.
In het tweede artikel wordt geregeld dat de verleende hogere grenswaarden Wet geluidhinder in acht genomen dienen te worden.
Per november 2014 vervalt de wettelijke grondslag voor de stedenbouwkundige bepalingen, dit betreft met name de parkeerregeling, in de Bouwverordening. Dit betekent onder andere dat voor bestemmingsplannen die nog moeten worden vastgesteld, de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening niet meer van toepassing zijn. Derhalve dienen in dit wijzigingsplan de normen voor parkeren te worden opgenomen. Dit gebeurt in artikel 3.
In het vierde artikel worden de regels van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" van toepassing verklaard.
Als bijlage bij de regels is de ten behoeve van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" verleende hogere grenswaarden voor het Piushavengebied gevoegd waarnaar in artikel 2 van dit wijzigingsplan wordt verwezen.
Voor dit wijzigingsplan dient de procedure zoals opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening te worden gevolgd. Deze procedure verloopt als volgt:
a. het ontwerp wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage;
b. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging;
c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij het college tegen het ontwerp wijzigingsbesluit, gedurende onder a. genoemde termijn;
d. indien tegen het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;
e. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben kenbaar gemaakt de beslissing daaromtrent mede en stellen het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd, vast.
In het bestemmingsplan Piushavengebied is ten aanzien van archeologie het volgende opgenomen:
"Het Piushavengebied heeft een middelhoge archeologische trefkans. Deze wordt gereduceerd door de verstoringen van het bodemarchief door bebouwing, aanleg van kabels, leidingen en saneringen. Daar waar de bodem nog geheel of gedeeltelijk onverstoord is, is de trefkans echter onverminderd hoog of middelhoog.
Indien er verstoringen dreigen op te treden op locaties die onverstoord of slechts minimaal verstoord zijn, zal voor die locaties een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) uitgevoerd worden. Bij grondverzet in die gedeelten waarvan de verstoring niet kon worden vastgesteld, zullen de werkzaamheden archeologisch begeleid worden."
Voor het deelgebied Lourdesplein is een bureauonderzoek uitgevoerd.Uit dit onderzoek blijkt dat het deelgebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting heeft. Ter controle en aanvulling van deze verwachting wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek in het plangebied uit te voeren. Het booronderzoek is primair gericht op het onderzoek van het begraven landschap en de mate van gaafheid of de verstoring van de bodem. Mocht uit het booronderzoek blijken dat onverstoorde archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig kunnen zijn dan kan uiteindelijk alleen een aanvullend proefsleuvenonderzoek hierover uitsluitsel bieden. Dit boor - eventueel proefsleuvenonderzoek dient afgesloten te zijn voordat het wijzigingsplan definitief vastgesteld kan worden."
Voor dit plan geldt dat het bebouwd oppervlakte nagenoeg niet wijzigt. Een aanvullend archeologische onderzoek is niet nodig.
Het pand Lourdesplein 10 is in het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het nu ontwikkelde plan gaat uit van behoud en herstel van het gebouw. Hiermee wordt aan de cultuurhistorische uitgangspunten voldaan. De omgevingscommissie zal beoordelen of het bouwplan inderdaad de cultuurhistorische waarden respecteert.
Voor de gebiedsontwikkeling Piushavengebied is een Kwaliteitsteam in het leven geroepen. Het bouwplan zal beoordeeld worden door het Kwaliteitsteam op 17 december 2014.
Het bouwplan zal vervolgens aan de Omgevingscommissie voorgelegd worden.
1. Zorgvuldig ruimtegebruik (i.r.t. Ladder voor duurzame verstedelijking)
Op grond van de provinciale Verordening Ruimte moet de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording bevatten over hoe de voorgenomen planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, en in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014.
In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.
In onderhavig plan worden 18 tot 20 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt in een voormalig fabriekspand waarin later detailhandel was gevestigd. Deze woningbouw past binnen de woningbouwopgave en wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
2. WoonVisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011 t/m 2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de WoonVisie –met de focus op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.
In het plan Lourdesplein 10 is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar wonen in een centrum-stedelijk woonmilieu. Dit kenmerkt zich door een hoge dichtheid, menging van functies (wonen, werken, voorzieningen) en een sterke nabijheid en (OV) bereikbaarheid. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan het centrum-stedelijk woonmilieu onmiskenbaar aan. Zo blijkt van de verhuisgeneigde burgers 22% zich te richten op wonen in een centrum-stedelijk woonmilieu. Tot 2020 betekent dat een woningvraag van bijna 2.200 woningen in dit woonmilieutype.
Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het plan Lourdesplein met circa 18 tot 20 grondgebonden woningen in de koopsector, nabij het centrum en in de buurt van de voorzieningen die de Piushaven biedt, is een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte.
3. Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
In het onderhavige plan zijn met name de laatste twee genoemde onderwerpen van belang.
Levensloopbestendige nieuwbouw(/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen.
Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In onderhavig plan wordt aan de doelstelling en streefwaarde van minimaal 40% levensloopbestendige nieuwbouw invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.0.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Er zijn met de ontwikkelaar geen nadere afspraken gemaakt ten aanzien van het Politiekeurmerk. De woningen zullen ten minste aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoen, waarin ook aspecten zijn geregeld ten aanzien van veilig wonen.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
In onderliggende wijziging wordt een gebied omgezet van detailhandel naar de functie gemengd. Voor deze bestemming is gebruik gemaakt van de lijst functiemenging uit de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. Deze lijst bestaat uit activiteiten die zijn afgestemd op woningen in de nabije omgeving. Door gebruik te maken van deze lijst met de bijbehorende randvoorwaarden kan op de woningen binnen een gemengd gebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Daarnaast zijn er ook een aantal inrichtingen in de omgeving die van invloed zijn op het plangebied. De strook aan de Hoevenseweg heeft in onderliggend moederplan de bestemming Gemengd 2 gekregen. Bij deze bestemming is voor de Wm-inrichtingen eveneens gebruik gemaakt van de lijst functiemenging. De zwaarste categorie die hierin mogelijk is gemaakt betreft een type C inrichting. Hiervoor geldt dat deze niet aanpandig aan woningen mag en dat deze gelegen is aan een ontsluitingsweg. Omdat het onderliggende plan niet aanpandig gesitueerd is zal vanuit de bestemming Gemengd 2 een goed woon- een leefklimaat gegarandeerd kunnen worden. Aan de andere kant van de Hoevenseweg ligt het deelplan Fabriekskwartier Noord waarop een bedrijfsbestemming ligt. Hierin worden activiteiten met milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt en waarbij voor een aantal bestaande bedrijven een hogere perceelsgerichte bestemming geldt. Omdat er sprake is van een ontwikkeling van een gemengd gebied mag de richtafstand uit de VNG-brochure met 1 stap verkleind worden. Gezien de afstand van deze bedrijven ten opzichte van het nieuwe initiatief wordt deze afstand voor alle bedrijven gehaald. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat bij het nieuwe initiatief gewaarborgd.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen ,waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, heeft de rijksoverheid specifieke wetgeving opgesteld. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de paragrafen 7.3.2, 7.3.3 en 7.3.4. worden beide begrippen en de verwantwoordingsplicht verder uitgewerkt. In de volgende paragrafen is de situatie in het plangebied beschreven.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
De verantwoordingsplicht bij een ruimtelijk besluit draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's ten gevolge van een calamiteit worden geaccepteerd en welke mogelijke veiligheidsverhogende maatregelen worden genomen in het te nemen ruimtelijke besluit. De verantwoordingsplicht beoogd dat betrokken partijen samen een goede ruimtelijke afweging maken waarin de veiligheid voldoende gewaarborgd wordt. De afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht worden de volgende elementen beschouwd:
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten.
Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 890 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van het vervoer gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
De gemeentelijk wegen rond het plangebied vormen geen onderdeel van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 790 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het wijzigingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 7.3.8. is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, leidt dit wijzigingsplan niet tot een toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld.
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Beleidsvisie
In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het plan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".
Het plan ligt buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Kempenbaan en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luwe gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie.
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het plan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
De geluidbelasting op de grens van het plangebied, ten gevolge van de Ringbaan-Oost, is hoger dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De maximaal te verlenen grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Om (de geplande) woningbouw in het plangebied mogelijk te maken is door het college in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 een hogere grenswaarde vastgesteld van 63 dB. Aan deze hogere grenswaarde zijn een drietal voorwaarden gesteld, namelijk:
Op basis van het hogere waardenbesluit moet als onderdeel van de aanvraag om omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, een akoestisch rapport worden opgesteld waaruit blijkt dat de woningen beschikken over de benodigde karakteristieke geluidwering. Het akoestisch rapport dient gebaseerd te zijn op de volgende uitgangspunten:
Het Piushavengebied, waarvan het ontwikkelingsgebied Lourdesplein onderdeel uitmaakt, is als "in betekenende mate project" opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De geplande realisatie van (grondgebonden)woningen en appartementen past nog steeds binnen het programma van het NSL. Dit geldt ook voor de verkeersgeneratie zoals dit is opgenomen in het NSL. Met andere woorden, het NSL is nog steeds van toepassing. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1 sub d uit de Wet milieubeheer. Verdere toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen is derhalve niet noodzakelijk.
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Op het deelplan Fabriekskwartier Noord ligt een bedrijventerrein (zie ook paragraaf 7.2). Binnen dit gebied zijn geen zware geurbelastende bedrijven aanwezig. Voor nieuwe bedrijven is het terrein gezoneerd conform de richtafstanden uit de VNG-brochure. Daarbij zijn dichterbij gelegen woningen bepalend geweest die tussen het terrein en het nieuwe initiatief liggen. Hiermee kan op de woningen van het nieuwe initiatief een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Wetgeving
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Gebiedsambitie
De ambitie voor Lourdesplein is duurzaam bodembeheer. Steeds vaker is duurzame bodemsanering uitgangspunt bij herontwikkelingen. Een bekend voorbeeld is combinatie van bodemsanering en warmte-koude opslag (WKO). Duurzame bodemsanering gaat uit van de pijlers people, planet en profit, oftewel mens, natuur en economie.
Duurzame bodemsanering is meestal geen volledige verwijdering van verontreiniging. Er wordt gesaneerd vanuit het optimum van de PPP-pijlers. Daarnaast kunnen saneringen zelf ook duurzamer worden uitgevoerd.
Door bodemverontreiniging en ontwerp op elkaar af te stemmen is minder saneren en een positievere grondbalans mogelijk.
Bodemverontreiniging Piushaven
Tekst uit bijlage bestemmingsplan:
Lourdesplein 10: In 1913 is hier een verzinkerij, smederij en plaatwerkerij gevestigd. Tegenwoordig is hier een Jumbo supermarkt gevestigd. In 1990 is een bodemsanering bij een voormalige huisbrandolietank uitgevoerd. De sanering is voldoende uitgevoerd, maar er is geen onderzoek naar de overige voormalige bedrijfsactiviteiten gedaan. Daarom kan niet beoordeeld worden of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.
Conclusie bodemkwaliteit Lourdesplein
Omdat het bestaande pand hergebruikt wordt en er sprake is van een interne verbouwing is een aanvullend bodemonderzoek niet nodig.
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 2,6 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen in Moerenburg, op circa 1600 meter van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, omdat er geen sprake is van functiewijziging in de buitenruimte. De (tijdelijke) sloop- en bouwwerkzaamheden zullen ook geen significante negatieve effecten hebben op de dichtstbijzijnde EHS.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur in Moerenburg daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Op basis van bronnenonderzoek (NDFF en lopend onderzoek naar vleermuissoorten, huismus en gierzwaluw in Oude Stadswijken (Bureau Waardenburg, 2013-2014) is gebleken dat in het plangebied geen verblijf- en /of broedplaatsen van beschermde soorten zijn waargenomen en evenmin verwacht worden. In het plangebied zijn wel waarnemingen bekend van overvliegende gierzwaluwen. Broedplaatsen van gierzwaluwen en/of huismus zijn niet in het plangebied aangetroffen. De planontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de omvang van geschikt foerageergebied voor gierzwaluwen. De gunstige staat van instandhouding van deze soort blijft gehandhaafd en kan zelfs door de planontwikkeling verbeteren indien extra nestelplaatsen worden aangeboden. Hiervoor is echter geen wettelijke verplichting aan de orde.
Conclusie
Op basis van bronnenonderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Het is niet verplicht, maar wel wenselijk, om in de noord- en/of oostgevel van de nieuwbouw een aantal neststenen voor gierzwaluwen op te nemen.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 1.560 m². De bestaande afwaterende oppervlakten zijn:
Bestaande situatie Oppervlakten |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Dak | 1.250 |
Terrein verharding | 310 |
Verharding openbaar | 0 |
Water | 0 |
Totaal | 1.560 |
De terreinhoogte in het plangebied is ongeveer 13,00+ in de zuidelijke perceelgrens. De noordelijke grens ligt tegen de Havendijk en heeft daarom een terreinhoogte van ongeveer 14,00+. Uit de bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50.000 blijkt dat de bodem over grote delen van Tilburg zandig van opbouw is. In het plangebied van de Piushaven is de deklaag (van 14+ tot 5+ NAP) opgebouwd uit fijn zand en leem. Het eerste watervoerend pakket (van 5+ tot 50- NAP) bestaat uit matig grove tot grove zanden, terwijl de eerste scheidende laag (van 50- tot 120- NAP) uit klei en fijn zand bestaat. De bodemdoorlatendheid in het plangebied is matig tot goed. De maatgevende hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 11,70+. Met maatgevende grondwaterstanden ruim één meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het plangebied valt binnen de aangewezen afkoppelgebieden. Bij de naastliggende bouwontwikkeling in het Lourdesplein wordt het hemelwater afgekoppeld van de gemengde riolering en aangekoppeld op de blauwe aders. Het betreft een regenwaterstelsel met afvoer naar het waterpark (bergingsvoorziening) Moerenburg. Het vuil- en regenwater worden gezamenlijk verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het vuilwater wordt verpompt via het gemaalcomplex Moerenburg richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
De bestaande / oude bebouwing wordt gehandhaafd en inpandig verbouwd voor grondgebonden woningen. Het terrein wordt verder heringericht en aangesloten op de naastliggende bouwontwikkeling. De afvoerende oppervlakken blijven ongewijzigd:
Plansituatie Oppervlakten |
Afvoerende oppervlakten (m²) |
Dak | 1250 |
Terrein verharding | 310 |
Verharding openbaar | 0 |
Water | 0 |
Totaal | 1.560 |
Het plangebied valt conform de SWR binnen de af te koppelen gebieden en dient dan ook aan te sluiten op het plan Blauwe Aders. Voor het plangebied betekent dit dat het vuil- en regenwater bij de verbouwing inpandig gescheiden verzameld worden en aangeboden bij de perceelgrens. De regenwaterafvoer kan aansluiten op het regenwatersysteem van de naastliggende bouwontwikkeling in het Lourdesplein en / of op de toekomstige blauwe ader in de Havendijk. Het regenwater stroomt in de plansituatie richting het waterpark Moerenburg. Als de berging in het waterpark volledig benut is, stroomt het water over richting de Nieuwe Leij.
Conform de beleidskeuzes in de SWR is de waterbergingsopgave 10 mm voor bestaande afvoerende oppervlakten en 40 mm voor oppervlakten boven de bestaande afvoerende oppervlakte. Dat betekent voor het plangebied een bergingsopgave van ongeveer 16 m³ binnen het plangebied.
De gemeente kiest in SWR voor geen centrale infiltratiesystemen vanwege de hoge kosten en versnippering van het beheer van deze voorzieningen. Een andere mogelijkheid om deze opgave te realiseren, indien die eerste aanpak technisch onhaalbaar blijkt te zijn, is (een deel van) de wateropgave af te kopen, zodat de gemeente de berging compenseert.
Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag (T100) een buis is met een volume van 79 mm en een duur van 24 uur (Stochastenmethode), valt in het plangebied een netto neerslag van ongeveer 90 m³. Een deel ervan wordt geborgen in het regenwater stelsel van de Blauwe Aders (ongeveer 20 mm). De maatgevende situatie is als er geen afvoer beschikbaar is. In deze situatie kan het plangebied last hebben van overtollige regenwater dat de riolering van de omgeving niet kan verwerken en het regenwater dat op het plangebied zelf valt.
Het overtollige regenwater stroomt uit als eerste via de putten en kolken in de laagste delen van het terrein. In dat geval is de Hoevenseweg een risicogebied, waar water op straat in het verleden vaak is ontstaan. In de meest nadelige situatie kan in de lagere delen een laag water ontstaan totdat het waterpeil de laagte helemaal gevuld heeft en stroomt over de oppervlakte richting lager gelegen gebieden.
Om onacceptabele schade in het plangebied dient er rekening gehouden met een zekere laag water in het openbare gebied in het omliggende gebied, waardoor het inrichten van de woonblokken op een minimale terreinhoogte dient te geschieden, hoger dan de te verwachten peilstijging. In deze situatie zijn de terreinhoogten langs de Piushaven en de Ringbaan Oost zodanig hoog, dat het regenwater vanuit de gemengde riolering afstroomt richting het zuiden en dan over de hoogst gelegen terreinhoogten. Uit een globale verkenning is de terreinhoogte bij de Ringbaan Zuid op ongeveer 13,40+ maatgevend. De minimale terreinhoogten ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogten) dienen dan ook minimaal 13,40+ te zijn.
Het water vanuit het plangebied zelf wordt verwerkt in de beschikbare berging van de Blauwe Aders (20 mm). Daarboven ontstaat water op straat. In deze theoretische benadering en ervan uitgaande dat de extreme neerslag (netto neerslag min berging) in het eigen openbare ruimte en ook bij de naastliggende bouwontwikkeling (9.035 m²) van het plangebied op straat geborgen wordt, dan zou een gemiddeld laag water op straat ontstaan van ongeveer 10 cm. Hiervoor is het nodig dat het openbare gebied ongeveer 15 cm lager ligt dan de T-hoogten. De straatpeil wordt dan ook hierop afgestemd.
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
Aangezien de waterbelangen in het plangebied gelijk zijn en gelijk worden behandeld als de naastliggende bouwontwikkeling, namelijk dezelfde opzet voor het nieuwe watersysteem, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de ter inzage legging.
De naastliggende bouwontwikkeling in het Lourdesplein is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via de e-mail van 16 februari 2012. De Dommel leverde op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Dommel heeft met deze waterparagraaf ingestemd via de brief met kenmerk Z13626/U12174 d.d. 12 maart 2012.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een wijzigingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld, tenzij
De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De initiatiefnemer heeft een planschadeverhaalsovereenkomst ondertekend en de leges voor het wijzigingsplan betaald. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente voor de medewerking aan dit wijzigingsplan en de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd. Er behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.
De verantwoordelijkheid en het risico van de vastgoedexploitatie van de ontwikkeling van dit plan ligt bij de ontwikkelaar.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Aangezien er geen Rijks- en provinciale belangen gemoeid zijn met dit wijzigingsplan is toezending aan de betreffende instanties niet nodig.
Ter uitvoering van het de handreiking burgerparticipatie en de nadere uitwerking burgerparticipatie Piushaven heeft op 3 juli 2014 een inloopavond plaatsgevonden in het Informatiecentrum Piushaven over dit plan en het naastgelegen plan Lourdesplein. Omwonenden zijn daarbij geïnformeerd over het plan en zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en een reactie te geven. De aanwezigen hebben met name gevraagd om van de ontwikkelingen op de hoogte te blijven. In de bijlage zijn de uitnodigingsbrief en de reactiekaarten die betrekken hadden op dit plan opgenomen.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.9a. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 17 maart tot en met 28 april 2015. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Door een toekomstige bewoner van één van de nieuwbouwwoningen in het naastgelegen plan Lourdesplein is een zienswijze tegen het ontwerp wijzigingsplan ingediend.
Reactie op zienswijzen:
In de regels bij het wijzigingsplan is opgenomen dat het plan moet voldoen aan de parkeernormen. Deze parkeernormen komen uit de nota Parkeernormen Tilburg 2011. In de toelichting op het wijzigingsplan is in paragraaf 3.3. onder punt c. aangegeven hoe het parkeren voor dit project in combinatie met het naastgelegen project Lourdesplein wordt opgelost. Er is een tekening bijgevoegd waarop de parkeerplaatsen voor dit project en het naastgelegen project zijn ingetekend. Hieruit blijkt dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. Voor de herontwikkeling van de voormalige IJzergieterij en op Lourdesplein zelf komen voldoende parkeerplaatsen voor bewoners in de openbare ruimte. Die worden niet dubbel gebruikt. Voor commerciële ruimtes gelden andere normen en die dienen ook te voldoen aan de parkeernormen van de gemeente. In sommige gevallen is hier wel dubbelgebruik mogelijk als commerciële activiteiten bv overdag plaatsvinden.
De definitieve toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag om omgevingsvergunning.
Het college onderschrijft de zorg van reclamant voor het behoud van het pand. Het pand is echter geen monument, derhalve geldt er geen sloopverbod. Wel is de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' voor dit pand in het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009' opgenomen. Deze aanduiding betekent niet dat het pand niet gesloopt mag worden maar stelt wel de eis dat als het pand onverhoopt gesloopt wordt dat het pand in dezelfde vorm teruggebouwd moet worden. Door het vastleggen van de contouren van het pand wordt het slopen onaantrekkelijker gemaakt.
Het is ook zeker niet de bedoeling om het pand te slopen. De gemeente en de initiatiefnemer doen er alles aan om sloop te voorkomen. Zo wordt overwogen om een subsidie beschikbaar te stellen om instandhouding mogelijk te maken en dus sloop te voorkomen.
Binnen de aanduiding "erf" mogen bijgebouwen gebouwd worden. Dit is nodig om de bruikbaarheid van het pand te vergroten. De woningen hebben bergingen nodig. Het Kwaliteitsteam Piushaven en de Omgevingscommissie zullen er op toezien dat door het zorgvuldig ontwerpen van de bergingen er geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand.