Heikant 2007, 9e herziening (leharstraat 110-114)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2021004-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is na een uitgebreid voortraject een aanvraag ingekomen voor de herontwikkeling van het perceel
''t Riddershof', een tweezijdig perceel met tot op heden een horecafunctie aan de Leharstraat 110-114 en de Zellerstraat te Tilburg (Noord). Het project ziet op het realiseren van in totaal 9 grondgebonden woningen, 3 appartementen/bovenwoningen en 2 maisonettes, alsmede het herbestemmen van het reeds ter plaatse aanwezige monumentale wevershuis tot woning.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen plaatselijk bekend als Leharstraat 110-114 te Tilburg, kadastraal bekend Tilburg, sectie S, nrs. 3179 en 3178.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit plan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Heikant 2007.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Gebiedsbeschrijving
De planlocatie is gelegen in de oude kern van Heikant. In tegenstelling tot de naoorlogse delen van Tilburg Noord heeft dit gebied een organisch gegroeide bebouwingsstructuur. Net als aan veel oude wegen in de oude stad van Tilburg spreken we hier van een lintstructuur; een aan elkaar gegroeide reeks van afzonderlijke gebouwde panden. De oude kern van Heikant is aangewezen als beschermd stadsgezicht, maar bevat een aantal plekken van beperkte kwaliteit. De huidige planlocatie is zo’n plek. Het gemeentelijke monument op Lehartstraat 114 heeft natuurlijk een herkenbare waarde, maar de feestzaal op Leharstraat 110-112 kan worden gezien als een dissonant in deze omgeving. Een herontwikkeling van dit perceel kan zowel de situatie aan de Leharstraat als Zellerstraat verbeteren.
Voortraject
In het voortraject is bepaald dat de gemeente kiest voor de zogenaamde 'optie 1' uit het principeverzoek. Daarnaast is meegegeven dat de gemeente onder enkele voor zich sprekende voorwaarden meewerkt aan het initiatief en dat maatregelen dienen te worden getroffn om:
Stedenbouw
Dit plan gaat uit van herontwikkeling van het perceel op basis van een rug-aan-rug verkaveling. Aan de Leharstraat worden 4 grondgebonden woningen gerealiseerd die de straatwand aan deze zijde herstellen. De woningen worden in twee blokjes van twee woningen gerealiseerd, zodat er sprake is van een gedifferentieerd straatbeeld en de aansluiting op het gemeentelijk monument goed kan worden vormgegeven.
Aan de Zellerstraat worden twee bebouwingsblokken gebouwd met een combinatie van grondgebonden en gestapelde woningen. Aan deze zijde is niet langer sprake van een achterkantsituatie; door ook hier woningen met de voorzijde aan de straat te zetten ontstaat een aantrekkelijker straatbeeld. De woningen zijn hier georiënteerd op het reeds aanwezige plantsoen.
Bij de opzet van het plan is gezocht naar een schaal en typologie die aansluit op de omgeving. Daarbij is ook rekening gehouden met de impact op de belendende percelen. Met deze opzet blijft eventuele hinder op het gebied van bezonning en privacy beperkt.
ZIe verder ook paragraaf 3.2 van deze plantoelichting.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Gemeente
2.1.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
2.2 Rijk
2.2.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De netto bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.
De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.
Het plan tot de bouw van 14 woningen aan de Leharstraat 110-114 in Tilburg past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
In de voorfase is geoordeeld dat het voorliggende plan zich correct verhoudt tot de Handreiking. Van hoogbouw in de zin van de Handreiking is geen sprake. Deze omgeving kan de voorgestelde bouwhoogte van maximaal 13 meter dragen.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied ligt in Tilburg Noord, in de wijk Heikant ten zuiden van de in de tweede helft van de negentiende eeuw tot wasdom gekomen woonkern "Oude Heikant".
Op de kaart van D. Zynen (1760) is het plangebied niet bebouwd. Al vanaf tenminste de veertiende eeuw was deze Heikant grotendeels gemeijnt. Vanaf de zestiende eeuw is sprake van die Lijndsche Akkeren. Op de kadasterkaart uit 1832 wordt het gebied tussen de Stockhasseltstraet, de Kromstraet, het Moleneind, het Lijnsheike en de Lijnsestraat (kaart van 1960) aangeduid als de Lind Akkers; het tracé van de Leharstraat (straatnaam vastgesteld in 1968) is spaarzaam bebouwd met enkele solitaire, vermoedelijk agrarische gebouwen.
De Heikant-West werd doorsneden door het voormalige Lyn´s of Linds Heike die doorheen het oostelijk deel van het plangebied liep. Dit Linds Heike of latere Lijnsheike ontleende zijn naam aan het reeds in de veertiende eeuw genoemde Goet ter Lijnde, dat tevens zijn naam gaf aan het omliggende akkergebied;
Vanaf de negentiende eeuw wordt het Lijnsheike als straat getypeerd door lintbebouwing, doorspekt met oudere hoeves. Met name door de aanwezigheid van de stoomtram Tilburg-Waalwijk vormde het Lijnsheike als straatweg tussen Loon-op-Zand en Tilburg dé verbinding tussen het enigszins afgezonderde Heikant en Rugdijk in Tilburg Noord en het Goirke.
De Leharstraat is de Oude Heikant en het Moleneind; voorheen liep deze door over de Mahlerstraat, waar ze de Cromstraet opnam, en vandaar in noordwestelijke richting over het kruispunt Valshoflaan-Stokhasseltlaan met een boogje weer terugliep naar de Stokhasseltlaan bij de Kalverstraat.
De wijk Heikant is als onderdeel van de nieuwe uitbreidingswijk Tilburg-Noord in de jaren na 1963 aangelegd. De wijken in dit stadsdeel (Stokhasselt, Heikant en Quirijnstok) zijn ontworpen als functionalistische tuinsteden. De hoge galerijflats werden daarbij ingezet als een soort kamerschermen.
3.3.2 Archeologie
Binnen het bestemmingsplan Heikant dat dateert uit 2007 zijn geen specifieke regels voor de omgang met archeologische waarden opgenomen.
De basis voor het archeologische beleid is gelegen in de beleidsnota ‘Grond voor Verleden. Archeologische monumentenzorg in Tilburg’.
Volgens de paleogeografische basiskaart van regio Tilburg, ligt het gebied in een zone met dekzand aan de rand van een plateau (welving/dalflank) waarop later enkeerdgronden zijn ontstaan. Op basis van deze verwachte afzettingen kunnen vindplaatsen vanaf Laat-Paleolithicum B tot en met de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. De aanwezigheid van een esdek kan hebben bijgedragen tot de conservering van de oudere niveaus.
Op circa 200 meter ten zuidwesten van het plangebied is in 2020 door Transect een archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek (IVO) verkennende fase, uitgevoerd: Tilburg, Lijnsheike 8-8a. Gemeente Tilburg (NB). Transect-rapport 2601. Er werd geconstateerd dat er lokaal nog sprake kan zijn van restanten van het oorspronkelijke esdek waaronder zich de intacte oudere archeologische niveaus bevinden.
Daarom geldt voor het plangebied in principe een hoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt dat bij plannen die groter zijn dan 100 m2 en die dieper reiken dan 0,60 m -Mv, vooraf archeologisch onderzoek dient plaats te vinden van het plangebied.
Het plangebied meet circa 1250 m2 waarvan een groot deel is bebouwd en verhard. De bouw van de wooneenheden gebeurt deels op de locatie van te slopen bebouwing.
De staande bebouwing zal voor verstoringen in de ondergrond hebben gezorgd waardoor de verwachting op het (gaaf) aantreffen van archeologische resten, en daarmee de archeologische informatiewaarde gering is.
Voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging is daarom geen archeologisch vervolgonderzoek nodig.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen van rijkswege beschermde monumenten.
Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich diverse gemeentelijke monumenten en in het bestemmingsplan als cultuurhistorisch aangemerkte panden. Dit betreft veelal bebouwing die in de tweede helft van de negentiende eeuw tot stand is gekomen.
Leharstraat: gemeentelijke monumenten: nrs. 114, 122, 124, 126. Cultuurhistorisch waardevolle panden: nrs. 12, 37, 39, 41, 43, 67, 70, 72, 73, 74, 75, 76/76A, 84, 91, 93, 103, 105, 109, 113, 116, 121, 127, 128, 130, 133, 137, 141, 143, 147, 149.
Lijnsheike: cultuurhistorisch waardevolle panden: nrs. 2, 18, 19, 20, 24.
Beschermde stads- en dorpsgezichten: Het plangebied is gelegen in het op 25 augustus 1982 als gemeentelijk beschermd stadsgezicht aangewezen gebied Oude Heikant. In oorsprong gaat de bewoning van dit gebied terug tot de late Middeleeuwen, maar pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde zich hier een nederzetting met als centrum het katholieke bebouwingscluster rondom de Mariakerk aan De Schans.
Het tracé van de leharstraat maakt deel uit van de laatmiddeleeuwse historische infrastructuur van de stad maar de huidige bebouwing gaat niet verder terug dan de tweede helft van de negentiende eeuw.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de lijn van het Oude Lind/Lijnsheike gewaardeerd als een historisch geografische lijn van redelijk hoge waarde. Ook het zich ten zuiden van het plangebied bevindende Wilhelminakanaal, dat in 1919 op deze locatie gereed kwam, wordt als zodanig aangemerkt.
Het plan heeft geen negatieve invloed op de kwaliteit van het beschermde stadsgezicht.
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.
Historisch groen: niet van toepassing in het plangebied.
3.3.4 Conclusie
Er bestaan op grond van het vorenstaande geen bezwaren tegen het plan en de ontwikkeling.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.
Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een groen stedelijk woonmilieu. Zowel de grondgebonden gezinswoningen als ook de maisonettes en bovenwoningen voorzien in een behoefte.
In Hoofdstuk 2 van de toelichting hebben wij onder "(Ladder voor) Duurzame verstedelijking" omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
Woonadvies specifiek voor plangebied
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
Appartementen
De appartementen (bovenwoningen) in het lagere / laag middeldure koopsegment zijn geschikt voor starters en senioren. De behoefte aan dit type woningen is groot.
Levensloopbestendig / nultreden bouwen
Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen.
Het advies is om de woningen levensloopbestendig te realiseren.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
3.5 Groen
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Projectspecifieke aspecten
Ligging plangebied:
Het plangebied ligt in de wijk Heikant, ten noorden van winkelcentrum Wagnerplein en is gelegen aan de Offenbachstraat.
Omliggende wegenstructuur:
Het plangebied ligt tussen de Leharstraat en de Zellerstraat, welke net als omliggende wegen een erftoegangsweg is met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. De straten in de omgeving zijn gelijkwaardig in hiërarchie en de kruisingen zijn qua voorrang gelijkwaardig vormgegeven en ingericht voor verkeer in 2 richtingen.
Ontsluiting van het plangebied:
Het plangebied kan ontsloten worden via de Offenbachstraat zelf die rechtstreeks aansluit op de Heikantlaan. Vanaf het zuiden is het plangebied bereikbaar via de Beethovenlaan.
Fietsroutes en -stalling:
De Offenbachstraat is in het Tilburgs Fietsnetwerk gekenmerkt als secundaire fietsroute en daarom voorzien van fietssugestiestroken.
De locatie is voor fietsers te bereiken via de erftoegangswegen.
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.
Openbaar vervoer:
Het gebied ligt nabij het openbaar vervoersknooppunt Wagnerplein. Op loopafstand liggen enkele bushaltes.
Afvalinzameling:
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.
Parkeren:
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.
Noodhulpdiensten:
Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuaspecten van het plan besproken.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de
concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene
wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Analoog aan de uitspraak van de Rvs van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:729), waarbij geoordeeld werd dat de bouw van 12 woningen niet kon worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., heeft het gemeentebestuur van Tilburg in de onderhavige casus gemeend dat de netto toevoeging van 14 woningen, die het voorliggende plan mogelijk maakt, evenmin moet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied, van een verdwijnende (gebruiksintensieve) horecafunctie en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is, zeker als dit wordt vergeleken met het ruimtebeslag van de verdwijnende functie. Bovendien zijn 5 van de nieuwe woningen zogenaamde 'bovenwoningen'.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied
betreft de Loonse en Drunense Duinen op 3,2 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Door gebruik te maken van de lijst functiemenging kan in dit gemengde gebied voor zowel de woningen in het plangebied als de woningen rondom het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Er ligt geen geitenhouderij binnen twee kilometer van het plangebied.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda – Tilburg en Tilburg – Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg en Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).
De brandweer Midden- en West- Brabant heeft d.d. 26 februari 2021 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op > 2.500 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem) en NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de zone van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Vlashoflaan. De geluidbelasting voor de Vlashoflaan is berekent aan de hand van het gemeentelijk geluidmodel dB Vision Wvl 2030. De overige wegen waaronder de Leharstraat en de Offenbachtstraat zijn allen 30 km/uur wegen. Voor deze wegen is de Wgh niet van toepassing en is de geluidbelasting bepaald in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijk ordening.
Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Uit de geluidberekening blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op alle rekenhoogten niet wordt overschreden voor de Vlashoflaan.
Dit betekent dat er voor wegverkeerslawaai geen hogere waarden verleend hoeven te worden.
De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen tezamen, exclusief toepassing van de wettelijke aftrek voor wegverkeerslawaai, bedraagt maximaal 59 dB voor de nieuwe woningen aan de Leharstraat.
Voor alle woningen geldt dat deze kunnen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon). Dit betekent dat voor alle woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6.2 Railverkeerlawaai
De nieuwbouw is op zeer ruime afstand gelegen van het spoortraject Tilburg-Breda-Den Bosch. Daarom is niet getoetst aan de normen van de Wet-/Besluit geluidhinder.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De ontwikkeling ligt niet binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6.5 Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluidbelaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai ten gevolge van gezoneerde wegen respectievelijk 60 dB voor spoorweglawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder.
Uit de geluidberekening blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Vlashoflaan niet meer bedraagt dan 53 dB. Dit betekent dat op basis van het gemeentelijk geluidbeleid geen aanvullende voorwaarden gesteld kunnen worden. Uit de geluidberekening blijkt alle woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon). Dit betekent dat voor alle woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de woningen aan de Leharstraat wordt gelet op de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting geadviseerd aandacht te besteden aan de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuwe woningen om een acceptabel binnenniveau te realiseren.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van ca. 14 woningen en kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Binnen het plangebied en net buiten het plangebied is er geen sprake van het houden van vee en de daarmee gepaard gaande geurbelasting.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Er zijn geen bodemonderzoeken aangeleverd. In het bodeminformatiesysteem zijn ook geen bodemonderzoeken ter plaatse van Leharstraat 110-114 bekend. Tevens zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot (ondergrondse) brandstofopslag op de locatie. Ook zijn er geen bodemonderzoeken bekend in de naaste omgeving van het bestemmingsplangebied.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied aan de Leharstraat 110-114 te Tilburg ligt op 3,2 kilometer afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op één kilometer van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
In mei en juni 2021 is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan kan geconcludeerd worden dat de er geen verblijfplaatsen aanwezig zijn van beschermde soorten.
Het wevershuisje heeft een monumentale status en zal in dezelfde staat behouden blijven. Er worden geen werkzaamheden aan het wevershuis uitgevoerd. De kantpannnen van het weverhuis liggen in cement, waardoor gierzwaluw als broedvogel uitgesloten kan worden. Er is echter niets gemeld over de onderste rij dakpannen en aanwezigheid van gaten en kieren in het wevershuis (toegang tot spouw en/of zolder) in relatie tot huismus en vleermuizen. Bij werkzaamheden aan of dichte nabijheid van het wevershuis zullen deze soorten uitgesloten moeten worden.
De overige aanwezige panden zijn niet geschikt als verblijfplaats voor gierzwaluw en huismus, doordat de panden een plat dak hebben. Van deze panden zijn wel panden aanwezig met open stootvoegen en dilatatievoegen. De stenen liggen echter dusdanig dik in het cement dat er geen ruimte achter de stenen is en de stootvoegen daardoor niet toegankelijk zijn tot de spouw. De dilatatievoegen zijn op enige diepte in de muur dichtgezet. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen hierdoor worden uitgesloten.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
ca. 1.069 + 227 (monument) = 1.296 m² |
Terreinhoogte |
ca. NAP+13,0 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
ca. NAP+11,3 m |
Ontwateringdiepte |
1,7 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen, dikker dan 1 m |
Riolering |
Gescheiden riolering (Leharstraat) en gemengde riolering (Zellerstraat) |
Afkoppelgebied |
Plangebied valt in de reservering voor tracés en ruilgebieden |
Oppervlaktewater |
Op ca. 850m ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Wilhelminakanaal (RWS) |
Keur beschermde gebieden |
Geen bijzonderheden, zie afbeelding 1 |
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Toekomstige situatie
De bestemmingsplanherziening voorziet in een woonbestemming voor het plangebied. In tabel 2 zijn de nieuwe verharde oppervlakken aangenomen. Het deelperceel met het gemeentelijk monument is hierbij buiten beschouwing gelaten.
Oppervlakken *1 |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Bebouwing |
0 |
600 |
600 |
Tuinen |
175 (=50%) |
175 (=50%) |
350 |
overige verharding (paden) |
0 |
119 |
119 |
Totaal (m²) |
175 |
894 |
1.069 |
Tabel 2; Afvoerende oppervlakken nieuwe situatie
*1 Bron: conceptverbeelding
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
Waterdoorlatende verharding.
Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Voor de nieuwe situatie wordt op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken in tabel 2 vastgesteld dat er sprake is van een waterbergingsopgave van 894 m² x 0,06 m = 54 m³.
Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. Om de bergingsopgave te beperken kan worden gekozen om de hoeveelheid terreinverharding te verminderen of gedeeltelijk infiltrerende en/of doorgroeibare verhardingen toe te passen met een beperkte afwatering.
Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:
Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen;
Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;
Pas groene daken toe (woningen en/of bergingen), een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;
Voer de terreinverhardingen zoals de brandgang uit in een halfverharding/grastegels;
Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een robuust en bij voorkeur centraal elementensysteem.
Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg met gemeente Tilburg te worden aangesloten op het regenwaterriool in de Leharstraat.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het afvalwater van de woningen dient per woning gescheiden te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige omliggende riolering.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Het waterschap heeft bij brief van 19 oktober 2021 laten weten in te stemmen met het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen om te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 26 februari 2021 gepubliceerd in het (digitale) Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Conform gemaakte afspraken met het waterschap wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 30 juli 2021 is het concept-ontwerpbestemmingsplan aangemeld bij de provincie en is een formulier 'Inventarisatie belangen gemeente' ingevuld. De conclusie hiervan luidde dat het wettelijke vooroverleg kan worden beschouwd als afgerond.
7.3 Omgevingsdialoog
In verband met de coronapandemie heeft de omgevingsdialoog, die in het voortraject als voorwaarde aan gemeentelijke medewerking werd verbonden, medio 2020 in eerste instantie schriftelijk plaatsgevonden.
Door initiatiefnemer zijn circa 90 flyers met reactieformulier in de directe omgeving verspreid. Slechts één reactieformulier werd teruggezonden, en die bevatte een adhesiebetuiging. Een drietal omwonenden reageerde per e-mail met nadere vragen. Met hen zijn in juni 2020 vervolggesprekken gehouden, waarin vragen zijn beantwoord en naar het zich laat aanzien zorgen zijn weggenomen.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Heikant 2007, 9e herziening (Leharstraat 110-114) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 27 september tot en met maandag 8 november 2021. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Het plan is thans gereed om te worden vastgesteld, met inachtneming van de onderstaande reactie op de zienswijze, die hieronder samengevat wordt weergegeven, maar integraal is beoordeeld.
Zienswijze 1:
Reclamante vraagt of groen kan worden teruggeplaatst voor zover er op het perceel iets verdwijnt. Daarnaast runt zij een yogacentrum in de nabijheid van het project en vreest zij overlast van het bouwen.
Standpunt gemeentebestuur:
Er wordt enig groen teruggeplaatst voor zover er groen moet verdwijnen, hierover zijn reeds afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en de eigenaar van het buurperceel.
Elk bouwproject leidt onherroepelijk tot enige hinder voor direct omwonenden. Hier is helaas niets aan te doen. Wij adviseren reclamante tijdens de bouw de opzichter van het project te benaderen met het verzoek om in elk geval onnodige hinder te voorkomen (denk hierbij aan radio’s et cetera). Indien de bouwer onverhoopt geen gehoor zou geven aan gegronde klachten, kan reclamante contact opnemen met de gemeente, via het klacht- en meldpunt van de gemeente of de behandelend ambtenaar van dit dossier.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.