Buitengebied De Zandleij 2012, 18e herziening (Waalwijkseweg 10a)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2020042-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Aan Waalwijkseweg 10A te Udenhout was een varkenshouderij gevestigd. In het kader van de zogenaamde warme sanering varkenshouderijen wordt de bedrijfsvoering beëindigd en om die reden is een planherziening nodig. Hiertoe is op 9 november 2020 een aanvraag ingediend. Aanvrager heeft hierbij aangegeven dat hij, naast het opheffen van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' een drietal Ruimte-voor-ruimte- woningen wil realiseren, alsmede een bestaande loods wil handhaven als opslagvoorziening annex timmerwerkplaats. Over de toekomst van het perceel na deelname aan de warme sanering varkenshouderijen is in het najaar van 2020 uitvoerig overlegd door gemeente, provincie en initiatiefnemer. Alle genoemde partijen stemmen in met de strekking van dit vervolgplan.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de kadastrale percelen Udenhout, sectie F, nrs. 5628, 4994, 4995 en 4996.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Gebiedsbeschrijving
De planlocatie is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Udenhout. Het perceel ligt hier in een landschap van kampontginningen met plaatselijk akkers met plaggendekken. In dit landschap werden de boerderijen van oudsher aan de randen van de akkers gebouwd, maar een enkele keer werd ook bovenop de akker een boerderij opgericht. Dit resulteerde in een patroon van gekromde bebouwingslinten in een afwisselend en halfopen landschap.
In het gebied tussen Udenhout en Berkel-Enschot is de bebouwingsstructuur te typeren als een web van halfopen bebouwingslinten met daarin een aantal buurtschappen. De buurtschappen zijn bebouwingsconcentraties rond kruispunten. Daarbuiten is de bebouwingstructuur losser; agrarische erven liggen hier los van elkaar, waardoor er verschillende doorzichten zijn vanaf de weg over het landschap.
De Waalwijkseweg maakt onderdeel uit van een oude, bovenregionale route. Aan deze route vinden we verschillende karakteristieke en waardevolle boerderijen.
Landschapspark Pauwels
De gemeente Tilburg maakt werk van Landschapspark Pauwels. Na vaststelling van het masterplan Pauwels (febrauri 2019 ) wordt nu gewerkt aan verschillende deeluitwerkingen. In het masterplan wordt veel aandacht besteed aan de toegankelijkheid en beleefbaarheid van het landschap. Om beide te versterken wordt voorgesteld om een voetpad te realiseren tussen de zuidzijde van Udenhout en de Zwaluwsestraat. De (globale) route van dit pad voert langs onze planlocatie (zie afbeelding). Het voorstel is hierop toegesneden.
Stedenbouw
Het voorliggende initiatief voorziet in de sloop van verschillende schuren en de realisatie van een nieuw woonerf met 3 ruimte-voor-ruimte woningen. De nieuwe woningen worden gerealiseerd op de plek van deze schuren, waardoor er sprake is van een aanzienlijke kwaliteitswinst. Omdat er wordt gebouwd op reeds geroerde grond, hoeft het omliggende landschap niet te worden aangetast.
Het nieuwe woonerf komt op enige afstand van de doorgaande weg te liggen. Dit is niet gebruikelijk in deze regio, maar sluit in dit geval goed aan op de ambities uit masterplan Pauwels. Door het nieuwe woonerf te verbinden aan het gewenste wandelpad tussen Udenhout en de Zwaluwsestraat zorgt het initiatief ervoor dat het pad meer openbaar van karakter wordt. Op deze manier voert het pad niet langs achterzijde van agrarische erven, maar langs de voorzijde van een nieuw woonerf.
De nieuwe woningen worden alle drie georiënteerd op het pad en een gezamenlijk erf. Naast dit erf is ook ruimte voor een poel en beplanting. Daarnaast worden de verschillende woningen landschappelijk ingepast.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 3 woningen in het buitengebied mogelijk gemaakt.
Uit jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Toetsing aan artikel 3.1.6 Bro is daarom niet nodig.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Project in relatie tot Interim omgevingsverordening
De projectlocatie is gelegen in de Gemengd Landelijk Gebied. Ten aanzien van woningen geldt
in dit gebied dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan. Zie hiervoor artikel 3.68 van de provinciale Interim OmgevingsVerordening (IOV). Voor de regeling Ruimte-voor-ruimte is echter een uitzondering hierop opgenomen, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Deze regeling en voorwaarden staan in artikel 3.80 IOV:
Artikel 3.80 Ruimte-voor-ruimte
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:
a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een
bebouwinsconcentratie ligt;
c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de
locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.
Lid 2
Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per ruimte-voor-ruimtekavel is
aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel
beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de
bedrijfswoning, zijn gesloopt;
b. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een
periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;
c. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een
locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een
veehouderij;
d. er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet
zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere
beëindigingslocatie veehouderij;
e. de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de
fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen
door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per
beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat
aanwezig is;
f. de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering
tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij
die beëindigd;
g. de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere
beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;
h. een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het
houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;
i. in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde
veehouderij.
Lid 3
In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als
deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in
het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling
beëindiging veehouderijtakken.
Lid 4
Het derde lid vervalt indien uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal
3500 ruimte voor ruimte kavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte zijn
ontwikkeld.
Toets locatie
De projectlocatie is gelegen in Gemengd Landelijk Gebied. Samen met de Groenblauwe Mantel vormt dit gebied het Landelijk Gebied. Het plangebied is derhalve gelegen binnen een structuur, die toepassing van de regeling Ruimte-voor-ruimte mogelijk maakt.
Daarnaast is nodig dat de projectlocatie zich bevindt binnen een bebouwingsconcentratie. Van de Waalwijkseweg is bekend dat de provincie deze als bebouwingsconcentratie (in de zin van een bebouwingslint) accepteert. Er zijn in deze straat meer plannen voor Ruimte-voor-ruimte-woningen in procedure (geweest), denk bijvoorbeeld aan de de postzegelherziening voor een extra woning naast Waalwijkseweg 12 (plan Bgb De Zandleij 2012, 12e herziening), pal naast het plangebied.
De gemeente heeft op een bijlagekaart bij de gemeentelijke Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangegeven welke straten/linten geschikt worden geacht voor Ruimte-voor-ruimte-woningen. De Waalwijkseweg is één van de aangewezen linten.
Ten slotte moet het gaan om een geschikte en planologisch aanvaardbare locatie binnen het lint.
De stedenbouwkundige opzet van het plan, waarbij een door de gemeente gewenst wandelpad wordt gerealiseerd , is in dit verband in het voortraject in het kader van de deelname van initiatiefnemer aan de warme sanering varkenshouderijen uitgebreid besproken in aanwezigheid van een gemeentelijke stedenbouwkundige en een vertegenwoordiger van de provincie. De stedenbouwkundige opzet van dit plan en de planologische aanvaardbaarheid van de locatie zijn in dit voortraject akkoord bevonden.
Aanzienlijke winst omgevingskwaliteit
In het eerste lid van artikel 3.80 IOV is bepaald dat voor het recht om over te gaan tot het realiseren van een niewe woning een aanzienlijke winst voor de omgevingskwaliteit moet worden behaald. In het tweede lid is bepaald wanneer sprake is van een dergelijke winst voor de omgevingskwaliteit. Op basis van het derde lid kunnen Ruimte-voor-ruimte kavels worden ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-ruimte. De winst voor de omgevingskwaliteit is dan reeds in het verleden behaald en een daarmee corresponderend bouwrecht wordt dan aangekocht. In de voorliggende casus wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Voor de 3 woningen wordt een bouwtitel aangekocht.
Kwaliteitsverbetering landschap en landschappelijke inpassing woningen
Ingevolge artikel 3.9 IOV bepaalt een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In casu worden er drie woning mogelijk gemaakt op basis van de provinciale regeling inzake Ruimte-voor-ruimte. Een kwaliteitsverbetering van het landschap is hierbij niet van toepassing, de kwaliteitswinst is behaald in het verleden en verzekerd door de aankoop van de bouwtitels. Wel dient de ontwikkeling zorgvuldig landschappelijk te worden ingepast. Dit volgt uit onderdeel c van het eerste lid van artikel 3.80 IOV.
Het voorliggende initiatief voorziet in de sloop van verschillende schuren en de realisatie van een nieuw woonerf met 3 Ruimte-voor-ruimte-woningen. De nieuwe woningen worden gerealiseerd op de plek van deze schuren, waardoor er sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst. Omdat er wordt gebouwd op reeds geroerde grond, hoeft het omliggende landschap niet te worden aangetast. Het nieuwe woonerf komt op enige afstand van de doorgaande weg te liggen. Dit is niet gebruikelijk in deze regio, maar sluit in dit geval goed aan op de ambities uit masterplan Pauwels. Door het nieuwe woonerf te verbinden aan het door de gemeente gewenste wandelpad tussen Udenhout en de Zwaluwsestraat zorgt het initiatief ervoor dat het pad meer openbaar van karakter wordt. Op deze manier voert het pad niet langs achterzijde van agrarische erven, maar langs de voorzijde van een nieuw woonerf. De nieuwe woningen worden alle drie georiënteerd op het pad en een gezamenlijk erf. Naast dit erf is ook ruimte voor een poel en beplanting. Pad, poel en beplanting krijgen in het plan de bestemming Groen. Daarnaast worden de verschillende woningen landschappelijk ingepast.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ruimtelijk relevante regels van de provincie Noord-Brabant.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Project in relatie tot Omgevingsvisie
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat de Waalwijkseweg is aangewezen als landelijk lint,
waar nieuwe woningen in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling mogelijk en gewenst zijn.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Ligging: het plangebied ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Udenhout.
Landschap: open agrarisch / dorpslandschap met woningen en boerderijen doorsneden door verbindingswegen met laanbeplanting.
Geomorfologie: het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden alsmede dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek.
Bodemgesteldheid: het terrein wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.
Historisch landgebruik: Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven door de hertog van Brabant aan de abdij van Tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen.
Huidig landgebruik: agrarisch.
3.3.2 Archeologie
Het project ligt in een zone met basisverwachting (ARWATI .
In 2010 is door Fontys Hogescholen BILAN een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied Zandleij: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiendl. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2010.
In het onderzoek wordt het plangebied aangeduid met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
Op circa 650 m. ten zuidoosten van het plangebied is in 2020 door BODAC een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (verkennend booronderzoek) nr. A0025 voor de planontwikkeling. Waalwijkseweg 2 te Udenhout, gemeente Tilburg.
Geconcludeerd wordt dat dat plangebied een hoge verwachting heeft voor archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de 16e-/17e-eeuw.
Gelet op het feit dat binnen het plangebied in het verleden diepwortelende bomen zijn gekweekt en er stalgebouwen hebben gestaan, is de bodem naar verwachting te verstoord om aanvullend archeologisch onderzoek aan te bevelen. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie is niet nodig.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten gelegen.
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het pand Waalwijkseweg 6, rijksmonument 35845, negentiende-eeuwse boerderij van het kempische langgeveltype waar ook herberg 't Wit Leeuwke gevestigd was.
De uit het laatste kwart van de negentiende eeuw daterende boerderij Waalwijkseweg 1A is in 1996 aangewezen als gemeentelijk monument.
Het gebied van de Waalwijkseweg is cultuurhistorisch van belang vanwege de nog relatief gave boerderijenstructuur en het fraaie landschappelijke beeld van de omgeving.
Het zandpad van de Waalwijksebaan is een waardevolle structuur die in middeleeuwse bronnen bekend staat als de ‘Hollandse Weg’ en deel uit maakte van een lange-afstandverbinding vanuit het zuiden (Sint-Truiden, Luik?) naar het Midden-Nederlandse rivierengebied. In 2020 wordt het zandpad een gemeentelijk monument. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Het feit dat een aantal routes lijkt te zijn bepaald door reliëf en/of water, doet vermoeden dat deze van (zeer) hoge ouderdom zijn.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Volkshuisvesting
De voorgenomen ontwikkeling / bouw van 3 woningen aan de Waalwijkseweg 10a in Udenhout verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing of onderbouwing ingevolge de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling. Daarnaast past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave van vrijstaande woningen, in een dorps woonmilieu.
Voor het verdere verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening gemeente Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.6.4 Projectspecifieke aspecten
Ligging plangebied:
Het plangebied in het buitengebied van Udenhout aan de Waalwijkseweg.
Functies:
De Waalwijkseweg is een erftoegangsweg. Er lopen geen fiets- en busroutes via de Waalwijkseweg.
Ontsluiting:
De ontsluiting van het plan loopt via de Waalwijkseweg. Het betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. Hiervoor geldt een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. De weg is ook als zodanig ingericht.
Parkeren:
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie van de gemeente Tilburg.
Calamiteitenvervoer:
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.
Afvalinzameling:
Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de
concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene
wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet
hierop wordt de bouw van 3 woningen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar
verandert het gebruik van het perceel door het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering en de toevoeging van 3 woningen, maar het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied
betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op ca. 850 meter van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Binnen het plangebied is ook een perceel opgenomen waarop de bestemming ‘bedrijf’ wordt vastgelegd, met daarbij de specifieke aanduiding ‘opslag’ en timmerwerkfabriek.
Conform de VNG systematiek voor wat betreft richtafstanden geldt voor een kleinschalige (< 200m2) timmerfabriek een richtafstand van 50 meter. Indien bij de planuitwerking de locatie van de woning en timmerwerkplaats deze richtafstand gerespecteerd wordt, kan een goed woon- en leefklimaat geborgd worden. Met het oog hierop zijn bouwvlakken op de verbeelding geplaatst.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
Een momenteel nog aanwezige propaantank wordt geamoveerd tegelijk met de sloop van de stallen. Deze vormt dus geen belemmering voor de plannen.
Verder bevindt het plangebied zich binnen het zoekgebied van de Structuurvisie buisleidingen. Binnen het zoekgebied van 250 meter aan weerszijden van het voorkeurstracé gelden geen speciale verplichtingen of beperkingen. Het zoekgebied is alleen bedoeld om binnen bepaalde ruimtelijke marges gemeenten de gelegenheid te bieden de ligging van het voorkeurstracé beperkt aan te passen. Een nadere onderbouwing hieromtrent wordt niet nodig geacht.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 31 maart 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >750 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
De dichtstbijzijnde WAS-paal bevindt zich op 1,7 kilometer; buiten gehoorsafstand. Voor alarmering zal gebruik moeten worden gemaakt van digitale mogelijkheden zoals NL Alert. Daarmee kunnen bewoners gealarmeerd worden en wordt het gewenste handelingsperspectief aangedragen in geval van een calamiteit.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Trillingen
Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.
4.7 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.7.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:
• Waalwijkseweg.
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Op basis van de EU geluidkaarten 2016 van de gemeente Tilburg is bekeken of de geluidbelasting ter hoogte van de drie woningen deze voorkeursgrenswaarde zal overschrijden. Het is reëel te verwachten dat, ook met mogelijke autonome groei van verkeer, de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Waalwijkseweg ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal blijven. Geluid als gevolg van wegverkeer is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.7.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het betreft 3 woningen. Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.7.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.7.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.8 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 3 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.9 Geur
4.9.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen industriele bedrijven met een significante geur-emissie. Daarmee vormt industriele geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.9.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plan bevinden zich een aantal agrarische bedrijven met een relevante geuremissie. Twee van deze bedrijven (Waalwijkseweg 2 en Waalwijkseweg 10a (eigen bedrijf)) stoppen met hun agrarische activiteiten. Daarmee wordt de geuremissie van deze twee bedrijven beeindigd en niet meer meegenomen in de beoordeling van dit plan.
Daarmee resteren de volgende agrarische bedrijven met een geuremissie in de omgeving van dit plan:
Molenhoefstraat 15 (varkens)
Kuil 29 (melkvee)
Kuil 31 (varkens)
De geurcirkels van deze bedrijven liggen niet over het plangebied. Met het verdwijnen van de geuremissie van de Waalwijkseweg 2 en 10a (deelnemers warme sanering varkenshouderijen) zal ook het achtergrondniveau van geur voldoen aan de eisen voor wat betreft een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ter onderbouwing is in de bijlage een geuronderzoek opgenomen dat is uitgevoerd ten behoeve van de recente ontwikkeling aan Waalwijkseweg 12 (Agel Adviseurs, “Onderzoek geurhinder en veehouderij, Waalwijkseweg 12 te Udenhout (versie D02)”, d.d. 21 januari 2020, projectnummer 20190274). In dat onderzoek is de geuremissie van Waalwijkseweg 10a nog wel meegenomen. Als deze uit de resultaten wordt weggelaten blijkt dat agrarische geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling oplevert.
4.10 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Er is geen actuele bodemonderzoek aangeleverd doch voor de bestemmingsplanwijziging zijn er voldoende bodemgegevens aanwezig vanuit de directe omgeving, zoals van het nabijgelegen perceel Waalwijkseweg 6 en ook van nummer 10. Deze worden behandeld in navolgend onderdeel 'Bodemkwaliteit plangebied'. Voor de omgevingsvergunningsaanvraag voor de bouw van 3 woningen dient een bodemonderzoek conform bovengenoemd onderzoeksprotocol te worden aangeleverd. Voor de sloop van de opstallen dient mogelijk een asbestinventarisatie te worden overlegd aan het bevoegd gezag voorafgaand aan de sloop.
Bodemkwaliteit Plangebied
Een viertal geraadpleegde onderzoeken van de omgeving laat een éénduidig beeld zien: tot ten hoogste licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater. Deze verhoogde gehalten zijn in Brabant eerder regel dan uitzondering, zo ook in Udenhout e.o. E.e.a. wordt aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Tevens is het huidige perceel altijd braakliggend geweest waardoor de kans op eventuele verontreinigingen minimaal zal zijn. Voor een Wabo-omgevingsvergunningsactiviteit '(ver-)bouwen van bouwwerk', zal echter een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 (VO) worden verlangd.
Conclusie
Op grond van een viertal onderzoeken van de omgeving kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor de genomen herbestemming/gebruik: de naar verwachting tot ten hoogste licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor de herbestemming c.q. voor het genomen toekomstig gebruik 'Wonen', al dan niet met tuin. Deze stoffen en verhogingen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Er zijn geen actuele risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.
Voor een Wabo-omgevingsvergunningsactiviteit '(ver-)bouwen van bouwwerk', zal echter minimaal een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 (VO) worden verlangd. Dit onderzoek kan het beste na sloop van eventuele panden worden uitgevoerd, aangezien sloop als bodembedreigende activiteit wordt gezien. Ook verdachte deellocaties zoals opslag brandstoffen (nabij de stallen 2 tanks) moeten in dit onderzoek worden onderzocht. Zoals eerder in het advies aangegeven kan voor het instemmen met de sloopvergunning een asbestinventarisatie worden gevraagd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.11 Natuur en ecologie
4.11.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.11.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, ligt op 0,7 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand kunnen direct verstorende effecten worden uitgesloten. Aangezien de ontwikkeling leidt tot een sterke vermindering van stikstofuitstoot kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 0,65 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Achterberg Ecologie, 2021). Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en conclusie vermeld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.
Gezien de ligging in intensief gebruikt agrarisch landschap en de inrichting en gebruik van de gebouwen en het terrein is er weinig geschikt biotoop en voedsel aanwezig voor de meeste planten en dieren. Beschermde en/of zeldzame planten, amfibieën en reptielen zijn niet waargenomen of te verwachten in of rond de gebouwen.
Van de waarschijnlijk of mogelijk in de stallen broedende soorten vogels zijn de nesten beschermd in het broedseizoen als ze in gebruik zijn. Veilige grenzen voor het broedseizoen van de aanwezige soorten zijn 1 maart tot en met 15 augustus. In die periode kan sloop van de gebouwen alleen plaats vinden als kort van te voren door een ervaren ecoloog is vastgesteld dat er geen broedende vogels (meer) aanwezig zijn in een gebouw. De zwarte roodstaart is een vogel die jaarlijks terugkeert naar hetzelfde nest maar voldoende flexibel is om bij verdwijnen van de nestplaats een ander nest te bouwen. Er zijn voldoende andere gebouwen in de omgeving met geschikte nestgelegenheid.
Het is onwaarschijnlijk dat er beschermde soorten in de stallen of de directe invloedssfeer van de sloopwerkzaamheden voorkomen. Anders dan algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt zoals huisspitsmuis en bosmuis.
De te slopen stallen zijn weinig tot niet geschikt voor vleermuizen. De zijgevels zijn te laag voor vleermuizen om bij het uitvliegen weg te vallen en voldoende snelheid te bereiken om te kunnen vliegen. Kopgevels hebben praktisch geen openingen om binnen te komen. Onder de daken zijn niet echt geschikte ruimten om als verblijfplaats te dienen. In de zomer is het onder het dak snel te warm, zonder een mogelijkheid een koelere plek te bereiken. In de winter zijn de gebouwen niet temperatuur- en vochtigheidsstabiel genoeg om als winterverblijf geschikt te zijn.
Conclusie
Er zijn geen ecologische bezwaren tegen het slopen van de stallen. Vanwege broedende vogels in de stallen is slopen buiten het broedseizoen noodzakelijk. Er zijn geen soorten te verwachten waarvoor een ontheffing van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk is. Negatieve effecten van het slopen van de stallen op beschermde gebieden zijn eveneens niet te verwachten.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf met (bij)gebouwen en erfverharding aanwezig.
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Zandleij |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
ca. 11.260 m2 |
Terreinhoogte |
ca 11,7 m+NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca 10,1 m+NAP |
Ontwateringdiepte |
Meer dan 1 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering |
Drukriool (alleen vuilwater) |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Ten noorden en westen wordt het perceel begrensd door een B-watergang. Aan de Waalwijkseweg ligt een A-watergang. |
Keur beschermde gebieden |
Niet van toepassing |
Tabel 1; Gebiedskenmerken
In de huidige situatie is het perceel deels bebouwd en verhard. Regenwater dat valt op verharde oppervlakken wordt in het perceel verwerkt of stroomt af naar de ten westen en noorden van het perceel gelegen watergang. Regenwater dat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. Het perceel is aangesloten op drukriolering. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Het bestemmingsplan maakt de bouw van drie Ruimte voor ruimte woningen mogelijk. De oppervlakte van deze woningen is nog niet bekend.
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden, wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
Waterdoorlatende verharding.
Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Omdat de omvang van het toekomstige verharde oppervlak nog niet bekend is kan de waterberging nog niet berekend worden. Dat moet nog gedaan worden. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien.
Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:
Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen;
Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;
Pas groene daken toe, een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;
Voer (een deel van) de terreinverhardingen zoals parkeervakken uit in een halfverharding/grastegels;
Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een centraal elementensysteem of een waterbergende verhardingsfundering.
Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg met waterschap te worden aangesloten op het oppervlaktewater. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijke afvalwater van het perceel dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige drukriolering.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Het waterschap heeft bij brief van 10 december 2021 ingestemd met het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 december 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het waterschap reageert pas op het plan in de ontwerpfase en heeft bij brief van 10 december 2021 ingestemd met het plan. De provincie heeft bij brief van 4 oktober 2021 ingestemd met het plan, met dien verstande dat erop gewezen wordt dat de bouwtitels nog niet aanwezig zijn.
7.3 Omgevingsdialoog
In januari 2021 heeft initiatiefnemer omwonenden ingelicht over de ontwikkeling. De enige vermeldenswaardige reactie betrof de te handhaven loods en het uitzicht daarop. De desbetreffende buren kunnen zich (kennelijk) niet verenigen met dit uitzicht. Initiatiefnemer heeft deze reactie naast zich neergelegd, het handhaven van de bestaande loods is een essentieel onderdeel van het plan.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Bgb De Zandleij 2012, 18e herziening (Waalwijkseweg 10A) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 22 november 2021 tot en met maandag 3 januari 2022. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. Het plan is thans gereed om te worden vastgesteld, met inachtneming van de onderstaande reactie op de zienswijzen, die hieronder samengevat worden weergegeven, maar integraal zijn beoordeeld.
Zienswijze 1 (provincie):
De provincie wijst in een schriftelijke, met de gemeente afgestemde zienswijze op het feit dat de bouwtitels aanwezig moeten zijn vóórdat het plan wordt vastgesteld.
Standpunt gemeentebestuur:
Deze zienswijze is afgestemd met de gemeente en inhoudelijk correct. Het plan wordt niet eerder ter vaststelling aan de raad aangeboden dan nadat is vastgesteld dat de bouwtitels in kwestie door initiatiefnemer zijn verworven.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond, maar leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 2:
Reclamant verzoekt om een sluitende landschappelijke inpassing van de bestaande en te handhaven loods.
Standpunt gemeentebestuur:
Initiatiefnemer heeft aan de gemeente laten weten hieraan mee te werken en met het oog hierop wordt de bijlage bij het plan inzake de landschappelijke inpassing van het plan aangepast.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond en leidt tot aanpassing van de bijlage bij het plan inzake de landschappelijke inpassing van het plan.