direct naar inhoud van Regels

Stappegoor 2013, 4e herziening (Willem II Kazerne)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020024-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

In 2019 heeft de gemeente de ambities voor het gebied Stappegoor vastgelegd in een Koersdocument Stappegoor. Hierin zijn ook de ambities voor de Koning Willem II Kazerne beschreven. Samengevat bestaan de ambities voor de Kazerne uit het realiseren van een nieuwe woonwijk, een Integraal Kind Centrum (IKC; een IKC is een verzamelnaam voor een basisschool, kinderopvang en buitenschoolse opvang), een goede verkeersontsluiting voor het gebied en goede parkeervoorzieningen. De Gemeente Tilburg en Consortium Stappegoor (een samenwerking tussen Synchroon en BPD) trekken samen op in dit project.

 

Omdat de voorgenomen functies niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan, is door het Consortium een aanvraag herziening van het bestemmingsplan ingediend. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het voormalige kazerneterrein en wordt globaal begrensd door de Ringbaan-Zuid in het noorden, Achter de IJsbaan in het oosten, de gronden van atletiekvereniging Atilla en de wijk Willemsbuiten in het zuiden en het Koning Willem II-stadion in het westen.

 

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven in relatie tot de omgeving.

 

 [image]

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Stappegoor 2013, zoals dit is vastgesteld op 2 december 2013 en 1 juni 2015.

1.4 Ruimtelijke structuur

Het voormalige kazerne- en gevangenisterrein met de te behouden beeldbepalende oude kazernegebouwen is een prachtig gegeven voor het realiseren van een hoogwaardig woongebied met een hele bijzondere eigen identiteit. De te behouden kazernegebouwen omsluiten de oude appèlplaats, die getransformeerd wordt tot de centrale ontmoetingsplek van het nieuwe woongebied. In de oude gebouwen komen appartementen en zorgappartementen, maar er wordt ook ruimte geboden aan (buurt-) voorzieningen, waaronder in ieder geval een kindcentrum inclusief kinderopvang. Het ruimtelijk beeld rond de oude kazernegebouwen is vriendelijk en groen. In dat verband worden de erfscheidingen (zo veel mogelijk) uitgevoerd als hagen en niet als gebouwde erfscheidingen. Er wordt terughoudend omgegaan met aan- en uitbouwen. Ten zuiden van de te behouden kazernegebouwen is een plantsoen geprojecteerd, waar veel mooie grote bomen staan. Ook zijn hier, rekening houdend met de bomen, een appartmentencomplex bestaande uit twee gebouwen gepland, met een halfverdiepte parkeergarage. Bij de uitwerking van het appartementencomplex dient de visuele zichtlijn en fysieke “doorwaadbaarheid” tussen de twee gebouwen geoptimaliseerd te worden.

 

Aan de westzijde en oostzijde van de centrale strook worden in totaal zes bouwblokken met nieuwe woningen gerealiseerd, drie aan de westzijde en drie aan de oostzijde. Om aan te sluiten bij het robuuste karakter van de kazerne wordt beoogd om deze bouwblokken min of meer als gesloten bouwblokken uit te voeren. Middelen die hierbij ingezet worden zijn de zogenaamde “specials”, bijzondere woningtypes op de hoeken waardoor het beeld hier gesloten wordt, en hoge tuinmuren. Een belangrijk thema bij de architectonische uitwerking is hierbij een goede balans tussen éénduidigheid en variatie. Een ander belangrijk thema waar ruim aandacht aan wordt besteed is biodiversiteit.

Aan de buitenranden van het kazerneterrein is een ringweg geprojecteerd, waar onder andere het autoverkeer gebruik van kan maken. Deze ringweg wordt aangesloten op de Ringbaan Zuid, ter plaatse van de bestaande inrit van de gevangenis, en op de Bernard Leenestraat.

 

Het kazerneterrein zelf is grotendeels autovrij, uitgezonderd een “facilitaire lus” voor bezorgend verkeer rond het oude hoofdgebouw van de kazerne. Door dit autovrije/autoluwe karakter is er sprake van een aangenaam en kwalitatief woon- en verblijfsklimaat in het netwerk van (smalle) straten en pleintjes. Deze verblijfskwaliteit wordt nog verder verhoogd door de aanwezigheid van groen waaronder veel mooie grote bestaande bomen. Om deze verblijfskwaliteit te waarborgen vindt het parkeren plaats aan de randen van het plan: met name langs de westelijke en oostelijke ringweg, in een zestal vanaf de westelijke en oostelijke ringweg bereikbare “parkeerkoffers” en in de eerder genoemde halfverdiepte parkeergarage bij de twee appartementengebouwen aan de zuidelijke rand.

 

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Ringbaan Zuid. Het hier gelegen hoofdgebouw van de kazerne aan de Ringbaan Zuid is het “visitekaartje” van het gebied. De oude onderdoorgang wordt hersteld zodat hier een entree voor langzaam verkeer ontstaat met monumentale uitstraling, die direct uitkomt in het nieuwe centrale plein tussen de kazernegebouwen. Ook het kenmerkende lage muurtje voor het hoofdgebouw blijft behouden. Aan weerszijden van het hoofdgebouw komen stevige, hoge woonblokken die samen met het hoofdgebouw vanaf de Ringbaan Zuid gezien een krachtig front maken aan het nieuwe gebied. De zone tussen het nieuwe front en de Ringbaan Zuid beschouwen we als de “voortuin” van het gebied, met een zo groen mogelijke invulling en zo min mogelijk verharding.

 

Ten oosten van het kazerneterrein bevindt zich een randzone, tussen het kazerneterrein en de bestaande grote bomenrij. Deze zone, waarin ook het politiebureau en de Dienst Justitiele Inrichtingen zijn gelegen, behoort niet tot het kazerneterrein en heeft zijn eigen stedenbouwkundige karakteristiek. Ook in deze zone is een woningbouwcomplex geprojecteerd. Voor dit nieuwe woningbouwcomplex geldt een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten:

Een belangrijk thema aan de oostzijde van het plangebied is het realiseren van goede langzaam verkeersverbindingen naar oostelijk Stappegoor. Hierbij gaat het om de Marathonpromenade (aan de zuidzijde), de verbinding tussen de twee ijshallen door en mogelijk in de toekomst de oost/west-route ten zuiden van het zwembad. Goede aansluitingen op deze routes zijn cruciaal.

 

Ten westen van het plangebied liggen de trainingsvelden van Willem II. Er zijn op dit moment geen concrete plannen om deze te verplaatsen.

 

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het stedenbouwkundig plan opgenomen.

 

[image] 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke artijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Wonen

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De netto bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.

 

De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.

 

Het plan tot de bouw van 289 woningen op het terrein van de Willem II kazerne Stappegoor past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.

 

De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs. In het kader hiervan is de gemeente verantwoordelijk voor de bekostiging van nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding van schoolgebouwen en gymnastiekvoorzieningen in het primair en voortgezet onderwijs (PO en VO). Doel van het gemeentelijk onderwijshuisvestingsbeleid is om de basis voor onderwijs op orde te krijgen, met kwalitatief goede huisvesting voor scholen, voldoende, divers en een voor iedereen toegankelijk aanbod van scholen met een goede spreiding in de stad. We streven in het kader hiervan naar integrale kindcentra, waar onderwijs en kinderopvang op wijkniveau samenwerken aan een gezamenlijke opgave voor (passend) onderwijs, met een koppeling tussen binnenschools- en buitenschools leren. Het streven hierbij is ‘geen kind de wijk uit, tenzij’.

 

Onderwijs

In het kader van de gebiedsontwikkeling Stappegoor is op het Willem II Kazerneterrein ruimte opgenomen voor een nieuwe basisschool. Deze basisschool is noodzakelijk als gevolg van de woningbouwontwikkeling in Willemsbuiten en het Willem II Kazerneterrein. De leerlingenontwikkeling in dit gebied als gevolg hiervan is de komende jaren dusdanig dat er voldoende grondslag is voor een basisschool in het gebied zelf. Leerlingen uit dit gebied gaan op dit moment met name naar basisscholen in Goirle en de Blaak. Dat vinden we vanuit het streven naar thuisnabij onderwijs geen gewenste ontwikkeling. Daarnaast kan een basisschool een belangrijke wijkfunctie vervullen, goed voor de sociale cohesie in de buurt. De basisschool wordt gerealiseerd in een aantal bestaande gebouwen op het kazerneterrein. Uitgangspunt hierbij is het realiseren van een (integraal) kindcentrum, dus in samenwerking met kinderopvang en, indien gewenst en mogelijk, andere maatschappelijke partners.

 

In het kader van het huisvestingsprogramma onderwijs 2021 (besluit 8 december 2020) is een budget toegewezen aan het schoolbestuur Xpect Primair voor de realisatie van een schoolgebouw voor dit nieuwe kindcentrum. Het schoolbestuur Xpect Primair realiseert het nieuwe kindcentrum samen met kinderopvangpartner HumanKind. Voor de realisering van het kindcentrum zijn op het kazerneterrein de kazernegebouwen D, E, F en G gereserveerd. Vooralsnog gaan we voor de basisschool uit van maximaal 350 leerlingen, maar we houden in onze ruimtereservering rekening met een verdere groei van het aantal leerlingen als de woningbouwontwikkeling in het gebied Stappegoor daartoe aanleiding geeft.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

De ontwikkeling is niet strijdig met de hiervoor beschreven uitgangspunten.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. De verordening is inmiddels meerdere malen aangepast. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

 

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Het ontwerp van de (definitieve) Omgevingsverordening heeft vanaf 23 maart 2021 ter visie gelegen.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied geldt dat het gebied is gelegen in Stedelijk gebied. Deze toelichting geeft er blijk van dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals opgenomen in artikel 3.42. Dit artikel luidt als volgt:

[image]De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (zie paragraaf 2.1.3) en is er sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat het voldoet aan de uitgangspunten zoals opgenomen in lid 2. Er is sprake van een transformatie van een voormalig militair complex naar woningbouw waar aandacht is voor klimaatneutraal bouwen en voldoende groen wordt gerealiseerd om hittestress tegen te gaan.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

2.3.2 Koersdocument Stappegoor

Het Koersdocument Stappegoor is op 26 september 2019 vastgesteld. Het koersdocument is de onderlegger voor een integrale gebiedsontwikkeling van Stappegoor. Het kazerneterrein is meegenomen in het koersdocument.

 

In het koersdocument is het kazerneterrein als ontwikkelgebied voor woningbouw aangewezen. De stedenbouwkundige opzet voor het gebied voldoet aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het koersdocument. De centrale as van het gebied wordt gevormd door de karakteristieke gebouwen van de voormalige kazerne waarbij in wordt gezet op een groene omgeving. De nieuw te ontwikkelen woongebieden aan weerszijden van de centrale as, zijn bestemd voor grondgebonden woningen waarbij in het plangebied ruimte is voor zogenaamde stedenbouwkundige 'specials'. Qua woningbouwprogramma is in de ontwikkelingsovereenkomst opgenomen dat 25% van het aantal woningen huurwoningen moeten zijn, waarvan 50% in de sociale huursector (zie ook paragraaf 3.4).

 

De bestaande waardevolle bomen worden gerespecteerd als ook de aanwezige bomenrijen aan weerszijden van het gebied. Het woongebied zelf en de centrale as zijn verkeersluw zoals hiervoor onder paragraaf 1.4. toegelicht.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

In het zuiden van het plangebied en mogelijk ook in het zuidoostelijk deel van het plangebied, is er ruimte om gestapelde woningen te bouwen tot een bouwhoogte van 15 m. De handreiking is hierop niet van toepassing.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Bij het beoogde hergebruik van de uit 1938 daterende delen van de kazerne wordt in voldoende mate rekening gehouden met de cultuurhistorische kwaliteit van de planlocatie.

 

Voor wat betreft de archeologie dient de dubbelbestemming waarde archeologie gehandhaafd te worden totdat de gehele AMZ-cyclus is doorlopen en gerapporteerd. Een groot deel van proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd (stand van zaken januari 2022). De eindrapportage is nog niet beschikbaar. Afhankelijk van de uitkomst zal in het vast te stellen bestemmingsplan de dubbelbestemming gehandhaafd blijven.

3.4 Volkshuisvesting

 

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie. In de update stedelijke ontwikkelstrategie (januari 2018) zijn accenten gelegd ten aanzien van de kwalitatieve opgaven die we zien in de gemeente.

 

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.

 

Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte in de wijk. In de update stedelijke ontwikkelstrategie is ook aangegeven dat er behoefte is aan uitbreiding van groenstedelijke woonmilieus in de stad.

 

In paragraaf 2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

 

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

 

Woonadvies specifiek voor plangebied

Bijzondere doelgroepen

Het plan kan voorzien in 40 zorgeenheden voor intramurale zorg aan mensen met dementie. De behoefte aan kleinschalige wooninitiatieven voor deze doelgroep is groot. Het gaat om onzelfstandige wooneenheden.

 

Appartementen

De appartementen kunnen in het bijzonder een bijdrage leveren aan de behoefte aan levensloopbestendige / nultreden woningen voor de doelgroep ouderen. De behoefte aan woningen voor deze doelgroep is groot.

 

Betaalbare (huur)woningen

Er zijn diverse woningen voorzien, waarvan 24 sociale huurwoningen (Tiwos) en 24 middeldure huurwoningen. Er resteert daarmee volgens de gemaakte afspraken een opgave van 15 huurwoningen. Om deze restantopgave vorm te geven worden er 13 grondgebonden woningen gerealiseerd in het middeldure huursegment. Extra tegenprestatie zijn de 40 zorgeenheden zoals hiervoor beschreven. Naast de 40 onzelfstandige zorgeenheden worden alsnog 24,4% van de woningen in het sociaal- en middensegment gerealiseerd, met een verdeling van een kleine 40% sociaal en ruim 60% middeldure huur.

 

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen. Dat geldt in ieder geval voor de appartementen.

3.5 Groen en speelruimte

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening 2021

In maart 2021 is de Bomenverordening 2021 vastgesteld welke per september 2021 in werking is getreden. Deze verordening heeft geen betekenis voor projecten die ruim voor de vaststelling van de nieuwe verordening in voorbereiding waren, waaronder onderhavig project. Voor de beoordeling van de effecten op de bomen in dit plan kan aangesloten worden bij de Bomenverordening Tilburg 2017. Deze verordening biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom. Hiervan kan worden afgeweken indien uit een Bomeneffectanalyse volgt dat er geen schade aan de bomen ontstaat. Een dergelijke BEA is uitgevoerd in gevoegd in de bijlage.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

 

In het plan is een centrale groene as opgenomen waarbinnen de te handhaven kazernegebouwen liggen. Om de groene structuur krachtt bij te zetten is het bouwen van bijgebouwen etc. beperkt.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

 

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

 

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

 

Het kazerneterrein is niet nader aangeduid op de kaart Stadsnatuur 2040. Bij de ontwikkeling wordt wel ingezet op het vergroten van de biodiversiteit.

3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden

Er worden twee stappen doorlopen:

  1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;

  2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw

Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad

Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen. Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

 

Het kazerneterrein is een nieuwe ontwikkeling binnen de bestaande stad. In de centrale as komt een school waar rondom voorzien is in speelruimte. Deze ruimte is buiten de schooltijden ook beschikbaar voor de buurt.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020

Het Tilburgs beleid voor de fiets ia vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door het college is vastgesteld op 8 december 2020.

 

De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen). Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is cruciaal in gezondheidspreventie. De fietsagenda verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI Vereniging).

3.6.5 Verkeer en parkeren in dit bestemmingsplan

Fietsroutes:

Het plangebied wordt ontsloten via de sternetfietsroutes over de Goirleseweg en Stappegoorweg, welke laatste recentelijk is voorzien van een fietstunnel. Langs de Ringbaan-Zuid loopt een secundaire fietsroute.

 

Wegenstructuur en ontsluiting:

Het plangebied is aan de noordzijde ontsloten door Ringbaan-Zuid, onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Tilburg. Aan de zuidzijde ligt de, in aanbouw zijnde, woonwijk Willemsbuiten, met de daarbij behorende ontsluitingsstructuur. De planontwikkeling op het kazerneterrein zal, naast een ontsluiting op Ringbaan-Zuid, een aansluiting krijgen op de interne ontsluiting van Willemsbuiten.

 

In het plangebied zelf komt een interne verkeersstructuur te liggen welke aansluit op de bestaande infrastructuur. De aansluiting op Ringbaan-Zuid vindt plaats op de bestaande kruising met verkeersregelinstallatie ter hoogte van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt de interne ontsluitingsstructuur aangesloten op de Bernard Leenestraat. Op de noordelijke en westelijke interne ontsluitingsweg gaat eenrichtingsverkeer gelden van oost naar west en van noord naar zuid.

Het centrumgebied wordt autovrij. De aanliggende bestemmingen van dit gebied zijn niet van de voorzijde bereikbaar met autoverkeer. Dit gebied is alleen toegankelijk voor noodhulpdiensten.

De noordelijke lus om het voormalig hoofdgebouw van de kazerne is toegankelijk voor bestemmingsverkeer en voor afvalinzameling.

 

Openbaar vervoer:

Het gebied is goed met openbaar vervoer bereikbaar. Op loopafstand ligt aan de oostzijde Stappegoor, waar meerdere buslijnen lopen en bushaltes aanwezig zijn. Aan de westzijde loopt over de Goirleseweg ook een buslijn en er zijn bushaltes aanwezig.

 

Parkeren:

De ontwikkeling moet voldoen aan het parkeerbeleid van Tilburg, zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. De basisschool komt in autoluw gebied te liggen. Het halen en brengen van de kinderen is gefaciliteerd op loopafstand, op het parkeerterrein in de hoek Bernard Leenestraat. Het betreft dubbelgebruik van het parkeerterrein van Willem II. In het gebied is na realisatie gereguleerd parkeren van kracht.

 

Er is een parkeerbalans opgesteld. Deze is als bijlage 12 aan de toelichting gevoegd. Deze balans geeft inzicht in de verdeling van de parkeerbehoefte over de verschillende parkeervelden binnen het gebied.

Laden en lossen en afvalinzameling:

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld. De vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij het benaderen en verlaten van

 

Noodhulpdiensten:

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

 

Maatregelen omliggende wegenstructuur:

De toevoeging van programma levert 1097 extra verkeersbewegingen op. De gevolgen van deze verkeerstoename op de gehele wegenstructuur grenzend aan de ontwikkeling zijn doorgerekend door Goudappel (Ontwikkeling Willem-II kazernelocatie, 25 februari 2021). Om de verkeersproductie te bepalen is het programma opgenomen in het verkeersmodel van de gemeente Tilburg. Met het verkeersmodel zijn de extra verkeersbewegingen toegedeeld aan de toekomstige infrastructuur. De extra verkeersbewegingen worden voornamelijk afgewikkeld via de ontsluiting op de kruising Ringbaan-Zuid - Justitieel complex/Willem-II-kazerne (VRI118). In het onderzoek is geconstateerd dat deze kruising in de huidige vorm ruim voldoende capaciteit heeft en dat aanpassingen niet nodig zijn. Ook het kruispunt Ringbaan-Zuid-Stappegoorweg (VRI047) kan bij de huidige vormgeving, met de langzaam verkeertunnel onder de Ringbaan-zuid, het verkeersaanbod in 2030 in de autonome situatie en plansituatie verwerken, aanpassingen zijn niet nodig.

 

Er zullen wel afwikkelingsproblemen optreden op het kruispunt Ringbaan-Zuid - Goirleseweg (VRI004) en op het ongeregelde kruispunt Goirleseweg - Bernard Leenestraat – Guido gazellestraat.

Op beide kruispunten is geconstateerd dat de afwikkelingsproblemen het gevolg zijn van de autonome situatie 2030 en zijn niet het gevolg van de ontwikkelingen op het Willem-II-kazerneterrein. De autonome afwikkelingsproblemen op beide kruispunten zijn aanleiding voor een tweetal aparte projecten die los van de ontwikkeling van het Kazerneterrein door de gemeente Tilburg in onderzoek zijn. Het kruispunt Ringbaan-Zuid - Goirleseweg (VRI004) is opgenomen in het meerjarenprogramma van de gemeente Tilburg voor 2022. In dat kader wordt de kruising heringericht om de doorstromings- en veiligheidsproblemen op te lossen. In deze herinrichting is de extra verkeerproductie van het kazerneterrein als uitgangspunt meegenomen, alsmede de grootschalige woningbouwontwikkeling op Stappegoor.

Het kruispunt van de Bernard Leenestraat en Guido Gazellestraat met de Goirleseweg, met eveneens een autonoom afwikkelingsprobleem, wordt in 2021 onderzocht en worden noodzakelijke maatregelen opgesteld. In het onderzoek gelden dezelfde verkeerskundige uitgangspunten als bij het onderzoek op de naastgelegen kruising op de Ringbaan Zuid. Op basis van de resultaten van dat onderzoek wordt de kruising in de meerjarenprogramma van de gemeente opgenomen. In het kader van de ontwikkeling van het kazerneterrein hoeven daarom geen aanvullende maatregelen te worden getroffen op omliggende wegenstructuur.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

 

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). De realisatie van ruim 200 woningen in combinatie met de functies in de centrale as van het terrein brengt met zich dat de ontwikkeling gezien kan worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Gezien het aantal woningen en de omvang van het plangebied wordt de drempelwaarden niet overschreden en is er geen noodzaak voor het doorlopen van een mer-procedure.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 3 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

 

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 1). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

In het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Direct naast woningen zijn momenteel andere functies aanwezig. Hierdoor is sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure met een categorie verlaagd kunnen worden. De omliggende bedrijvigheid is geïnventariseerd. Hieruit volgt de volgende lijst met bedrijvigheid en richtafstanden voor een gemengd gebied:

 

Richtafstanden:

Geluid (m)

Geur (m)

Milieucategorie

Werkelijke afstand (m)

Willem II stadion

200

0

4.2

100

Recreatiebad Stappegoor

100

30

4.1

50

Ijssportcentrum

50

0

3.2

40

Ireen Wust ijsbaan

50

0

3.2

40

Tennisclub Stappegoor

30

0

3.1

25

Atletiekaccommodatie Attila

30

0

3.1

15

 

Voor geluid kan niet worden voldaan aan de bovengenoemde richtafstanden. De afstanden betreffen richtafstanden en geen wettelijk kader. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Om te bepalen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is het aspect geluid nader onderzocht in de betreffende paragraaf van deze toelichting.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

 

Het plan ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. De beleidslijn geitenmoratorium is daarmee niet van toepassing op dit plan.

 

Lichthinder

Rondom het plangebied liggen verschillende buitensportaccommodaties. Kunstmatig licht van sportterreinen kan hinder veroorzaken voor toekomstige bewoners. Of daadwerkelijk hinder wordt ervaren van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Dit hangt samen met de omgeving en leefwijze van de toekomstige bewoner. In het rapport Cauberg Huygen, Lichthinderonderzoek Willem II kazerne Tilburg (rapportnummer 05274-49868-05, d.d. 27 februari 2020) (bijlage 2) is de lichtsterkte en de verlichtingssterkte ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen of op een vergelijkbare afstand en inkijkhoek van de masten onderzocht.

 

Er is geen specifiek beleid vanuit het Rijk ten aanzien van lichthinder. De rekenresultaten zijn voorts getoetst aan de algemene richtlijn betreffende lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Uit het onderzoek volgt dat op verschillende locaties de grenswaarden worden overschreden. In het onderzoek worden aanbevelingen gedaan om lichthinder te voorkomen. Om hinder te voorkomen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen onder 8.5.2 om te borgen dat de maatregelen worden uitgevoerd.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 3) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het (toxisch) invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg en de rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het (toxisch) invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg en de rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

 

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 19 mei 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording (bijlage 4).

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.

Dit betreft de Rijksweg A58 en de Ringbaan Zuid. Daarom is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh plaatsgevonden. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar het rapport “Akoestisch onderzoek bouwplan Willem II Kazerne te Tilburg” opgesteld door Cauberg Huygen d.d. 19 januari 2022 met referentie 05274-49868-17 (bijlage 5). Daarnaast zijn in de nabije omgeving van het plangebied verschillende 30 km/uur wegen aanwezig waarop de Wgh niet van toepassing is. De bijdrage van de 30 km/uur is inzichtelijk gemaakt in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening.

 

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt:

 

Daar waar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de wettelijke voorkeurgrenswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden verleend. De hogere waarden kunnen worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen niet doelmatig zijn. Daarom is onderzoek gedaan naar maatregelen voor de Rijksweg A58 en de Ringbaan Noord.

 

Rijksweg A58

Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie zeer ingrijpend en is ten opzichte van dit plan niet realistisch. Daarnaast is de gemeente Tilburg niet de bronbeheerder van de Rijksweg A58 maar Rijkswaterstaat. De benodigde reductie om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A58 terug te brengen tot aan de wettelijke voorkeurgrenswaarde bedraagt maximaal 3 dB. De Rijksweg A58 is voorzien van éénlaags ZOAB. De Rijksweg A58 voorzien van een dubbellaags ZOAB zou bij groot aantal waarneempunten voldoende reductie opleveren om de geluidbelasting te reduceren tot onder de voorkeursgrenswaarde. Echter gezien de beperkte overschrijding bij slechts 15 woningen en een aantal appartementen is de maatregel vanuit financieel oogpunt niet realistisch met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.

 

Geluidafschermende maatregelen nabij de bebouwing om de geluidbelasting ten gevolge van de Rijksweg A58 te reduceren zijn niet realistisch. Er zijn reeds afschermende voorzieningen langs de Rijksweg A58 aanwezig. Het ophogen of verlengen van deze schermen is vanuit financieel oogpunt niet realistisch met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.

 

Ringbaan Zuid

Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie zeer ingrijpend en ten opzichte van dit plan niet realistisch. De benodigde reductie om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Ringbaan Zuid terug te brengen tot de wettelijke voorkeursgrenswaarde bedraagt maximaal 15 dB. Het aanbrengen van een stiller type asfalt is onvoldoende om de geluidbelasting te reduceren tot onder de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast zal dit om financiële redenen niet wenselijk zijn en dienen alsnog hogere waarden verleend te worden. Door de hoogte van de bebouwing (bestaand en nieuw) en de korte afstand tot de Ringbaan Zuid kan alleen een voldoende geluidreductie worden gerealiseerd door een aanzienlijk hoog geluidscherm te plaatsen. Het plaatsen van schermen in een stedelijke omgeving is vanuit stedenbouwkundige argumenten echter niet gewenst. Daarnaast is een geluidscherm niet doelmatig vanuit financieel oogpunt ten opzichte van de omvang van de voorgenomen ontwikkeling.

 

Geconcludeerd kan worden dat maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van het wegverkeerslawaai vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet doelmatig respectievelijk niet realiseerbaar zijn. Om de woningen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarden besluit genomen voor de Rijksweg A58 en de Ringbaan Zuid.

 

In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn tevens voorwaarden opgenomen teneinde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. (zie gemeentelijk geluidbeleid)

 

Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluid belaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op een deel van het plangebied meer bedraagt dan 53 dB. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening te borgen zijn aanvullende voorwaarden gesteld. Dit betekent dat nieuwe woningen voorzien moeten zijn van een geluidluwe gevel (met daaraan bij voorkeur gelegen de hoofdslaapkamer), een geluidluwe gevel en moeten voldoen aan het wettelijk binnenniveau conform het Bouwbesluit. Een geluidluwe gevel is een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum), bepaald volgens bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, maximaal 55 dB bedraagt.

 

Voor de bestaande gebouwen die getransformeerd worden naar woningen/appartementen en waarbij de geluidbelasting op de gevel meer bedraagt dan 53 dB is het gemeentelijk geluidbeleid ook van toepassing. In tegenstelling tot nieuwbouw is bij transformatie de ontwerpmogelijkheden beperkt. Daarom is in het gemeentelijk geluidbeleid voor bestaande gebouwen die worden getransformeerd tot woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen opgenomen dat enkel gemotiveerd en in overleg met de gemeente kan worden afgeweken onder voorwaarde dat sprake is van een "acceptabel woon- en leefklimaat" en derhalve een "goede ruimtelijke ordening". In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning onderdeel bouwen dient e.e.a. nader te worden uitgewerkt.

 

 

4.6.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Breda-Tilburg-’s-Hertogenbosch als bedoeld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat niet aan de geluidnormen van de Wgh/Bgh getoetst hoeft te worden en onderzoek naar railverkeerslawaai niet noodzakelijk is.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.

 

Voor zover niet aan de richtafstanden voor geluid wordt voldaan (zie tevens 5.2 Milieuhinder bedrijven) is akoestisch onderzoek Industrielawaai verricht. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar:

 

In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van de VNG-publicatie voor stap 2, uitgaande van gebiedstype gemengd gebied, geadviseerd de richtwaarden zoals genoemd in tabel 3.1 in acht te nemen.

 [image]

 

 

Indien aan de richtwaarden van stap 2 wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

 

Indien niet aan de richtwaarden van stap 2 wordt voldaan, kan de gemeente hogere geluidniveaus toestaan tot de waarden zoals genoemd in tabel 3.2, echter hiervoor is wel een zwaardere overweging noodzakelijk.

 

Per inrichting is de optredende geluidbelasting (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) alsmede het maximale geluidniveau (LA,max) berekend en getoetst aan de richtwaarden van stap 2 en indien noodzakelijk aan de richtwaarden van stap 3 van de VNG-publicatie.

 

Daar waar in onderstaande tekst wordt verwezen naar blokken, zijn dit de blokken/meetpunten zoals gehanteerd in de hiervoor aangehaalde akoestische onderzoeken.

 

Willem II stadion

  1. Representatieve bedrijfssituatie tijdens voetbalwedstrijden-toetsing conform milieuvergunning

In de huidige milieuvergunning van Willem II is bepaald dat het meten en berekenen van geluidniveaus moet geschieden overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01” van 1981. Overeenkomstig met deze handleiding wordt voor grondgebonden woningen in de dagperiode getoetst op 1,5 meter hoog en in de avondperiode op 5,0 meter hoog. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidimmissie ter plaatse van de nieuwbouw, als gevolg van de aan Willem II verleende milieuvergunning tijdens voetbalwedstrijden voldoet aan de vergunde waardes zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau.

 

  1. Representatieve bedrijfssituatie tijdens voetbalwedstrijden-toetsing conform RO

Op een aantal woningen van Blok B, C en D wordt de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de avondperiode overschreden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tijdens de voetbalwedstrijden. De hoogste berekende geluidbelasting bedraagt 52 dB(A) en wordt uitsluitend berekend op de bovenste verdieping van de woningen bij 15 rekenpunten (op de 1e verdieping worden er geen overschrijdingen berekend).

 

Op een aantal woningen van Blok B, D en K wordt tevens de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de avondperiode overschreden voor het maximale geluidniveau. Het hoogste berekende maximale geluidniveau bedraagt 67 dB(A) ten gevolge van de omroepinstallatie tijdens de voetbalwedstrijden. Deze overschrijding ontstaat uitsluitend vanaf de derde bouwlaag, rekenhoogte 7,5 meter of hoger.

Wij zijn van mening dat ondanks de overschrijding van de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de avondperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en hebben hiertoe de volgende argumenten:

 

  1. Representatieve bedrijfssituatie tijdens voetbaltrainingen

Uit de rekenresultaten blijkt dat voldaan wordt aan de richtwaarden van stap 2 en de geluidnorm van de aan Willem II verleende milieuvergunning voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

 

Op een aantal woningen van Blok B, C en D wordt de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de avondperiode overschreden voor het maximale geluidniveau door het fluitje van de scheidsrechter en het schreeuwen op de velden. Het maximale geluidniveau in de avondperiode bedraagt 69 dB(A). Wij zijn van mening dat ondanks de overschrijding van de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de avondperiode voor het maximale geluidniveau toch sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en hebben hiertoe de volgende argumenten:

 

  1. Incidentele bedrijfssituatie (concerten en evenementen)

Incidenteel, tot maximaal twaalf keer per jaar, wordt het stadion gebruikt voor concerten en evenementen waarbij muziek gedraaid kan worden en optredens plaatsvinden. Het stadion kan hierbij een volledige bezetting hebben.

 

De optredende geluidbelastingen op het plangebied zijn berekend voor de volgende situaties:

De hoogste geluidbelasting voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (73 dB(A)) en het maximale geluidniveau (90 dB(A)) op de gevels van de nieuwe woningen wordt berekend bij die situatie waarbij er een feesttent op het oostelijke terrein (trainingsvelden) staat. In de afgelopen jaren is deze situatie niet tot nauwelijks voorgekomen. Voor de overige situaties kan gesteld worden dat de optredende geluidbelastingen acceptabel en gangbaar zijn voor een binnenstedelijke omgeving ingeval van incidentele evenementen. De evenementen worden vooraf kenbaar gemaakt door deze te plaatsen op de evenementenkalender zodat de bewoners weten dat er een evenement aan staat te komen. Om geluidsoverlast naar de omgeving toe te beperken t.g.v. de evenementen worden geluidnormen aan de evenementenvergunning gesteld in dB(A) en in dB(C).

 

Recreatiebad Stappegoor

Uit de rekenresultaten blijkt dat voldaan wordt aan de richtwaarden van stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus op de gevels van de geplande nieuwbouw.

 

IJssportcentrum Tilburg

Op een aantal woningen van Blok I wordt de richtwaarde van stap 2 (avondperiode) als van stap 3 (nachtperiode) overschreden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Deze overschrijding wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de compressor + koeltoren op het westelijke terrein. De richtwaarden van stap 2 voor de maximale geluidniveaus wordt gerespecteerd.

Voor de incidentele bedrijfssituatie (situatie dat er minder dan 12 wedstrijden in de avondperiode plaatsvinden) geldt formeel geen toetsingskader, maar is de geluidbelasting wel inzichtelijk gemaakt. Uit de rekenresultaten blijkt dat de richtwaarden van stap 2 (avond- en nachtperiode) en stap 3 (nachtperiode) worden overschreden. De richtwaarden van stap 2 voor de maximale geluidniveaus worden voor de incidentele situatie gerespecteerd.

Om aan de richtwaarden van stap 2 te kunnen voldoen dienen maatregelen te worden getroffen. In het onderzoek worden een aantal aanbevelingen gedaan, zoals het toepassen van gebouwgebonden geluidschermen, het toepassen van dove gevels, het niet realiseren van geluidgevoelige ruimtes direct achter deze gevels tot het realiseren van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen buiten de te ontwikkelen gronden. Om aan de richtwaarden van stap 2 te kunnen voldoen en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen is een voorwaardelijke verplichting gesteld. Dit houdt in dat de betreffende woningen van Blok I niet eerder in gebruik genomen mogen worden pas nadat aan de hand van een akoestisch onderzoek Industrielawaai is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat conform de VNG-publicatie en maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden.

 

Ireen Wüst ijsbaan

Op een aantal woningen van Blok I wordt de richtwaarde van stap 2 overschreden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Deze overschrijding in de avondperiode wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het geluid van binnen dat via de ventilatieroosters naar buiten komt van de koeltoren. De richtwaarden van stap 3 worden niet overschreden. Ten aanzien van de maximale geluidniveaus wordt voldaan aan de richtwaarden van stap 2.

 

Om aan de richtwaarden van stap 2 te kunnen voldoen dienen maatregelen te worden getroffen. In het onderzoek worden een aantal aanbevelingen gedaan, zoals het toepassen van gebouwgebonden geluidschermen, het toepassen van dove gevels, het niet realiseren van geluidgevoelige ruimtes direct achter deze gevels tot het realiseren van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen buiten de te ontwikkelen gronden. Om aan de richtwaarden van stap 2 te kunnen voldoen en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen is een voorwaardelijke verplichting gesteld. Dit houdt in dat de betreffende woningen van Blok I niet eerder in gebruik genomen mogen worden pas nadat aan de hand van een akoestisch onderzoek Industrielawaai is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat conform de VNG-publicatie en maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden.

 

Tennis Club Stappegoor

Uit de rekenresultaten blijkt dat voldaan wordt aan de richtwaarden van stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus op de gevels van de geplande nieuwbouw.

 

Atletiekaccommodatie Attila

Uit de rekenresultaten blijkt dat voldaan wordt aan de richtwaarden van stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus op de gevels van de geplande nieuwbouw.

Circa drie keer per jaar wordt er een toernooi georganiseerd. Voor een toernooi komen ongeveer 300 bezoekers naar de locatie. Omdat deze situatie niet meer dan 12 keer per jaar voorkomt is sprake van een incidentele bedrijfssituatie. Ook voor de incidentele situatie blijkt dat aan de richtwaarden van stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus op de gevels van de geplande nieuwbouw wordt voldaan.

 

Basisschool, kinderdagverblijf (KDV)en buitenschoolse opvang (BSO)

De basisschool, de buitenschoolse opvang en het kinderdagverblijf worden ondergebracht in het bestaande gebouw D. Zowel de school, de BSO als het KDV zijn enkel in de dagperiode in werking. Uit de rekenresultaten blijkt dat op een aantal rekenpunten van Blok L niet voldaan wordt aan de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de dagperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau t.g.v. het stemgeluid van spelende kinderen op het buitenterrein. De berekende geluidbelasting voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt maximaal 57 dB(A) en voor het maximale geluidniveau 74 dB(A). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van indirecte hinder bedraagt maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde.

Wij zijn van mening dat ondanks de overschrijding van de richtwaarde van stap 2 en van stap 3 in de dagperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en hebben hiertoe de volgende argumenten:

 

Cumulatie

De cumulatieve geluidbelasting van alle geluidbronnen tezamen is inzichtelijk gemaakt en wordt bepaald door het wegverkeerslawaai van de omringende wegen (Rijksweg A58, Ringbaan Zuid en de omliggende 30 km/uur wegen) en de diverse inrichtingen rondom het plangebied waaronder het Willem II voetbalstadion inclusief de naastgelegen trainingsvelden, Recreatiebad Stappegoor, Ijssportcentrum Tilburg, Ireen Wüst ijsbaan, tennisclub Stappegoor, Atletiekvereniging Attila en de nieuw te realiseren basisschool/KDV/BSO. Het gebruik van het voetbalstadion blijft beperkt tot circa 20 wedstrijden per jaar. Om deze reden is de gecumuleerde geluidbelasting voor 2 situaties inzichtelijk gemaakt, namelijk:

Uit de rekenresultaten blijkt dat voor beide situaties de gecumuleerde geluidbelasting sterk wordt bepaald door de ligging en de hoogte van de waarneempunten ten opzichte van de geluidbronnen en het feit of er wel of geen wedstrijden of trainingen plaatsvinden. In onderstaande tabel is de maximale gecumuleerde geluidbelasting en de maatgevende geluidbron(nen) per blok weergegeven.

 

Bouwblok

Lcum (dB)

Maatgevende geluidbron

A

65

wegverkeer

B

61

wegverkeer, wedstrijden

C

59

wedstrijden, wegverkeer

D

59

wedstrijden, wegverkeer

E

65

wegverkeer

F

60

wegverkeer

G

56

wegverkeer

H

56

wegverkeer

I

60

Ijssportcentrum, Ireen Wüst ijsbaan

J

65

wegverkeer

Bestaande bouw herontwikkeling basisschool/KDV/BSO

61

spelende kinderen buitenterrein

N

57

wedstrijden, wegverkeer

 

De gecumuleerde geluidbelasting wordt voor alle bouwblokken acceptabel geacht omdat:

 

Conclusie:

Op basis van de akoestische onderzoeken is voor alle woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat realiseerbaar. Om dit te realiseren dient voor een groot deel van de nieuwe woningen maar ook voor een deel van de te transformeren bestaande gebouwen (bouwkundige) maatregelen te worden getroffen conform het gemeentelijk geluidbeleid voor zover de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de gevel meer dan 53 dB bedraagt. Om voor blok I een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren dienen geluidreducerende maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

 

4.6.5 Trillingen

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het plan voorziet in de ontwikkeling van de voormalige gevangenis Willem II Kazerne tot een woningbouwlocatie. Dit betreft de oprichting van grondgebonden woningen, transformatie van bestaande gebouwen tot woningen/appartementen en de realisatie van een basisschool, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang (BSO) in een bestaand gebouw.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) voor wat betreft de oprichting van het aantal woningen/appartementen. Het aantal verkeersbewegingen dat toegekend kan worden aan de basisschool, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang (BSO) is beperkt van omvang waardoor de bijdrage kan worden aangemerkt als niet in betekenende mate. Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en wordt ter plaatse van het plangebied voldaan aan de wettelijke normen voor de luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

De aanleiding is de geplande herinrichting en nieuwbouw op het perceel. Op dit moment wordt het perceel gebruikt als bedrijfsterrein/ voormalige kazerne. Het gebruik zal dus gevoeliger worden ten opzichte van het huidige gebruik.

 

Er zijn bodemonderzoeken aangeleverd. Ook in het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn bodemonderzoeken en (beperkte) milieudossiers aanwezig. Deze zijn geraadpleegd. Gezien het historische gebruik als militaire installatie zijn niet alle historische activiteiten bij de gemeente bekend. Het is daarom mogelijk dat er potentieel bodembedreigende deellocaties niet zijn meegenomen in de verschillende bodemonderzoeken. Hier moet tijdens werkzaamheden op het terrein rekening mee gehouden worden.

 

Ter plaatse van het bestemmingsplangebied hebben in het verleden meerdere bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. De voor zover bekende activiteiten zijn in diverse bodemonderzoeken onderzocht;

 

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken worden geen belemmeringen in de vorm van grootschalige bodemverontreiniging verwacht. Het gehele terrein is onderzocht, waarbij ter plaatse van enkele locaties na de sloopactiviteiten een actualisatieonderzoek is uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is een enkel saneringsplichtig geval geconstateerd, welke in 2021 is gesaneerd. Indien er nog aanvullend gesloopt wordt moet daar mogelijk nog actualiserend onderzoek worden uitgevoerd voorafgaand aan nieuwbouwactiviteiten. Dit zal tijdens de bouwvergunningsprocedure worden vastgesteld. Tijdens toekomstige sloopactiviteiten moet men bedacht zijn op onbekende bodembedreigende deellocaties die niet bekend zijn, zoals ondergrondse tanks.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Het plangebied bestaat uit de voormalige kazerneterrein aan de Ringbaan Zuid 500. Binnen het plangebied zijn verschillende gebouwen gesloopt en worden gebouwen gerenoveerd. De terreinen rond de gebouwen worden heringericht. De te renoveren panden betreffen de monumentale panden in het centrale deel van het plangebied. Op het terrein is door onderzoeksbureau Staro Natuur en Buitengebied onderzoek gedaan naar beschermde natuurwaarden. Daarvoor is eerst een quickscan en later een nader onderzoek uitgevoerd.

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 3 kilometer afstand tot het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied als gevolg van verstoring en fysieke aantasting op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Middels een AERIUS-berekening is eveneens aangetoond dat geen effecten op Natura 2000-gebieden ontstaan als gevolg van de uitstoot van stikstof (D. van der Hulst, 2020). Dit geldt voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het plangebied.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op meer dan 500 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Vleermuizen, huismus en gierzwaluw

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Door onderzoeksbureau Staro Natuur en Buitengebied is een nader onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw uitgevoerd binnen het plangebied (bijlage 9). Met de gegevens van dit onderzoek kan de ontwikkeling op het terrein onder de gebiedsgerichte ontheffing worden uitgevoerd. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen. De maatregelen staan uitgewerkt in het hoofdstuk ‘conclusies’.

 

Algemene broedvogels (zonder jaarrond beschermd nest)

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

Overige beschermde soorten

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling heeft daarnaast geen negatieve gevolgen voor beschermde NNB-gebieden. Ook heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen ten aanzien van grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, vlinders, libellen en overige ongewervelden.

 

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen op algemene broedvogels waarvan het nest tijdens de broedperiode beschermd is als:

 

Voor de ontwikkeling wordt met betrekking tot vleermuizen, huismus en gierzwaluw gewerkt met de gemeentelijke gebiedsgerichte ontheffing voor de Oude Stad Tilburg. Door te werken volgens de voorwaarden vanuit de gebiedsgerichte ontheffing en het natuurinclusiviteits-principe zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied ligt ten zuiden van de Ringbaan-Zuid, ten oosten van het Willem II-stadion en ten westen van IJsbaan Stappegoor. Ten zuiden van het terrein ligt de atletiekbaan van Atletiekvereniging Attila.

 

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied betreft de voormalige gevangenis/kazerneterrein.

 

Tabel 1: Gebiedskenmerken

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Katsbogte – Oude Leij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

ca. 9 Ha

Terreinhoogte

ca. 15,60 m + NAP (zie afbeelding 1)

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. 12,20 m + NAP

Ontwateringdiepte

Ca. 3,5 m

Bodem

Zand, matig fijn tot matig grof

Riolering

Gemengde riolering Ringbaan Zuid, behalve ca. 400 m2 zuidwestelijke hoek met gescheiden riolering

Oppervlaktewater

NL 20 De Katsbogte (zie afbeelding 5)

Keur beschermde gebieden

Geen bijzonderheden (zie afbeelding 6)

 [image]

De maaiveldhoogte ligt op circa 15,6 m + NAP en in de noordoosthoek loopt het maaiveld af naar 15,30 m + NAP, centraal tussen de bebouwing ligt het circa 10-15 centimeter hoger. Het terrein ligt gevoelig hoger dan de omgeving. Ten zuiden van het terrein loopt het maaiveld sterk af naar circa 14,7 m + NAP. De Ringbaan Zuid (15,50 m + NAP) aan de noordzijde en de Bernard Leenestraat (15,4 m + NAP) aan de zuidwestzijde van de ontwikkeling liggen iets lager. Afbeelding 1 geeft het maaiveldverloop weer.

 

 

 [image]

Afbeelding 1: Maaiveldhoogtes (bron: www.ahn.nl/ahn-viewer)

 

In Dinoloket zijn een aantal kenmerken van de bodem af te leiden. In het gebied zelf is 1 boring uitgevoerd, de locatie hiervan is weergegeven in afbeelding 2. Hier is matig fijn zand aangetroffen tot een diepte van 5 meter onder maaiveld, daaronder matig grof zand. Dit komt overeen met omliggende boorprofielen.

 

De gemeente Tilburg heeft Stappegoor onderzocht. In het rapport ‘Bodemkundig / hydrologisch onderzoek Stappegoor’ (Arcadis, 31 aug 2005), is te zien dat het plangebied echter buiten de scope viel. Ervan uitgaande dat de algemene bodemomschrijving en waterhuishoudkundige situatie in hoofdlijnen ook voor het plangebied geldt, kan er geconcludeerd worden dat de daarin omschreven bodemopbouw kan afwijken van de omschrijving van Dinoloket: verspreidt in heel Stappegoor is het mogelijk sterk tot uiterst leemhoudend fijne zandlagen, in lagen waarvan de dikte varieert van 0,1 tot 1 m. In de noordelijke kant van Stappegoor kunnen er leemlaagjes aanwezig zijn op dieptes van ongeveer 1,5 m.

 

Afbeelding 2: Locatie boorprofiel Dinoloket

 

De gemeente Tilburg beschikt over grondwaterkaarten (Geofoxx, 2019), hierin is onder meer de GHG aangegeven met hoogtelijnen. Het Willem II Kazerneterrein ligt op en binnen de hoogtelijn van 12,2 m + NAP. De ontwateringsdiepte is op basis van deze grondwaterkaarten circa 3,5 meter. De grondwaterstroming is grotendeels zuidoostelijk georiënteerd.

 

Ten westen van de ontwikkeling is de grondwaterstand gemonitord, met behulp van een peilbuis (afbeelding 3) tussen 1958 en 1994 (geraadpleegd via Dinoloket). Hierin komen 4 uitschieters voor tot circa 13,0 en 13,1 m + NAP, circa 2,5 meter onder maaiveldniveau. [image]

 

Afbeelding 3: Locatie peilbuis Dinoloket

 

In het bovengenoemde bodemkundig / hydrologisch onderzoek is te zien dat de hoogste grondwaterstanden fluctueren tussen 11,80 en 12,40 m + NAP. De hoogste warden zijn gemeten in de noordwestelijke hoek van het onderzocht gebied. De gemiddeld hoogste grondwaterstand komt in hoofdlijnen overeen met de actuele grondwatermetingen en werd in bovengenoemd onderzoek vastgesteld tussen 11,80 en 12,00 m + NAP. In afbeelding 4 is het onderzochte gebied en de maatgevende hoogste grondwaterstanden.[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 4: Gemiddelde hoogste grondwaterstanden

 

In de Ringbaan-Zuid ligt gemengde riolering waarop het Willem II kazerneterrein tot voor kort grotendeels afvoerde. Het terrein is inmiddels gesloopt en ligt grotendeels braak. Ook de historische gebouwen zijn niet meer aangesloten. Dit riool is onderdeel van bemalingsgebied Groenstraat en voert af door middel van gemaal Leijpark. Een klein deel in het zuidwesten wordt afgewaterd met een gescheiden riolering.

 

Er is geen oppervlaktewater binnen het plangebied of in de directe omgeving. Ten zuidwesten van de ontwikkeling wordt de wijk Willemsbuiten uitgebreid. Hier worden water vuil- en regenwater gescheiden verzameld richting de bergingsvijver Stappegoor (Groenewoud III) waarna het via de Katsbogte (NL 19) richting de Oude Leij stroomt. In afbeelding 5 is het regionale oppervlaktewatersysteem weergegeven.

 

Het plangebied bevindt zich op enige afstand van het dichtstbijzijnde beschermingsgebied waterhuishouding. De waterhuishouding van het bosgebied in Goirle en de omgeving van de Surfplas zijn beschermd. De omgeving van de beekdal van de Oude Leij is ook beschermd. De beschermde en attentiegebieden zijn weergegeven in afbeelding 6. [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 5: Regionaal oppervlaktewater

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 6: Locatie plangebied ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten:

  1. beekdalbenadering

  2. gebruiker centraal

  3. samen sterker

  4. gezonde toekomst

 

Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

Oorspronkelijk omvatte het plangebied het terrein van de gevangenis; naast de verschillende bouwblokken was het terrein nagenoeg volledig verhard. Enkele historische gebouwen worden gehandhaafd en duurzaam verbouwd. De overige bebouwing wordt / is inmiddels gesloopt en het plangebied wordt heringericht tot een woongebied. Het watersysteem is integraal afgestemd op de overige opgaven bij het opstellen van het stedenbouwkundige ontwerp. Daarbij zijn de belangrijkste uitgangspunten gesteld:

 

De eigenaar van de grond is verantwoordelijk voor de keuze van de hoogten van het terrein en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende aspecten:

 

Nieuwe watersysteem

Het nieuwe watersysteem is geschetst in het kader van het voorlopige stedenbouwkundige ontwerp en verder in hoofdlijnen ontworpen in het kader van het ‘Waterhuishoudkundig plan’ (Akertech, concept van nov. 2020). In dit onderzoek zijn de verschillende wateraspecten inhoudelijk onderzocht en is de opmaat tot het ontwerp van het watersysteem in het kader van de gaande planuitwerking. De belangrijke aspecten, overwegingen en uitwerkingen zijn opgenomen in ‘Watertoets herontwikkeling Kazerneterrein Willem II’ (Akertech, 15 maart 2021) (bijlage 10). Dat is de basis om deze waterparagraaf op te stellen.

 

De beschikbare ontwateringdiepte (ca. 3,5 m) is ruim voldoende. De bodem bestaat vooral uit zand en hiermee is het gebied geschikt voor infiltratie van regenwater. Hierdoor is de kans gering op storende lagen, die last kan veroorzaken door schijngrondwaterspiegels. Er is dan ook geen behoefte aan aanvullende maatregelen om grondwateroverlast te voorkomen of mitigeren.

 

De waterhuishouding van de beschermde en attentiegebieden wordt niet nadelig beïnvloed door de ontwikkeling door de gekozen hydrologisch neutraal watersysteem. De risico op verontreiniging wordt zo laag mogelijk gehouden doordat het toepassen van uitloggende bouwmaterialen uitgesloten is. De verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater wordt zo vermeden, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.

 

Regenwater en afvalwater worden gescheiden van elkaar gehouden en ook gescheiden verwerkt. Het vuilwater wordt ingezameld per pand aan de perceelgrens tot een aan te leggen vuilwaterriolering tot aan een opvoergemaal. Het afvalwater wordt geloosd op de bestaande riolering in de Ringbaan-Zuid.

 

Het gebied ligt voldoende hoog ten opzichte van de omgeving. Afvloeiend regenwater uit de omgeving wordt gezien de hoogteligging niet verwacht. Vanuit de trits vasthouden-bergen-afvoeren is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk vast te houden op de plek waar het valt. Waar water niet op perceelniveau vastgehouden kan worden is het goed mogelijk om dit in openbaar terrein in te vullen.

 

De verwerking van regenwater geschiedt door middel van:

 

In het plangebied wordt een aantal historische gebouwen gehandhaafd en duurzaam verbouwd en dan ook inpandig afgekoppeld van de gemengde riolering. Eromheen worden woningen en een school gebouwd. De af te wateren oppervlakken zijn weergegeven in tabel 2. Vanuit het waterschap en de gemeente is de eis voor waterberging gesteld op 60 mm. Dit resulteert in een waterbergingsopgave van ca. 3.115 m3.

 

 [image]

Tabel 2: Afvoerende oppervlakken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Versnippering van verschillende waterbergingssystemen moet beperkt worden. Zichtbaarheid van regenwater en participatie van bewoners wordt als uitgangspunt gehanteerd. Dat resulteert in een eerste opzet van het nieuwe watersysteem (afbeelding 7). De benodigde berging wordt verdeeld in verschillende systemen: vegetatiedaken, parkeerkoffers (ondergronds), greppels en wadi’s (tabel 3). In het plangebied is voldoende ruimte gereserveerd voor de aanleg van de benodigde waterberging.

 

Eventuele aanpassingen in het plangebied, waarbij sprake is van toename van de afvoerende oppervlakken moeten rekening houden met dat de bestaande berging gebaseerd is op de bestaande oppervlakken, zonder enige strategische reserve voor zulke gevallen en dat de vigerende bergingseis bij de planaanpassing gerealiseerd moet worden.

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 7: Afwaterende oppervlakken en bergingsvoorzieningen

 [image]

Tabel 3: Verdeling bergingslocaties

 

 

Het regenwatersysteem wordt ontworpen op het bergen en afvoeren van een Bui 8 uit de Kennisbank Stedelijk Water zonder dat er water-op-straat optreedt en wordt getoetst bij bui 9 en 10 uit de Kennisbank Stedelijk Water. Daarnaast wordt er getoetst op extreme neerslag (T100 klimaatbui). Uit het concept peilenplan in ‘Overzicht afvoer regenwater’ (Concept 2019080-04) dat blijkt dat het plan nog niet volledig ‘T100-proof’ is, zoals bedoeld in het vigerende waterbeleid. Dat houdt in dat er geen water de bebouwing instroomt bij extreme neerslag. Het verder aanpassen van het bovengrondse systeem is weliswaar in dit stadium niet zinvol. Dat moet plaatsvinden in samenhang met de invulling van de openbare ruimte en de nieuwe bebouwing. Maar het inzichtelijk maken van deze randvoorwaarden over het gehele plan is een voorwaarde voor de omgevingsvergunning.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 8: Opzet van het concept peilenplan

 

Bij overbelasting van het regenwatersysteem wordt het overtollig regenwater tijdelijk op lager gelegen gebied direct ten zuiden van het plangebied. In de uitwerking van het waterhuishoudkundig plan wordt nagegaan wat de gevolgen zijn bij extreme neerslag. Het maaiveld loopt ten zuiden van de ontwikkeling geleidelijk af, het risico op waterhinder ter plaatse van de atletiekbaan is bij extreme neerslag aanwezig.

 

In het waterhuishoudkundig plan wordt de inrichting en dimensionering in detail uitgewerkt. Het stedenbouwkundig ontwerp houdt rekening met voldoende ruimte om de bergingsopgave en voorkomen van overlast. In de uitwerking wordt er verder opgelet dat het watersysteem blijft voldoen aan de uitgangspunten en opgaven. Onderdeel hiervan is een overzichtstekening met NAP hoogtes die het functioneren van het watersysteem (en dus ook de oppervlakkige afstroming) verduidelijkt.

5.4 Watertoets

Deze ontwikkeling heeft een geringe impact op het watersysteem dankzij het toepassen van de uitgangspunten in het ontwerp. De ontwikkeling is ca. 9 Ha groot en valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente en waterschap hebben afgesproken voor grote ontwikkelingen. Dat is opgepakt door de ontwikkelende partij door een waterhuishoudkundig plan op te laten stellen.

 

Omdat het een overwegend inbreidingsplan betreft, is er gekozen voor een intensieve interne samenwerking en daarna het waterschap te betrekken. Dat is informeel gedurende de planvorming en officieel is het plan inhoudelijk besproken in het overleg van 4 februari 2021. Het waterschap De Dommel geeft aan dat het plan akkoord is en voldoet aan de voorwaarden voor een subsidie in het kader van klimaatbuffers.

 

Tijdens het overleg zijn afspraken gemaakt om deze waterparagraaf op te stellen en de subsidie aan te vragen. De Dommel geeft aan ivoorlopig akkoord te gaan met deze paragraaf en geeft in haar wateradvies een aantal aanpassingen / aandachtspunten. Die zijn voor zover relevant voor deze fase verwerkt in dit hoofdstuk welk formeel wordt beoordeeld in het kader van de watertoets.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard plansystematiek

 

In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de centrale as van het plangebied een Groen bestemming te geven waarbinnen de te handhaven gebouwen een afzonderlijke bestemming krijgen. Dit geldt ook voor het in het zuiden van het plangebied nieuw te bouwen appartementencomplex. Voor de centrale as geldt dat de bebouwingsmogelijkheden binnen de concrete bestemmingen begrensd worden door een nader aangeduid bouwvlak en erf (zie pargraaf 6.2.1.).

 

Aan weerszijden van de centrale as en ten zuidoosten ervan, is de bestemming Woongebied opgenomen, waarbinnen de bebouwingsruimte niet door een nader aangeduid bouwvlak wordt omkaderd, maar waarin het bouwvlak nader wordt beschreven door de breedte van een bouwperceel en de afstand tot de achterste perceelsgrens. Hiermee creeer je een zekere flexibiliteit (zie paragraaf 6.2.2. e.v.).

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

 

Voor de gebouwen in de centrale as is er specifiek voor gekozen om het erf te beperken tot die locatie waar mogelijk een eenlaagse uitbreiding mogelijk is. Op deze manier blijft de groene hoofdstructuur van de centrale as voldoende gewaarborgd en is het groen leidend qua inrichting. Dit is ook vertaald in de verbeelding door de tuinen bij de woongebouwen in het noordelijk deel van de centrale as binnen de groenbestemming te leggen en in de regels op te nemen dat de tuin niet als achtererfgebied kan worden aangemerkt. Daarmee is het niet mogelijk vergunningsvrij bouwwerken op te richten. Het binnenterrein tussen de oude kazernegebouwen was als appèlplaats het hart van de Willem II-kazerne. Deze ruimte zal straks ook het hart van het nieuwe woongebied worden. Daarbij wordt ernaar gestreefd om de “oude sfeer” waar mogelijk te herstellen. Belangrijke ingreep is de sloop van het relatief nieuwe gebouw, dat op het binnenterrein van het hoofdgebouw stond, waardoor de oorspronkelijke ruimte hersteld wordt. Voor de inrichting wordt gestreefd naar een open karakter en een sterke vergroening. Daarbij is het belangrijk om de oude gebouwen in hun volle glorie zichtbaar te laten zijn. In dat verband wordt de toevoeging van bebouwing beperkt tot de tot 'erf' aangeduide gronden en wordt de bouw van andere gebouwen zo veel mogelijk uitsluiten (zie ook 6.2.5). Daarnaast heeft een en ander consequenties voor de toepassing van eventuele erfscheidingen. Hierbij wordt bij voorkeur uitgegaan van lage hagen om het zicht op de oude gebouwen zo veel mogelijk te waarborgen en het groene karakter te versterken. Met de aanduiding “tuin” binnen de bestemming “groen” wordt hierop aangesloten. Om de oude gebouwen ook vanaf de buitenzijde gezien mooi tot hun recht te laten komen, is deze regeling ook aan de buitenzijde van het complex toegepast. Het karakteristieke lage muurtje voor het hoofdgebouw (aan de zijde van de Ringbaan Zuid) blijft, als onderdeel van het oorspronkelijke beeld, gehandhaafd.).

6.2.2 Woongebied

Binnen de woongebieden is ervoor gekozen het type woningen dat toegestaan is binnen de specifieke gebieden nader aan te duiden. Het komt erop neer dat gestapelde woningbouw uitsluitend binnen het zuidoostelijk deel is toegestaan en dat hier geen patiowoningen mogelijk zijn. Voor het overige zijn vrijstaande, twee-aaneen, geschakelde en aaneen te bouwen woningen mogelijk. Het bouwvlak wordt bepaald door de breedte van het bouwperceel en de afstand van de achtergevelrooilijn tot de achterste perceelsgrens met een maximum van 12 m. Voor patiowoningen en gestapelde woningen geldt eenafwijkende regeling.

6.2.3 Bouwhoogte

Voor de woongebieden geldt een standaard bouwhoogte van 11 m met uitzondering van patiowoningen (4 m en max 8 m tot 50% bouwvlak) en gestapelde woningen (15 m). Voor de overige bestemmingen is per bouwvlak de maximale bouwhoogte bepaald.

6.2.4 Goothoogte

De goothoogte is meestal gelijk aan de maximale bouwhoogte of mag niet meer bedragen dan.

6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor aan- uit- en bijgebouwen geldt dat bij de gebouwen in de centrale as uitsluitend binnen het erf eenlaagse bouwwerken toegestaan zijn. Binnen de woongebieden is het oppervlak aan bouwwerken afhankelijk van de perceelsgrootte. Hier geldt dat bouwwerken alleen voorzien mogen zijn van een platte dakafdekking.

6.3 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende hoofdbestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn diverse aanduidingen gebruikt. In het bijzonder worden hier de aanduiding "langzaam verkeer" en "speelterrein" aangehaald. Deze aanduidingen liggen rondom de beoogde schoolgebouwen in het centrale deel van de as. Het is de bedoeling dat het gebied groen wordt ingericht, maar dat er ruimte is voor spelen ten dienste van de school en ook de aanleg van de langzaamverkeersverbinding benadrukt wordt. Het speelterrein is ook toegankelijk voor de omgeving. Vandaar de hoofdbestemming Groen, met de nadere aanduiding speelterrein.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een ontwikkelovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. In deze overeenkomst is tevens een artikel opgenomen waarin is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 18 september 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van de waterparagraaf intensief besproken met het Waterschap De Dommel. De paragraaf zoals opgenomen onder hoofdstuk 5 is in samenspraak met het waterschap tot stand gekomen. Een afzonderlijk overleg ex artikel 3.1.1. Bro is niet meer noodzakelijk.

 

Er zijn verder geen provinciale belangen gemoeid met dit bestemmingslan. Derhalve is afgezien van een afzonderlijk vooroverleg en is Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in de gelegenheid te reageren op het ontwerpbestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

De omgeving is tot twee keer toe geïnformeerd worden over de ontwikkelingen. In verband met maatregelen inzake COVID 19 heeft dit in beide gevallen uitsluitend digitaal plaatsgevonden.

 

In de periode 28 april 2020 tot en met 8 mei 2020 is het concept stedenbouwkundig ontwerp (d.d. april 2020) online beschikbaar gesteld. De mogelijkheid was geboden om vragen te stellen. Er zijn 9 vragen ingekomen welke kort na 12 mei 2020 zijn beantwoord.

 

Daarnaast is de omgeving door middel van een presentatie van het plan op de gemeentelijke website www.tilburg.nl/stappegoor voor een tweede keer geïnformeerd . In de periode 19 april tot en met 5 mei 2021 was het mogelijk om reacties/vragen in te sturen. De omgeving is met behulp van een bewonersbrief geinformeerd over de presentatie en de mogelijkheid te reageren.

 

Er zijn diverse reacties ingekomen. Met name van geinteresseerde kopers. Diegene die een concrete vraag had, is van een antwoord voorzien.

 

Hiermee is de Omgevingsdialoog naar behoren verlopen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 7 februari 2022 tot en met 21 maart 2022. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. De ingediende zijn deels gegrond en deels ongegrond. Gevoegd als bijlage 11 is de nota zienswijzen waarin de zienswijzen zakelijk zijn weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

 

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober