direct naar inhoud van Regels

Zand 2008, 6e herziening (De Kievitshorst)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020013-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Stichting De Wever heeft een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herontwikkeling van het woonzorgcentrum De Kievitshorst aan de Beneluxlaan 101 in Tilburg. Het plan is om de bestaande hoogbouw te slopen. Hierin bevinden zich circa 160 wooneenheden voor intramurale zorg. De vervangende nieuwbouw betreft:

 

 

Op onderstaande afbeelding is de beoogde inrichting te zien. De drie bouwvolumes van TBV Wonen gelegen aan de westzijde van het plangebied zijn bestaand en blijven behouden.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1 - inrichting plangebied. bron: architectenbureau visser & bouwman bv

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AC, nummer 1985 (ged.) en wordt globaal begrensd door de Baden Powellaan in het zuiden, de Beneluxlaan in het oosten, de Everjachtstraat in het noorden en de Europalaan in het westen.

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2 - ligging plangebied in Tilburg

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3 - luchtfoto plangebied (omkaderd met stippellijn).

1.3 Voorgaande plannen

Het voorliggende bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Zand 2008', vastgesteld door de gemeenteraad op 16 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 27 mei 2009. In het bestemmingsplan 'Zand 2008' heeft het perceel een maatschappelijke bestemming, een beperkt bouwvlak, een maximum bebouwingspercentage en voor de verschillende bouwdelen zijn maximum bouwhoogtes vastgelegd. De herontwikkeling past niet binnen de vastgestelde bouwregels en past slechts deels binnen de vastgestelde functie. Het overgrote deel van het plangebied behoudt een maatschappelijke functie, uitgezonderd de 32 wooneenheden voor extramurale zorg. Deze wooneenheden worden beschouwd als reguliere woningen waar zorg kan worden geboden, bijvoorbeeld voor senioren met een lichte (thuis)zorgvraag of zorg op basis van VPT (palliatieve thuiszorg). Omdat in deze woningen niet per definitie zorg wordt afgenomen, worden deze bestemd voor wonen.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt vrij centraal in de woonwijk Het Zand, aan de westzijde van het Westerpark. Het Zand behoorde tot de eerste Tilburgse wijken die buiten de ringbanen werden gebouwd. In het ontwerp van de wijk zijn de drie stedenbouwkundige concepten van de functionele stad, de tuinstad en de wijkgedachte te herkennen. De ruimtelijke weerslag daarvan is af te lezen uit het zelfstandige karakter van de wijk met een eigen winkelcentrum, eigen voorzieningen en werkgelegenheid. De wijk was oorspronkelijk vrijwel alzijdig afgezoomd met groen, als afscheiding van de andere wijken. In de samenstelling van de wijk is veel van het oorspronkelijke planconcept nog afleesbaar. Toch zijn er veranderingen geweest. De meest in het oog springende zijn:

 

 

Op basis van ruimtelijke en functionele aspecten kan de wijk worden ingedeeld in verschillende gebieden. Er kan onderscheid worden gemaakt in woongebieden, verzorgingsgebieden (voorzieningen), wijkcentrum/ winkelvoorzieningen, bedrijventerreinen en park. Binnen de wijk is sprake van een grote diversiteit is bebouwingstypologieën, bouwperioden, kavelgrootte en omvang van de bebouwing.

Centraal in Het Zand, aan het assenkruis van de Statenlaan en het Westerpark, ligt winkelcentrum Westermarkt. Ten noorden van het winkelcentrum ligt het Westerpark, dat aan beide zijden wordt beëindigd door hoogbouw, aan de oostzijde in de vorm van een galerijflat en aan de westzijde door het hoofdgebouw van de Kievitshorst. Deze bebouwing vormt samen met de hoogbouw van het winkelcentrum een sterk structurerend element.

 

In de wijk zijn diverse voorzieningen aanwezig met een wijk overstijgend belang. Voorbeelden zijn het station Tilburg Universiteit, sportfuncties, een moskee, onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen (ziekenhuis en Verbeeten instituut) en het winkelcentrum Westermarkt. De wijk bevat verschillende functies die het wonen ondersteunen.

 

Kenmerkend voor de wijk is de royale opzet en de groene randen. Daarnaast is er een stelsel van stadslanen, wijklanen en groene (fiets)routes. Binnen de ruime profielen van de lanen staan veel volwassen bomen en dit geeft de wijk zijn groene uitstraling. In Het Zand komen op verschillende plekken stedenbouwkundige stempels voor van laagbouw, portieketagewoningen en groenvoorzieningen. Binnen deze stempels is een waardevol bomenbestand aanwezig.

 

Het plangebied wordt ontsloten door een systeem van gebiedsontsluitingswegen. Naast de gebiedsontsluitingswegen zijn er verschillende wegen binnen en naar de verblijfs- en woongebieden. Kenmerkend voor het Zand is de duidelijke rasterstructuur van het wegstelsel. Er is een goed stelsel van fietsverbindingen en openbaar vervoer aanwezig in de wijk.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte en locatiekeuze van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Het doel van de Ladder is om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Aangezien de ontwikkeling bestaat uit herontwikkeling van het verpleeghuis binnen bestaand stedelijk gebied en op dezelfde locatie, is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en voorziet het plan in een bestaande behoefte. De kwalitatieve samenstelling van het aanbod wordt door middel van deze herontwikkeling beter afgestemd op de actuele behoefte. Het ruimtegebruik wordt zelfs geoptimaliseerd. De maximaal te bebouwen oppervlakte op het perceel (inclusief de westzijde/TBV woningen) neemt toe van 5.028 m² naar 5.350 m² en het maximale bouwvolume dat binnen de kaders van het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd neemt toe van 61.026 m² naar 77.801 m². Dit gaat niet ten koste van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing (hierover meer in paragraaf 3.1.3) en er blijft voldoende ruimte voor groen en parkeren. Concluderend kan worden gesteld dat het voorliggende bestemmingsplan niet kwalificeert als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Desondanks wordt voor een onderbouwing van de behoefte aan deze ontwikkeling verwezen naar paragraaf 3.3 van deze toelichting.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning in 2022) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Het plangebied is gelegen in het Stedelijk gebied, zoals bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.1.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

3.1.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.1.3 Stedenbouwkundige motivering

De Kievitshorst bevindt zich sinds 1963 op de hoek van de Beneluxlaan en de Baden Powelllaan, op de westelijke 'kop' van het Westerpark. Het winkelcentrum Westemarkt en het Wandelbos zijn op loopafstand en ook medische voorzieningen zoals de huisartsenpost en het ziekenhuis zijn relatief dichtbij. De meeste bewoners van het woonzorgcentrum komen uit de directe omgeving. Gezien de leeftijd van de gebouwen, de technische staat en duurzaamheidsaspecten is besloten tot nieuwbouw.

 

Op basis van een analyse van de bouwhoogten in de wijk en de bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied is ruimtelijk gestudeerd op een goede positionering van de nieuwe bouwvolumes. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

 

Tot slot is door middel van een beoordeling van het risico op windhinder (Bijlage 1 Beoordeling risico windhinder) en een bezonningsstudie (Bijlage 2 Bezonningsstudie) aangetoond dat de hoogbouw niet zal leiden tot een significante verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

 

Gelet op het voorgaande bestaat er stedenbouwkundig geen bezwaar tegen het voorgestelde initiatief.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Landschap en ontginningsgeschiedenis

3.2.2 Archeologische waarden

3.2.3 Cultuurhistorische waarden

3.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaan er geen bezwaren tegen de geplande ontwikkeling.

Ook vanuit archeologie bestaan er geen bezwaren tegen de bouwplannen. Bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek hebben aangetoond dat de bodem in het plangebied grootschalig is verstoord en dat de archeologische verwachting voor alle periodes naar 'laag' kan worden bijgesteld. Dit betekent tevens dat op het terrein geen dubbelbestemming - waarde archeologie hoeft te worden gelegd.

3.3 Volkshuisvesting

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.

Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden.

 

Het plan tot de bouw van 120 intramurale appartementen, 33 reguliere appartementen en 12 hospice eenheden aan de Beneluxlaan 101 past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.

 

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een stedelijk-buiten centrum woonmilieu. De locatie wordt een groene woon-zorgomgeving, gericht op de wijk. Voor wat betreft het wonen wordt gericht op ouderen met een intensieve zorgvraag (psychogeriatrie, PG), ouderen met een lichte (thuis)zorgvraag en een hospice (herhuisvesting huidig Hospice de Sporen). De locatie wordt gezien als een kleine buurt en als onderdeel van de wijk. Het krijgt een kleinschalig woonkarakter waarbij het buiten en groen een belangrijk onderdeel van de functionaliteit en uitstraling vormt. Een groene en openbare locatie, alleen besloten waar nodig qua functionaliteit en veiligheid. De locatie de Beneluxlaan is er zodoende voor de hele wijk en al haar inwoners.

Voor de bewoners met een intensieve zorgvraag wordt er op de begane grond een ‘levendige buurt’ gecreëerd. Een plek voor overdag om te leven en te ontmoeten in huiskamers en ontmoetingspleinen, met direct toegang tot een ruime en aantrekkelijke besloten tuin. De appartementen van de bewoners bevinden zich (zoveel mogelijk) op de verdiepingen. Bewoners met een intensieve zorgvraag, voornamelijk psychogeriatrisch, wonen hier intramuraal, waarbij scheiding van wonen en zorg wel mogelijk is als dat gewenst is vanuit de bewoner of bij veranderende wetgeving. Daarnaast biedt de Beneluxlaan in een apart woongebouw appartementen voor senioren met een lichte zorgvraag en kan daar ook zorg op basis van VPT geleverd worden. De bestaande aanleunwoningen (sociale huurwoningen) op de locatie blijven gehandhaafd. Op deze manier ontstaat er een breed aanbod van wonen en voorzieningen voor verschillende doelgroepen senioren. Tot slot biedt de ontwikkeling plaats aan een hospice. Een eigen, kleinschalig, vriendelijk en meer besloten gebouw met een binnentuin voor voldoende rust en privacy. Alle hospice appartementen hebben direct toegang tot de buitenruimte.

 

In de Woonvisie 2015 en de woonagenda 2020 hebben we in het bijzonder aandacht voor de toenemende vraag naar voor ouderen geschikte woonvormen. Deze ontwikkeling biedt ruimte voor zowel verzorgd (nabijheid van zorg) als beschermd (intramuraal) wonen. De behoefte hieraan is groot en aangezien het in dit geval gaat om herontwikkeling, wordt grotendeels voorzien in een bestaande behoefte. De kwalitatieve samenstelling van het aanbod wordt door deze herontwikkeling beter afgestemd op de actuele behoefte. Daarmee is deze ontwikkeling in lijn met het gemeentelijke woonbeleid. Uit het Kwalitatief Woningbehoefte Onderzoek 2018 blijkt dat de vraag naar gestapelde appartementen met lift in deze wijk hoger is dan het aanbod in dit segment. Bovendien is het percentage 75+ ers (doelgroep voor deze huisvesting) in deze wijk hoger dan het Tilburgse gemiddelde. Ook hier sluit de ontwikkeling goed op aan.

3.4 Groen en biodiversiteit

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Er staan veel bomen in en vooral rondom het plangebied. De bomen grenzend aan het openbaar gebied zijn op de boomwaardekaart geplaatst, zodat er een omgevingsvergunning vereist is voor bouwen en het verrichten van werkzaamheden binnen een straal van 15 meter rondom deze bomen. Met de bomen aan de Beneluxlaan (nevenwaarde) en de Baden Powellaan (hoofdwaarde) is rekening gehouden bij de planontwikkeling. Hoewel de bouwvlakken gelegen zijn binnen 15 meter van de beschermde bomen, kan op voorhand met voldoende zekerheid worden gesteld dat deze bomen behouden kunnen blijven. De kroonprojecties van deze bomen zijn namelijk kleiner, dus er blijft voldoende groeiruimte en er is ook voldoende plaats voor bouwwerkzaamheden. De ontwikkelaar dient wel maatregelen te treffen om te zorgen dat het voortbestaan van de bomen daadwerkelijk wordt gewaarborgd.

 

De bomen aan de Everjachtstraat ter hoogte van de beoogde hospice liggen zodanig dicht bij de geplande bebouwing dat de verwachting is dat deze bomen, of in ieder geval een deel ervan, niet behouden kunnen blijven. Deze bomen hebben een basiswaarde en worden dus op basis van het beleid niet aangemerkt als ‘beschermwaardig’. Daarnaast is het zo dat de bouwgrens nagenoeg op dezelfde plek blijft liggen ter plaatse van deze bomen. Dat betekent dat ook onder het geldende bestemmingsplan op deze plek zou kunnen worden gesloopt en opnieuw worden gebouwd. De bomen gaan er in planologisch opzicht dus niet op achteruit vanwege dit bestemmingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de boomcirkel zal in overleg met de ontwikkelaar worden gekeken welke maatregelen er kunnen worden getroffen om alsnog bomen te behouden, maar omdat het gaat om bomen met een basiswaarde is dit slechts een inspanning die wij vragen en geen verplichting.

 

Kapaanvragen worden getoetst aan de regels in de Bomenverordening Tilburg 2017. Bomen met een basiswaarde en een minimale stamomtrek van 40 cm (op 1,30 m boven het maaiveld) mogen alleen onder voorwaarden met een kapvergunning worden gekapt. Bij het kappen van bomen voor een rode reden (bouwactiviteiten) is herplant of financiële compensatie verplicht.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 Nota parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (Bijlage 5 Nota parkeernormen Tilburg 2017) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.5.4 Analyse plangebied en omgeving

Het plangebied is gelegen op de grens van de wijk Het Zand in het Westen van Tilburg.

 

Omliggende wegenstructuur

Het plangebied ligt tussen de Baden Powelllaan, Beneluxlaan, Europalaan en de Everjachtstraat. Op alle wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Baden Powelllaan heeft van oorsprong wel een ontsluitende functie. Deze sluit aan op de rotonde met de Taxandriëbaan. De Taxandriëbaan en het verlengde van de Baden Powelllaan zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De Baden Powelllaan, ter hoogte van het plangebied, is onderdeel van de sternetfietsroute.

 

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer uitsluitend ontsloten via de Everjachtstraat. Er zijn looproutes naar de Baden Powelllaan, Beneluxlaan en de Europalaan.

 

Openbaar vervoer

De Baden Powelllaan is een busroute. Ter hoogte van het plangebied ligt aan beide zijde van de weg een bushalte.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. In Bijlage 6 Parkeerbalans is te zien dat er 86 parkeerplaatsen nodig zijn voor het plan zoals het nu beoogd is. Er is voldoende ruimte in en nabij het plangebied om in deze behoefte te voorzien. Er zijn in totaal 93 parkeerplaatsen voorzien. Hiervan zijn zes parkeerplaatsen bestemd voor de bestaande woningen van TBV (conform de vergunde situatie) en 87 voor de nieuwe ontwikkeling.

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting te worden gemaakt van de behoefte op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fiets parkeren van de CROW. Er is voldoende ruimte in het plangebied om te voorzien in de behoefte aan stallingsvoorzieningen, bijvoorbeeld in privé- en gemeenschappelijke bergingen.

 

Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW-rekentool verkeersgeneratie en parkeren is de verkeersgeneratie bepaald. De beoogde wooneenheden zorgen voor een verkeersgeneratie van ongeveer 436 mvt./etmaal. De bestaande situatie zorgt voor een verkeersgeneratie van 404 mvt./etmaal. Dat betekent een toename van 32 mvt./etmaal. De omliggende infrastructuur kan deze toename aan.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

 

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.-plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject" (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet, dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig.

 

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit. Om die reden heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

is Regte Heide & Riels Laag en bevindt zich op circa 5,5 km ten zuiden van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.9.2 onderzocht en beoordeeld.

 

Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden (Bijlage 7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Het college heeft op 27 augustus 2020 op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat er voor dit plan geen m.e.r. nodig is.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een 'gemiddeld' modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.

 

De inventarisatie van de bedrijven binnen het plangebied en bedrijven waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen levert geen knelpunten op.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

 

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Het plangebied ligt niet binnen invloedssfeer van het geitenmoratorium.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Bijlage 8 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg en van de rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.

 

4.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg en van de rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (Bijlage 8 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 30 juni 2020 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn wel bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

De planlocatie is gelegen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft de Baden Powellaan (voor zover 50 km/u) en de Taxandriëbaan. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van deze gezoneerde wegen (Bijlage 9 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai). Als gevolg van de gezoneerde wegen vindt er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer plaats. Daarmee wordt voldaan aan de normen van de Wgh.

 

Tevens zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening in dit onderzoek de niet gezoneerde (30 km/u) wegen in de directe omgeving van de planlocatie meegenomen. De Wgh is op deze wegen niet van toepassing. Voor het niet gezoneerde (30 km/u) deel van de Baden Powellaan vindt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn daarom maatregelen afgewogen. Het resultaat daarvan is dat er geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen doelmatig zijn.

4.5.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek (“Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Beneluxlaan te Tilburg”, Econsultancy, Rapportnr. 12298.002, versie D1, 26 mei 2020) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor woningen niet wordt overschreden.

 

Echter, het voorgenomen plan (woonzorgcomplex met appartementen en hospice) valt onder de definitie ‘overige geluidgevoelige bestemmingen’ conform het Besluit Geluidhinder. Voor railverkeer is (conform artikel 4.15 Besluit Geluidhinder) daarmee een voorkeursgrenswaarde van 53 dB (i.p.v. 55 dB) van toepassing. Deze voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 1 dB overschreden. Vanwege deze overschrijding zijn daarom maatregelen afgewogen. Het resultaat daarvan is dat er geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen doelmatig zijn. Wel wordt er een Hogere Waarde voor railverkeer verleend, waarbij de randvoorwaarden uit het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg van toepassing zijn. Het (ontwerp)besluit hogere waarden is als bijlage toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van appartementen en een hospice. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

Het plangebied ligt niet in de omgeving van bedrijven welke mogelijk een geurbelasting zullen veroorzaken.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Het plangebied ligt niet in de omgeving van agrarische bedrijven welke mogelijk een geurbelasting zullen veroorzaken.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform onderzoeksprotocol NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

De huidige bebouwing ter plaatse van de Kievitshorst zal worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Het gebruik blijft gelijk, er is geen sprake van een gevoeliger gebruik in de toekomst.

 

Bodemgegevens locatie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is geen bodemonderzoek verriicht. Ook in de archieven zijn geen bodemonderzoeken bekend van deze locatie. Wel zijn in de directe omgeving diverse onderzoeken en saneringen uitgevoerd.

 

Bodemgegevens omgeving

Ter plaatse van de bestemmingslocaties zijn in het verleden mogelijk slootdempingen aanwezig geweest. Deze dempingen worden gezien als potentieel bodembedreigend. De dempingen zijn in 2019 ter hoogte van de oostgrens van de locatie onderzocht (anteagroup, kenmerk 0418587.196, d.d. 26-06-2019). Daarbij zijn de dempingen niet aangetroffen. Voor het overige zijn voor de locatie geen actuele of relevante onderzoeken bij de gemeente bekend.

 

Conclusie

Voor de herbestemming van de locatie is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wel zal voor de aanvraag van een omgevingsvergunning in verband met de nieuwbouw een actueel bodemonderzoek worden geëist. Het bodemonderzoek dient bij voorkeur na sloop te worden uitgevoerd: bouw- en sloop worden in potentie als een bodembedreigende activiteit aangemerkt. Met name panden gebouwd en/of verbouwd globaal tussen 1945 en 1993 zijn asbestverdacht. Indien er een asbestinventarisatie is uitgevoerd, dient deze te worden opgenomen in het onderzoeksrapport, als onderdeel van het vooronderzoek (NEN 5725). Indien bodemonderzoek plaats vindt na sloop dient aanvullend op het voorgaande informatie, informatie te worden opgenomen in het bodemonderzoeksrapport waaruit blijkt dat het asbest conform vigerende wet- en regelgeving is verwijderd en afgevoerd naar een erkende verwerker. Mogelijkerwijs dient er ook asbestonderzoek conform de NEN 5707 te worden uitgevoerd, tot minimaal één meter minus maaiveld (grond), indien de bodem verdachte, ondefinieerbare bodemvreemde bijmengingen met bijvoorbeeld puin kent.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

Het plangebied ligt in het westen van Tilburg aan de Baden Powellaan, de Beneluxlaan, de Europalaan en de Everjachtstraat. Het huidige woonzorgcomplex wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Voor het initiatief is door adviesbureau BRO een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 10 Quickscan flora en fauna). Hierin wordt het initiatief getoetst aan de regels vanuit de natuurwetgeving. In deze tekst wordt geciteerd uit deze quickscan.

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand (5,6 kilometer) van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Regte Heide & Riels Laag. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten als gevolg van trilling, geluid en verlichting op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Door middel van AERIUS-berekeningen (Bijlage 11 Notitie stikstofdepositie) is aangetoond dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van de ontwikkeling geen significante toename van stikstofdepositie tot gevolg zal hebben. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de uitstoot van stikstof zijn hiermee ook uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 260 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Negatieve effecten op het NNB in de omgeving van het plangebied zijn dan ook uit te sluiten. Een vervolgtoetsing is niet nodig.

 

Soortenbescherming

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen. Uitgaande van de quickscan door BRO, dienen alleen maatregelen genomen te worden ten behoeve van vleermuizen. In het gebouw zijn namelijk geschikte vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in de vorm van open stootvoegen (BRO, 2020). Het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten is uitgesloten aan de hand van de kenmerken van het gebouw. Wél is het aan te bevelen om voor de huismus en/of gierzwaluw nestkasten in het nieuwe zorgcomplex te integreren.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 augustus (BRO, 2020) wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd. Bij twijfel dient een ter zake kundige ecoloog ingeschakeld te worden om te bepalen of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn en of werkzaamheden (tijdelijk en lokaal) uitgesteld moeten worden.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusies

  1. Er wordt gewerkt middels de gebiedsgerichte ontheffing die aan gemeente Tilburg is verleend;

  2. De maatregelen voor vleermuizen zoals beschreven in deze ontheffing, dienen tijdens de uitvoering opgevolgd te worden zoals het integreren van nieuwe vleermuisvoorzieningen en het zorgvuldig omgaan met huidige verblijfplaatsen;

  1. Er wordt gewerkt (of in ieder geval gestart) buiten het broedseizoen dat globaal van 15 maart tot 15 augustus duurt;

  2. Bij twijfel wordt een ter zake kundige ecoloog ingeschakeld om te bepalen of broedgevallen al dan niet aanwezig zijn;

  3. Indien nodig worden gepaste maatregelen genomen om een verstoring of vernietiging van een in gebruik zijnde nest te voorkomen;

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is het perceel in gebruik als een woon-zorgcomplex. Deze gegevens zijn mede gebaseerd op de bijlage “memo infiltratieonderzoek”. Hierin is een beschrijving opgenomen van de planlocatie met kenmerken als hoogteligging, bodemgegevens en grondwaterstanden op basis van literatuuronderzoek en veldwerk.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

n.v.t.

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

15.377 m²

Terreinhoogte

Variërend tussen NAP+13,7 m en NAP+14,7 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Tussen NAP+11,0 m en NAP+11,2 m

Ontwateringdiepte

Tussen 2,5 m en 3,7 m

Bodem

Zeer fijn tot matig fijn, matig siltig zand. Ook zijn er leemlaagjes aangetroffen

Riolering

Gemengde riolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Niet van toepassing

Keur beschermde gebieden

Beperkt invloedsgebied Natura 2000, zie afbeelding 1

Tabel 1 - gebiedskenmerken

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4 - ligging plangebied ten opzichte van beschermingsgebieden Keur

 

In de huidige situatie is het perceel in gebruik als een woon-zorgcomplex. Verharde oppervlakken voeren af naar het riool. Regenwater wat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater.

In de omliggende straten is gemengde riolering aanwezig. Afvalwater en regenwater worden getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

De bestemmingsplanwijziging maakt de herontwikkeling van het woonzorg-centrum mogelijk waarbij aangepaste bouwvlakken worden vastgelegd. In figuur 1 (p. 4) is het ontwerp opgenomen van de nieuwbouw. De nieuwe situatie voorziet in een toename van het bebouwd oppervlak en terreinverhardingen van het perceel. In tabel 2 zijn de nieuwe verhard oppervlakken aangenomen op basis van dit ontwerp.

 

Oppervlakken*

Niet-afvoerende oppervlakte (m²)

Afvoerende oppervlakte (m²)

Daken (m²)

Totaal verhard (m²)

Totaal (m²)

Hospice

145

100

825

925

1.070

TBV wonen

495

710

1.160*2

1.870

2.365

Centraal parkeerterrein

255

1.780

70

1.850

2.105

Loper

 

720

 

720

720

App. extramuraal (Beneluxlaan)

370

170

780

950

1.320

App. "locatie Beneluxlaan"

(Baden Powelllaan)

1.030

795

2.200

2.995

4.025

Terreinverharding laden/lossen

 

575

 

575

575

Onverhard

3.197

 

 

 

3.197

Totaal (m²)

5.492

 

 

9.885

15.377

Tabel 2 - Afvoerende oppervlakken nieuwe situatie *bron: ontwerp nieuwbouw **deze bestaande oppervlakte wordt in het ontwerp niet vernieuwd.

 

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied Natura 2000 (zie figuur 4). Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.

Hemelwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Voor de nieuwe situatie wordt op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken in tabel 2 vastgesteld dat er sprake is van een totaal 9.885 m². De bebouwde oppervlakte van de appartementen van TBV worden nu niet vervangen waardoor de totale vervanging en toename van verharding 9.885 m² – 1.160 m² = 8.725 m²

De waterbergingsopgave voor het plangebied wordt daarmee vastgesteld op 8.725 m² * 0.06m = 524 m³. Toekomstige vervanging van de bebouwing van TBV zal dan een eigen waterbergingsopgave krijgen.

Uitgangspunt hierbij is dat alle verharde oppervlakken volledig afwateren. Door de toepassing van groene daken, halfverhardingen en rechtstreekse afwatering op groenzones in het plangebied kan de werkelijk afwaterende oppervlakte worden bepaald. Het vaststellen van deze oppervlakte en daarmee de bergingsopgave en de invulling van deze opgave in het plangebied worden voorgelegd en afgestemd met gemeente Tilburg.

 

Door middel van een infiltratieonderzoek (Bijlage 12 Infiltratieonderzoek) is op basis van veldonderzoek vastgesteld dat het terrein geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen. Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:

 

Een overloop van de waterbergingsvoorziening kan in overleg worden aangebracht op de riolering. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het afvalwater dient te worden afgevoerd via de aanwezige riolering rondom het plangebied. In overleg met gemeente Tilburg moet worden nagegaan of de beschikbare bestaande rioolaansluitingen hergebruikt kunnen worden. De vormgeving en locatie van eventuele nieuwe aansluitingen moeten in overleg met de gemeente worden bepaald.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.1 Standaard plansystematiek

 

6.1.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

6.3 Bouw- en gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Zand 2008, 6e herziening (De Kievitshorst) op 5 juni 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

Op 13 juli 2020 heeft Stichting De Wever ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog aan 591 adressen in de omgeving van de planlocatie een informatiebrief verstuurd over het plan voor herontwikkeling van De Kievitshorst. De initiatiefnemer heeft in de brief het plan en de procedure toegelicht heeft omwonenden de gelegenheid geboden om binnen een termijn van vier weken een reactie in te dienen. Er zijn tien schriftelijke reacties ingediend. Voor een overzicht van de reacties en de beantwoording daarvan wordt verwezen naar Bijlage 13 Verslag omgevingsdialoog. In het verslag zijn ook terug te vinden: een kopie van de informatiebrief, de adressenlijst en een kaart van het verspreidingsgebied.

 

De meeste reacties waren informatie- en inschrijfverzoeken van geïnteresseerden. Enkele reacties gingen over de te verwachten overlast van de bouwfase, twee reacties betroffen opmerkingen op het ontwerp van de nieuwe bebouwing en er is één reactie ingediend over de mogelijke schaduwwerking op een nabijgelegen woning. Stichting De Wever heeft alle reacties schriftelijk beantwoord en treedt met één omwonende in gesprek over de mogelijke schaduwwerking. Er is een bezonningsstudie uitgevoerd en daarin is de schaduwwerking op de woning goed in beeld gebracht. De woning lijkt geen verslechtering van bezonning te ondervinden. De reacties hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het plan.

 

Hoewel het in dit geval een grotere (her)ontwikkeling betreft, is in verband met de landelijke maatregelen voor COVID-19 geen informatieavond georganiseerd. Deze aangepaste werkwijze is in lijn met het collegebesluit over de omgevingsdialoog in tijden van het corona virus. Aangezien het aantal kritische reacties beperkt is en persoonlijk worden beantwoord door Stichting De Wever, is het niet nodig om een verder vervolg te geven aan de omgevingsdialoog in de vorm van een informatieavond.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 19 oktober tot en met 30 november 2020. Er zijn geen zienswijzen ingediend.