Buitengebied De Zandleij 2012, 14e herziening (Schoorstraat 34 en 36)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2019035-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Het perceel Schoorstraat 34-36 is lange tijd in gebruik geweest voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Deze activiteiten zijn echter al enige tijd gestaakt en ook de agrarische bedrijfsbebouwing (stallen) zijn reeds gesloopt. De bedrijfswoning is nog wel op het perceel aanwezig, echter is deze in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" geslitst in twee wooneenheden. Onder andere vanwege het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de voormalige bedrijfswoning is het wenselijk gevonden om medewerking te verlenen aan het verzoek van de eigenaren om de bestaande situatie te legaliseren en om aan het perceel een woonbestemming toe te kennen.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied betreft het perceel Schoorstraat 34-36. Dit perceel staat kadastraal bekend als Udenhout, sectie B, nummers 2699 en 3018. Doordat de begrenzing van dit bestemmingsplan overeenkomt met de begrenzing van het in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" opgenomen bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', maakt ook een deel van het achterliggende perceel met nummer 3019 onderdeel uit van het plangebied.
Afbeelding 1: Ligging plangebied (rood omkaderd) in Tiburg.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" dat is vastgesteld op 27 januari 2014. Het plan is onherroepelijk sinds 19 juni 2014. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van de kern Udenhout. In het landschap is een stelsel van hoger gelegen, droge 'zandruggen' en lagere natte 'beekdalen' te onderscheiden (zuidwest – noordoost richting), die in belangrijke mate bepalend zijn voor de structuur van het landschap. Over de hoger gelegen gronden tussen de beekdalen ontstonden parallelle ontsluitingswegen. Haaks hierop zijn belangrijke dwarsverbindingen ontstaan, zoals de Schoorstraat. Dit raamwerk van wegen werd gebruikt om het gebied te ontginnen. Hierdoor hebben zich langs dit raamwerk ook diverse bebouwingsconcentraties ontwikkeld in de vorm van lintbebouwing en gehuchten. Een van de ontstane gehuchten betreft het buurtschap "Schoorstraat", dat pas in de 19e eeuw tot ontwikkeling is gekomen. Dit onder invloed van het landgoed "De Strijdhoef", dat net ten noorden van de kern Udenhout ligt.
Van oudsher staat het buitengebied rondom Udenhout voornamelijk ten dienste van de agrarische sector, al zijn ook diverse natuurgebieden aanwezig. Hierbij kan gedachten worden aan De Brand, Oude Tiend en Nieuwe Tiend. Daarnaast 'grenst' het buitengebied aan de noodzijde aan het Nationaal park "Loonsche en Drunense Duinen". Dit betreft een omvangrijk bebost stuifzandcomplex met landduinen. Naast ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden heeft dit Nationaal park ook een belangrijke recreatieve functie. Dit heeft er toe geleid, dat direct ten zuiden van dit park, langs de Oude Bosschebaan en deels aan de Schoorstraat, een zone met recreatiebedrijven is ontstaan. Hier bevinden zich onder andere camping "De Zandleij", recreatiepark "Duinhoeve" en restaurant Landgoed Bosch en Duin.
Het plangebied ligt op steenworp afstand van de hiervoor genoemde recreatiebedrijven. De overige onbebouwde gronden in de directe omgeving staan voornamelijk ten dienste van de agrarische functie (weidegrond, akkerbouw en boomteelt). Ook op het perceel Schoorstraat 34-36 zelf is lange tijd een agrarisch veehouderijbedrijf gevestigd geweest. Zo blijkt uit archiefstukken dat in 1908 een bouwvergunning is verleend voor de oprichting van een agrarisch bedrijf. In 2013 is de laatste milieuvergunning ingetrokken en zijn de agrarische activiteiten gestaakt. In de periode daarna zijn diverse agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Momenteel wordt het voorste deel van het perceel gebruikt voor woondoeleinden. De gronden die niet voor de woonfunctie gebruikt worden, zijn is gebruik als weidegrond.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeen dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 2 woningen mogelijk gemaakt, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. Daarnaast geldt, dat deze woningen fysiek ook al aanwezig zijn.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening wordt waarschijnlijk rond de zomer van 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening zal relatief beleidsarm zijn. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie worden zoveel mogelijk meegenomen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het betreffen hier de regels uit de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Toets aan omgevingsverordening
Het plangebied is op de kaart behorende bij de interim omgevingsverordening aangeduid als 'landelijk gebied' en ligt tevens binnen de structuur 'groenblauwe mantel'. Binnen deze structuur kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt (artikel 3.69, sub c Interim omgevingsverordening). Sub b van dat zelfde artikel geeft echter de mogelijk om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in meerdere woonfuncties te splitsen. Aangezien de voormalige bedrijfswoning binnen het plangebied als cultuurhistorisch waardevol is aangemerkt (zie paragraaf 3.2), wordt gesteld dat zowel de omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning, alsook de splitsing ervan in twee wooneenheden past binnen de provinciale regels.
Daarnaast is het plangebied voorzien van de aanduiding 'sanerings- en verplaatsingslocatie - RBV' en verwijst naar artikel 2.76 van de Interim omgevingsverordening. Dit artikel voorkomt dat opnieuw bebouwing wordt opgericht voor het type bedrijf dat eerder met subsidie is gesaneerd of verplaatst omdat nog geen passende herbestemming in werking is getreden. Bij het verlenen van subsidie wordt een overeenkomst afgesloten, waarin als als voorwaarde is opgenomen dat op de betreffende locatie een passende bestemming wordt gelegd die voorkomt dat de gesaneerde functie terugkomt. Deze overeenkomst wordt afgesloten tussen de provincie en de subsidieontvanger, echter speelt de gemeente hierin geen rol. Dit terwijl juist de gemeente een belangrijke rol speelt in verband met het opstellen van een aanpassing van bestemmingsplan. Vandaar dat soms jaren verstrijken tussen sanering en de bestemmingsplanwijziging. Dit is ook het geval voor het perceel Schoorstraat 34-36. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een passende herbestemming en definitief gewaarborgd dat binnen het plangebied geen agrarisch bedrijf meer kan worden opgericht.
De beoogde bestemmingswijziging voldoet daarnaast aan de eisen omtrent kwaliteitsverbetering landschap (zie hieronder). Gesteld wordt, dat de beoogde bestemmingswijziging past binnen de regels uit provinciale Interim omgevingsverordening.
Kwaliteitsverbetering landschap
Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening omvat de verplichting om bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.
In het kader van de regels die de Verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Op basis van deze afspraken valt de beoogde bestemmingswijziging onder onder categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen die een (zeer) beperke invloed op het landschap hebben. Immers betreft het hier een wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' naar 'Wonen - Buitengebied', waarbij het bestemmingsvlak met tenminste 60% wordt verkleind. Daarnaast wordt aan de voorwaarde voldaan dat niet meer dan 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing resteert.
Omdat de beoogde bestemmingswijziging binnen categorie 2 valt, is alleen landschappelijke inpassing vereist. Door initiatiefnemers is dan ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, die als bijlage aan de planregels van dit bestemmingsplan is gevoegd. De kwaliteitsverbetering landschap is dus als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is tevens een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Udenhout ontstaat vermoedelijk vanaf de dertiende eeuw als resultaat van geleidelijk uitgebreide ontginningen voor de landbouw en turfwinning.
Ongeveer vanaf de veertiende eeuw wordt begonnen met de ontginning van het gebied dat tegenwoordig bekend staat als De Brand. Kenmerkend hiervoor is de strokenverkaveling die diende als basis voor de verdeling van het land onder de boeren.
De Brand is gelegen in een laagte tussen dekzandruggen in. Met name de Cromvoirtse dekzandrug ten noorden van het gebied, waar ook de Loonse en Drunense Duinen liggen, blokkeerde de afwatering. Deze blokkade zal in de Dryastijd (ongeveer 10.000 v.Chr.) hebben plaatsgevonden. Hier werd dan ook Brabantse leem afgezet in een laag die tussen de 0,5 en 2,5 m dik is en die vlak onder de oppervlakte ligt. Deze laag is kalkrijk en houdt bovendien het oppervlaktewater vast. Daarnaast wordt het gebied door kwel gekenmerkt.
De akkergronden bevinden zich rondom de belangrijkste nederzettingen in en rond het gebied, waaronder Udenhout en de boerderijlinten langs de Oude Bossche Baan, Schoorstraat, Loonse Molenbaan en Houtsestraat, Waalwijkseweg en Quirijnstokstraat. Veelal liggen deze nederzettingen aan de rand van de akkergronden.
Het water in het gebied vervult veelal de rol van perceelscheiding. Ter ontwatering werden bestaande natuurlijke waterlopen vergraven en andere gegraven. De Ley is mogelijk een vergraven waterloop terwijl de Zandleij vermoedelijk geheel gegraven is, evenals de Zandkantse Leij, die deel uitmaakt van de perceelscheidingen. De Zandkantse Leij is vermoedelijk in de 14e eeuw gegraven, en de Zandleij tussen de 14e en de 18e eeuw. In de 20e eeuw is de Zandleij gekanaliseerd en heeft een andere bedding gekregen.
De Schoorstraat was een van de belangrijkste ontginningsassen. Langs deze straat ontstond spaarzame bebouwing, veelal agrarisch gerelateerd, die ook in de afgelopen eeuw nauwelijks verdicht is.
3.2.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.
ArWaTi: het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting.
In 2010 is door Fontys Hogescholen/BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zandleij: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiendl. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2010. In het rapport wordt aan de percelen aan weerszijden van het noordelijke deel van de Schoorstraat een hoge archeologische verwachting toegekend.
Ter hoogte van de samenkomst Houtsestraat-Loonse Molenstraat- Grote Steeg ligt een terrein waar men sporen verwacht van een nederzetting uit de late bronstijd/vroege ijzertijd en mogelijk ook uit het mesolithicum (AMK-terrein 8209). Ook in het uiterste noordwesten van het onderzoeksgebied vermoed men bewoningssporen uit het mesolithicum en een nederzetting en/of grafveld uit de ijzertijd of Romeinse periode (AMK-terrein 4296). Op de noordgrens van het onderzoeksgebied, in de Loonse en Drunense Duinen, ligt een relatief groot terrein waar enkele grote concentraties voorwerpen uit het paleolithicum en mesolithicum zijn gevonden (AMK-terrein 4292).
Ruimtelijk gezien verandert er niet met dit plan. Er zijn ook geen nieuwe bodemverstoringen. Archeologisch vervolgonderzoek is op de planlocatie dan ook niet noodzakelijk.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
Ruim ten zuiden van het plangebied bevindt zich de van rijkswege buitenplaats De Strijdhoef (Schoorstraat 4) die al in de veertiende eeuw wordt vermeld maar in de huidige gedaante pas vanaf het midden van de achttiende eeuw werd aangelegd en bestaat uit een kasteel/landhuis met bijgebouwen en een areaal aan bosontginningspercelen. Op het terrein van de buitenplaats bevindt zich aan de Schoorstraat 16 ook de in 1947 opgerichte Mariakapel; een ontwerp van Jos. Bedaux. De kapel is in 2018 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is per gemeente door de provincie Noord-Brabant geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het pand Schoorstraat 34-36 is opgenomen in het MIP-rapport van de gemeente Udenhout (1984) als een langgevelboerderij uit 1908 (nr.36) en een oudere maar al sterk verbouwde schuur op het achterterrein, fruitbomen en een beukenhaag. De schuur op het achterterrein is vervangen door een nieuwe en ook de beplanting is aangepast. Toch is hier nog steeds sprake van een cultuurhistorisch waardevol hoofdgebouw dat in zijn hoofdmassa, gevels, kapvorm, gevelopeningen en de toegepaste materialen nog steeds herkenbaar is als een boerderij die in hoofdopzet dateert uit de periode 1890-1920. De toegepaste materialen (onder meer baksteen, keramische pannen en hout) zijn authentiek en streekeigen. Het bouwvolume draagt dan ook bij aan de beleefbaarheid van de Schoorstraat als een in oorsprong historisch agrarisch lint. Ook het gebruik van de kleine aanbouw aan de noordzijde als woonruimte past in de gebruikelijke historische ontwikkeling van dergelijke boerderijcomplexen waarbij soortgelijke ondergeschikte bouwvolumes vaak werden aangebouwd om te dienen als woning voor de ouders van de boer die hoofdbewoner van de boerderij was geworden.
Vanwege de MIP-status is de boerderij Schoorstraat 34-36 als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (versie 2006).
Onderzoek uit 2017 van het Udenhoutse Heemcentrum 't Schoor (Over 't Odenhout; Beschrijvingen van de ontginning en van de hoeven van Udenhout en Biezenmortel in de late middeleeuwen en wat daarvan zichtbaar is in de 21ste eeuw. Udenhout 2017) heeft uitgewezen dat veel van de in oorsprong agrarische bebouwing langs de Schoorstraat en de andere straten van het Udenhoutse stratenkruis teruggaat tot de vroegste ontginningen uit de veertiende eeuw. De bebouwing is in de loop der eeuwen vaak gesloopt en vervangen door een nieuwere versie op of in de nabijheid van de oorspronkelijke bouwlocaties.
Aan de Schoorstraat, met name het zuidoostelijke deel daarvan bevinden zich diverse gebouwen uit de periode 1850-1940 die over een hoge cultuurhistorische waarde beschikken.
Historische structuren. De Schoorstraat is een historisch geografische lijn van hoge waarde die in de veertiende eeuw ontstaat als ontginningsas van waaruit de aangrenzende gronden werden ontgonnen..
Ten oosten van het plangebied bevindt zich het natuurgebied De Brand. Dit gebied is ontstaan door turfontginningen in de hoge middeleeuwen en beschikt over een kenmerkende door watergangen gescheiden parcellering.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurgebied de Drunense Duinen; een in de late middeleeuwen door ontginningen ontstaan gebied met zandverstuivingen.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
De ten zuiden van het plangebied gelegen kom van Udenhout is in 2009 aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Het gebied is exemplarisch als zeer vroeg voorbeeld van een boshoevenederzetting met ontginningslandschap.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast en het hergebruik / splitsing van de als cultuurhistorisch waardevolle boerderij wordt gezien als een positieve bijdrage aan de historisch-agrarische karakteristiek van de Schoorstraat.
Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de geringe omvang van eventuele nieuwe bodemverstoring geen (vervolg)onderzoek noodzakelijk.
3.3 Volkshuisvesting
De voorgenomen bestemmingswijziging van het perceel Schoorstraat 34-36 verlangt geen toetsing aan de Ladder Duurzame stedelijke ontwikkeling, aangezien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (zie 2.1.3).
Daarnaast voldoet het plan aan de beleidsdoelen Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een landelijk woonmilieu. Voor zover sprake van verbouw wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie Bijlage 1) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.4.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is erop gericht om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' om te zetten naar de bestemming 'Wonen - Buitengebied', zodat de gronden gebruikt kunnen worden ten behoeve van een burgerwoning. Daarnaast legaliseert dit bestemmingsplan de uitgevoerde boerderijsplising. Ten opzichte van het huidige juridisch-planologisch kader, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012", is sprake van één nieuwe woning. De parkeerbehoefte is daarmee 2 parkeerplaatsen, waardoor sprake is van een 'kleine ontwikkeling' waarvoor geen parkeereis wordt gesteld. Daarnaast geldt, dat op eigen terrein meer dan voldoende ruimte is om motorvoertuigen te kunnen stallen. Ook de wijze van ontsluiting van het plangebied op de Schoorstraat / Oude Bossche Baan wijzigt niet. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld als:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Dit bestemmingsplan ziet op een functieverandering van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning, alsook de legalisatie van een reeds uitgevoerde boerderijsplitsing. Ten opzichte van het huidig juridisch-planologisch kader is daardoor sprake van een toename van één woning. Omdat het reeds een bestaande situatie betreft (de extra woning is feitelijk al aanwezig), wordt gesteld dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Verder blijkt uit het vervolg van dit hoofdstuk dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig zijn. Het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is hierdoor niet aan de orde.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op zo'n 300 meter ten noorden van het plangebie (Loonse en Drunense Duinen). Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit bestemmingsplan ziet alleen op een functieverandering van een bestaand pand, alsook op het vastleggen van de feitelijke situatie. Omdat hierbij geen sloop- en/of bouwactiviteiten of extra verkeersbewegingen zijn voorzien, wordt verondersteld dat geen sprake is van een extra stikstofdepositie.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In de omgeving van het plan zijn enkele agrarische bedrijven actief. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid, stof en gevaar. Deze richtafstand wordt vanaf het bouwblok van omliggende bedrijven overal gehaald. Daarmee is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Daarnaast kan ook sprake zijn geurhinder afkomstig van omliggende veehouderijen. Dit aspect is nader onderbouwd in paragraaf 4.8.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt, dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (onder andere bestemmingsplannen) moet ook aan de omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers afspraken worden gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Omdat binnen 2 km van het plangebied geen geitenhouderijen aanwezig zijn, vormt het geitenmoratorium geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent, dat in ruimtelijke procedures de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught ligt. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage 2). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief.
Aangezien het plan op >3.800 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en/of professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn, tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
Omdat de woningen zijn gelegen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") heeft een toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder plaats gevonden. Voor nieuwe woningen geldt ingevolge artikel 82 ingevolge de Wgh een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Aan de hand van het gemeentelijk geluidmodel 2030 is de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen beschouwd. Dit betreft de Schoorstraat en de Oude Bosschebaan. Voor beide wegen geldt een snelheidsregiem van maximaal 60 km/uur.
Uit de akoestische beschouwing blijkt, dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB enkel als gevolg van de Schoorstraat wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB op de westgevel van de woningen. De maximale grenswaarde van 53 dB waarvoor ontheffing kan worden verleend voor een buiten stedelijke situatie wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron (verlagen rijsnelheid, verlagen verkeersintensiteit, vervangen wegdektype) en in de overdracht (toepassen schermen) zijn (financieel) niet doelmatig of stedenbouwkundig niet wenselijk. Om de woningen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen. Omdat de geluidbelasting niet meer bedraagt dan 53 dB is er geen aanleiding om aanvullende voorwaarden te stellen conform het gemeentelijk geluidbeleid.
4.6.2 Railverkeerlawaai
De woningen liggen niet binnen het aandachtsgebied zoals bedoeld in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt. Daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, moet deze zoveel mogelijk in stand worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 2 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan, dan wel aanwezig. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Voor het initiatief is een geuronderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Ten tijde van de uitvoering van het geuronderzoek was aan de Schoorstraat 59 nog een bedrijf gevestigd. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten gestopt en loopt er voor dit perceel een herziening (Buitengebied De Zandleij 2012, 11e herziening (Schoorstraat 59)) zodat er in de toekomst geen bedrijfsmatige activiteiten gestart kunnen worden. Daarmee blijkt dat ter plaatste van het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarnaast niet in hun bedrijfsvoering belemmerd .
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Er is een bodemonderzoek aangeleverd die aan de criteria voldoet (bijlage 4). De bodemkwaliteit wordt beschreven onder 'Bodemkwaliteit plangebied'.
4.9.1 Bodembeleid gemeente Tilburg
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol zijn voor de beoogde functiewijziging nog de volgende gemeentelijke beleidskaders van belang.
Nota "In goede aarde"
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Udenhout e.o., regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd, ruimte en samenstelling variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodembeheerplan (bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones mits niet verontreinigd ("schoon").
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld in de volgende subparagraaf 'Bodemkwaliteit Plangebied'.
4.9.2 Bodemkwaliteit plangebied
Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek blijkt, dat alleen de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan het metaal zink bevat. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte van het metaal barium gemeten. In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd, ruimte en samenstelling variëren. Conform de gemeentelijke nota 'In goede aarde' zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.
4.9.3 Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen actueel risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren. De tot ten hoogste licht verhoogde halten aan zink in de grond en barium in het grondwater vormen geen belemmering voor bestemmingsplanwijzing naar wonen-met-tuin. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn).
Overige inheemse broedvogels.
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn.
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant).
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt circa 300 meter ten zuiden van het wettelijk beschermde Natura 2000-gebied "Loonse & Drunense Duinen & Leemkuilen". De planwijziging leidt niet tot ruimtelijke ontwikkelingen die via externe werking negatieve effecten op natuurwaarden kunnen veroorzaken. Negatieve effecten van het plan op het Natura 2000-gebied kunnen op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 300 meter afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
De ontwikkeling leidt niet tot noemenswaardige ruimtelijke ontwikkelingen. De voorgenomen boerderijsplitsing heeft geen ruimtelijke impact. Voor de geplande renovatie van de aanbouw is beoordeeld of deze negatieve effecten kan hebben op beschermde gebouwbewonende soorten. Op basis van de gebouwkenmerken is redelijkerwijs uit te sluiten dat in de aanbouw jaarrond beschermde vogelsoorten of vleermuizen aanwezig zijn. Negatieve effecten op beschermde soorten zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.
Conclusie
Vanuit natuurwetgeving- en beleid zijn geen specifieke voorwaarden verbonden aan het bestemmingsplan. Het plan kan in overeenstemming met de natuurwetgeving worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Zandleij |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Terreinhoogte |
Tussen NAP+9,1 m en NAP+9,4 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Globaal tussen NAP+8,0 m en NAP+8,2 m |
Ontwateringdiepte |
0,9 à 1,4 m |
Bodem |
Sterk lemig zand |
Riolering |
Drukriolering |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich zowel A (ZL 15) als B watergangen (zie afbeelding 2). |
Keur beschermde gebieden |
Het plangebied valt in attentiegebied waterhuishouding en beperkt invloedsgebied Natura 2000 (zie afbeelding 3). |
Afbeelding 2: Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het plangebied aangegeven.
Afbeelding 3: Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur.
In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik voor 2 woningen. Het perceel bestaat uit daken, terreinverhardingen en onverhard terrein. In de Schoorstraat is drukriolering aanwezig. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Regenwater van de verharde oppervlakken wordt deels opgevangen en voert af naar omliggende watergangen.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Dit bestemmingsplan ziet op het omzetten van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen - Buitengebied'. Met deze omzetting wordt de bestaande situatie voorzien van een passen juridisch-planologisch kader. Voor de 'nieuwe' situatie wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
Tabel 2: Afvoerende oppervlakken in de plansituatie (*bron: verbeelding).
Oppervlakken *
|
Oppervlak (m²) |
Verharding (%) |
Afvoerend (m²) |
Daken |
265 |
100 |
265 |
Erf achterzijde |
2.380 |
60 |
1.428 |
Erf voorzijde |
1.055 |
0 |
0 |
Totaal (m²) |
3.700 |
|
1.693 |
Grondwater
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden/overeen te komen lozingspunten;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. Voor het plangebied voldoet de minimale ontwateringdiepte voor de functies. Om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen wordt een minimale terreinhoogte geadviseerd op NAP+9,1m. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied Natura 2000 (zie afbeelding 3). Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:
minder terrein verharden;
hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
groene daken;
water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
waterdoorlatende verharding;
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Op basis van de aangenomen maximaal afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 102 m³. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi en greppel als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op het oppervlaktewatersysteem in overleg met waterschap de Dommel. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woningen voert af op de drukriolering.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
6.2.3 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is ten aanzien van bijbehorende bouwwerken de volgende regeling van kracht voor woningen in het buitengebied:
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m².
De goot- en bouwhoogte is gemaximeerd op 3 respectievelijk 6m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan mogelijk meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
'Agrarisch met waarden';
'Wonen - Buitengebied'.
Binnen de laatstgenoemde bestemming is daarnaast de volgende aanduiding gebruikt:
'erf'; hiermee is bepaald waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 29 november gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Instantie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
26-03-2020 |
29-04-2020 |
1. Splitsing van boerderij in twee woningen is op grond van artikel 3.69 IOV alleen mogelijk als het bijdraagt aan het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Uit de toelichting blijkt niet dat het hier een cultuurhistorisch waardevol pand betreft.
Reactie gemeente: Abusievelijk is in de paragraaf 'cultuurhistorie' (3.2) de cultuurhistorische waarde van het pand Schoorstraat 34-36 niet beschreven. De betreffende paragraaf is hierop aangepast.
Dat het pand Schoorstraat 34-36 cultuurhistorisch waardevol is, blijkt onder ander uit het in opdracht van de provincie opgestelde MIP-rapport. Sinds 1984 maakt het pand hier onderdeel van uit. Daarnaast is het pand ook opgenomen als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (versie 2006).
Gesteld wordt, dat het pand dus cultuurhistorisch waardevol is. Dit vanwege zijn hoofdmassa, gevels, kapvorm, gevelopeningen en toegepaste materialen. Daardoor kan dus gebruik gemaakt worden van artikel 3.69 IOV om het pand te splitsen in twee wooneenheden.
2. Het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden en de landschappelijke inpassing is niet in de bestemmingsomschrijving als bedoeld in artikel 4.1.1 opgenomen.
Reactie gemeente: Aan artikel 4.1.2 is een sub 'b' toegevoegd, waarmee is bepaald dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' bestemd zijn voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische waarden.
Ten behoeve van het behoud en herstel van landschappelijke inpassing is aan een deel van het plangebied de aanduiding 'landschapswaarden' toegekend. In het nieuwe artikel 4.1.2 sub c is bepaald, dat de gronden ter plaatse van deze aanduiding mede bestemd zijn voor een goede landschappelijke inpassing. In artikel 4.4.3 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is bepaald dat de landschappelijke inpassing uiterlijk na tweejaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan moet zijn gerealiseerd. Tevens is bepaald dat de landschappelijke inpassing in stand gehouden moet worden. Daarmee is uitvoer en instandhouding van de landschappelijke inpassing zeker gesteld.
3. Artikel 4.7.1 maakt algehele sloop van het pand mogelijk. Deze bepaling is niet gericht op behoud/herstel van cultuurhistorische waarden. Gedeeltelijke sloop is wel mogelijk, mits gericht op behoud/herstel van de cultuurhistorische waarden
Reactie gemeente: Naar aanleiding van deze reactie is artikel 4.7.1 zodanig aangepast, dat algehele sloop niet mogelijk is. |
8.3 Omgevingsdialoog
Op 30 januari 2020 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog door initiatiefnemer thuis een informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is aan omwonenden een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.Daarnaast zijn enkele omwonenden nog apart per brief benaderd. Uit het verslag van de omgevingsdialoog (zie bijlage 5) blijkt, dat alle reacties van omwonenden positief zijn. De omgevingsdialoog heeft niet geleid tot aanpassing aan het plan.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van maandag 22 juni tot en met 3 augustus 2020. Binnen deze periode van zes weken is iedereen in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Bij de gemeente zijn gedurende de periode van tervisielegging twee zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn afgewogen en als ongegrond beoordeeld. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de beoordeling hiervan, zij verwezen naar de onder bijlage 6 opgenomen notitie behandeling zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven.