Kreitenmolen 2011, 2e herziening (Kreitenmolenstraat 196)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2018028-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van twee woningen, het verplaatsen van één bestaande woning en het oprichten van twee bedrijfsgebouwen (hoofdgebouwen) aan de Kreitenmolenstraat 196 te Udenhout. Het betreft het perceel sectie F, nrs. 3976, 5221 en 5222.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied betreft het perceel Kreitenmolenstraat 196; kadastraal bekend als Udenhout, sectie F, nummers 6010, 6011 en 6012. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Kreitenmolenstraat, terwijl de overige plangrenzen gebaseerd zijn op aanwezige perceelsgrenzen.
Afbeelding 1: Luchtfoto plangebied.
Afbeelding 2: Ligging plangebied in de gemeente Tilburg (rode stip).
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Kreitenmolen 2011", vastgesteld op 19 maart 2012 en onherroepelijk geworden op 19 juni 2012.
Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd-dorps'. De functies 'wonen' en 'bedrijvigheid' zijn toegestaan binnen de bestaande bestemming. Het perceel heeft echter maar één bouwvlak, waarbinnen de bestaande woning is gebouwd. De toevoeging van de twee extra woningen aan de voorzijde en de hoofdgebouwen voor het beoogde bedrijf aan de achterzijde zijn in dit bestemmingsplan niet toegestaan.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied betreft een perceel op de grens van de bebouwde kom en het buitengebied van Udenhout. Kenmerkend voor dit deel van de Kreitenmolenstraat is dat de percelen erg diep zijn (circa 120 m). Er is overwegend sprake van woningen met bijgebouwen en kleinschalige bedrijvigheid op smalle percelen.
De beoogde bouwlocatie is een plek waar een woning met bijgebouwen staat, op een perceel met een breedte van bijna 50 meter aan de straatzijde. De locatie kan in stedenbouwkundig opzicht worden bestempeld als wonen aan een dorpslint. De ontwikkeling bestaat eruit dat de woning aan het dorpslint zal worden gesloopt en dat er drie nieuwe woningen zullen worden teruggebouwd. Het betreft ofwel drie vrijstaande woningen ofwel een vrijstaande woning en twee geschakelde woningen. Deze woningen zullen zich op een natuurlijke wijze in het dorpslint voegen.
De achterzijde van de kavel heeft karakteristieken die overeenkomen met een buitengebied verkaveling. Hier komen twee nieuwe volumes die qua positionering en uitstraling passen bij de kenmerken van de omgeving. Het type bedrijvigheid dat hier wordt toegestaan, is passend in een gemengd dorpse bestemming.
De bouwmogelijkheden die in de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen, zorgen voor een goede inpassing van de woningen en bedrijfsgebouwen. De bedrijfspanden zullen aandoen als bijgebouwen bij de woningen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State blijkt dat voor een dergelijke kleine ontwikkeling geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking omdat deze niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kwalificeren zijn.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Woningen
Met dit bestemmingsplan wordt o.a. woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State blijkt dat voor een dergelijke kleine ontwikkeling geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking omdat deze niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kwalificeren zijn.
Bedrijvigheid
Het bedrijf dat aan de achterzijde op het perceel gevestigd gaat worden is een elektrotechnisch installatiebedrijf. Dit bedrijf is momenteel gevestigd op een perceel aan de Sportlaan in Udenhout. De laatste jaren is het bedrijf echter gegroeid, waardoor de huidige locatie niet meer passend is. Het betreft namelijk hoofdzakelijk een woonomgeving. Daarnaast is het gebruik ook strijdig met het aldaar geldende bestemmingsplan.
Het bedrijf wordt daarom verplaatst naar de Kreitenmolenstraat. Dit is een gemengd gebied aan één zijde aangrenzend aan een bedrijventerrein en aan de andere zijde aangrenzend aan agrarisch gebied. Binnen de huidige bestemming "Gemengd - Dorps" is bedrijvigheid in de categorieen 1 en 2 reeds toegestaan. De beoogde bedrijfsbebouwing past echter niet binnen de geldende planregels. Er is dan ook geen sprake van een nieuw ruimtebeslag. De locatie is goed bereikbaar via de Kreitenmolenstraat en er zal tussen de woningen door een toegangsweg naar de bedrijfsgebouwen worden gemaakt.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening wordt waarschijnlijk rond de zomer van 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening zal relatief beleidsarm zijn. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie worden zoveel mogelijk meegenomen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het betreffen hier de regels uit de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Plangebied
Het grootste gedeelte van het plangebied is in de verordening aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied'. De achterzijde van het perceel is aangewezen als 'zoekgebied verstedelijking' (roze gearceerd in afbeelding 3). Dit gedeelte is grotendeels onbebouwd, maar een klein gedeelte van de bouwvlakken voor het bedrijf valt binnen het zoekgebied. Zie de grens in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 3: bouwplan in relatie tot 'zoekgebied verstedelijking'.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Voor het gedeelte van de bedrijfsbebouwing dat gelegen is binnen het 'zoekgebied verstedelijking' speelt kwaliteitsverbetering van het landschap een rol. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven (artikel 3.9 Verordening).
De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.
In het kader van de regels die de Verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving.
Op basis van deze afspraken vallen de gedeeltes van de bedrijfsgebouwen onder onder categorie 3. Voor deze ontwikkeling moet circa 20% van de waardevermeerdering van de betreffende gronden worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiertoe is een landschapsinpassingsplan opgesteld die als bijlage aan de planregels is gekoppeld. Daarmee is in de planregels van dit bestemmingsplan geborgd dat de beoogde nieuwe bedrijfsgebouwen pas in gebruik genomen mogen worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd.
Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welk bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. De kwaliteitsverbetering landschap is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raa moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied ligt aan de zuidoostelijke zijde van de bebouwde kom van Udenhout er wordt gekenmerkt door recente bedrijfsbebouwing met langs de oude uitvalswegen nog spaarzame historische bebouwing, voornamelijk agrarisch van karakter.
Udenhout ligt grotendeels op een ten opzichte van de omgeving hoge dekzandrug die loopt van zuidwest naar noordoost. De dekzandrug wordt, net ten westen van het plangebied, doorsneden door het beekdal van de Roomley. De hooggelegen gronden waren in het verleden in gebruik als akker, terwijl de laagte van de Roomley in gebruik was als grasland. Op de hogere delen langs de oever van de Roomley was al vanaf de ijzertijd en waarschijnlijk ook in de Romeinse tijd sprake van bewoning. Vanwege de aanwezigheid van vruchtbare grond (lemig fijn zand) hebben vermoedelijk voorafgaand aan de grootschalige ontginningen in de dertiende eeuw al in de vroege middeleeuwen ontginningen plaatsgevonden.
Het huidige Udenhout heeft zich vanaf het begin van de dertiende eeuw langs de noordoost-zuidwest georiënteerde Groenstraat-Slimstraat (ten westen van het plangebied) ontwikkeld als een boshoevenederzetting. Bij de kruising van deze straat met de Kreitenmolenstraat, waar zich een aan Maria gewijde kapel bevond, ontstond een kern van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. In het uiterste zuiden van het plangebied lag al in 1348 bij de samenkomst van een aantal wegen en paden (waaronder de Kreitenmolenstraat) op de overgang naar de gemeijnt De Kreijtenheid, de Creijtenmolen. Omstreeks 1830 had zich bij de samenkomst van de wegen een kleine nederzetting gevormd.
Het wegenpatroon in het plangebied is deel van de oude zuid-noordverbinding van Udenhout met Haaren en Oisterwijk. Het plangebied is gelegen in het gebied van de 'Kreitenheide' tussen de Kreitenmolendijk (nu grotendeels Kreitenmolenstraat) en de Gijzelsestraat (nu gemeente Haaren). Dit gebied behoorde bij de 'Haarense gemeint'. Door de aanleg van de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch en de bouw van een station in 1881 vond verdichting van de bebouwing langs de Kreitenmolenstraat plaats, met name door de vestiging van bedrijven. In 1950 is het personenvervoer over de spoorlijn gestaakt, waarna het station in 1965 is gesloopt.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Udenhout zich sterk uitgebreid, met name vanaf de jaren zestig door de aanleg van wijken achter de bestaande linten.
Tot aan het eind van de twintigste eeuw heeft de directe omgeving van het gebied voornamelijk een agrarisch karakter met bebouwing die zich concentreerde langs de Kreitenmolenstraat en de Haarensebaan. Het ten noordoosten van het plangebied gelegen deel wordt in de jaren daarna in hoog tempo ontwikkeld tot een bedrijventerrein.
3.3.2 Archeologie
Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting. Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een terrein dat aangeduid staat op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.In, grenzend aan of in de ruime omgeving zijn relevante archeologische waarnemingen bekend in zowel in de ARCHIS-database van de RCE als in de ArWaTi.
Voor het beheerplan Kreitenmolen is in 2007 door Fontys Hogescholen Bilan een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek voor het plangebied Kreitenmolen uitgevoerd. Het voor dit initiatief relevante deel van dat gebied wordt daarin aangemerkt als van middelhoge tot hoge verwachtingswaarde.
De belangrijkste concentratie archeologische vondsten en vindplaatsen bevindt zich in het beekdal van de Roomley en de Mortel , ten westen en noordwesten van het plangebied. Met name het recent proefsleuvenonderzoek in de Mortel heeft aangetoond dat het gebied archeologische vindplaatsen herbergt vanaf het Meso- en Neolithicum en de vroege Bronstijd t/m de Romeinse tijd.
In augustus 2012 heeft de firma BAAC een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennend fase) uitgevoerd (Gemeente Tilburg, Plangebied Handelsweg te Udenhout, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), BAAC Rapport V-12.0269, augustus 2012). Dit gebied ligt op 550 meter ten oosten van het plangebied.
Gelet op de lage ligging van het plangebied is de archeologische verwachting laag. De nieuwe bodemverstoring is beperkt omdat deels gebouwd wordt op de plaats van bestaande bebouwing. De percelen langs dit deel van de Kreitenmolenstraat zijn in de moderne tijd opgehoogd.
Er is geen aanleiding om een dubbelbestemming waarde-archeologie op te nemen in het bestemmingsplan.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Het plangebied is gelegen ruim ten zuidoosten van het in 2009 als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied Kom Udenhout.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten gelegen. De boerderij Haarensebaan 3, gelegen iets ten zuidoosten van het plangebied, is een gemeentelijk monument en bevat enkele vermoedelijk nog achttiende-eeuwse onderdelen. De hoofdmassa van de boerderij met bijgebouw en leilinden dateert uit het derde kwart van de negentiende eeuw.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de lijnen van de Kreitenmolenstraat en de Haarensebaan gewaardeerd als van historisch geografisch redelijk hoge waarde. De boerderij Haarensebaan 1 is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) van de provincie Noord-Brabant maar heeft geen beschermde status.
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.
3.3.4 Conclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de beoogde ontwikkeling, daar geen historische objecten of structuren worden aangetast.
Vanuit archeologie is, mede vanwege de lage ligging van het plangebied, de archeologische verwachting laag en is geen aanleiding om een dubbelbestemming waarde archeologie in het plan op te nemen.
3.4 Volkshuisvesting
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van- Brabant. In
deze regio maken de gemeenten periodiek in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie
Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende
tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en
woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.
In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien
in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de
regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt,
getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal
buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.
Zeker tot omstreeks 2030 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per
jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 won./jr. sloop. De effectieve vraag – uitgeoefend door de
woonconsument– ondervindt nog wat na-ijleffecten van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke
bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.
De woningen passen ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context. Daarnaast past het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave van vrijstaande woningen, in een dorps woonmilieu.
Voor het verdere verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
In de nabijheid van het plangebied staan geen bomen die beschermd dienen te worden.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie;
kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven;
lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.
3.6.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
het gewenste woonmilieu ter plaatse;
ruimte op basis van het bestemmingsplan.
De nota verspreide bedrijvigheid maakt bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht onderscheid in verschillende soorten woongebieden:
woongebieden met lage functiemenging;
woongebieden met gemiddelde functiemenging;
woongebieden met hoge functiemenging;
concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
3.7 Verkeer en parkeren
3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd (bijlage 1).
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.7.4 Verkeer en parkeren in het plangebied
Het plangebied ligt aan oostzijde van Udenhout binnen de bebouwde kom.
De Kreitenmolenstraat is een gebiedsontsluitingsweg. Dit deel van de Kreitenmolenstraat is onderdeel van het sternetfietsroute netwerk. Ook is de Kreitenmolenstraat onderdeel van een buurtbusroute.
Ontsluiting:
De ontsluiting van het plan loopt via de Kreitenmolenstraat. Het betreft een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Hiervoor geldt een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur. Aan beide zijden van de weg liggen vrijliggende fietspaden.
Parkeren:
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.
Calamiteitenvervoer:
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.
Afvalinzameling:
Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op circa 800 meter van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit is in paragraaf 4.10.2 onderzocht en beoordeeld.
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Onder D11.2 staat: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van woningbouw. Het beoogde bestemmingsplan behelst 2 nieuwe grondgebonden woningen. Dit is ver onder de drempel van 2.000 woningen waarvoor en MER of m.e.r.-beoordelingsplicht zou zijn. Ook de bruto oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ligt ver beneden de gestelde drempel.
Maar doordat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 Wet milieubeheer. De criteria betreffen:
Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
Toetsing:
Fysieke kenmerken van het plan/project:
Het plan heeft betrekking het verplaatsen van 1 woning, het bouwen van twee grondgebonden woningen en het oprichten van twee bedrijfsgebouwen.
Plaats van het plan/project:
Het plan/project wordt uitgevoerd op een locatie die nu in gebruik is voor een gemengde bestemming.
Kenmerken van de potentiele effecten:
In de volgende paragrafen wordt een afweging gemaakt op basis van de milieuaspecten. Ook is in paragraaf 3.3 cultuurhistorie en archeologie en in hoofstuk 5 de wateraspecten afgewogen.
Conclusies
In het kader van dit bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de woningbouw en de bedrijfsbebouwing aan de Kreitenmolenstraat. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De omgeving van het plangebied betreft een gemengd lint dat grenst aan het bedrijventerrein Kreitenmolen. In het bestemmingsplan wordt gebruikt gemaakt van de lijst functiemenging. Hiervoor geldt dat de milieucategorie zodanig is dat voor omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Voor de nieuwe woningen binnen het plangebied geldt dat eveneens wordt voldaan aan de richtafstanden vanuit het activiteiten op het bedrijventerrein.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmings-plannen) moet ook aan de zogenaamde omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 24 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Het plangebied ligt binnen 2 km van de geitenhouderij aan de Mortel 4 in Udenhout. Omdat sprake is van het opvullen van een lege plek in bestaand stedelijk gebied kan aan het betreffende plan medewerking worden verleend. Er wordt voldaan aan de beleidslijn. De toekomstige bewoners moeten op de hoogte gebracht worden van het risico.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde "Inventarisatie Risicobronnen en verantwoording groepsrisico" (Bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Hierbinnen gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het transportasgebied (200 meter-zone rondom het spoor). Ook aan deze randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het vorenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van risicobronnen in de omgeving van het plangebied reiken niet tot het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
De spoorlijn ter hoogte van het plangebied heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Het groepsrisico van de spoorlijn neemt toe, maar blijft lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
De brandweer voldoet wat de opkomsttijd betreft aan de normen van het dekkings- en spreidingsplan.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Bewoners kunnen gealarmeerd worden via de WAS-palen of NL-Alert.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Er worden geen functies mogelijk gemaakt voor groepen verminderd zelfredzame personen.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne "Denk Vooruit".
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en/of van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn, tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Weg-, rail- en industrielawaai
Het plan voorziet in de oprichting van 3 grondgebonden woningen aan de voorzijde van het perceel ter hoogte van de Kreitenmolenstraat en een tweetal gebouwen aan de achterzijde voor bedrijvigheid. Door initiatiefnemer is een akoestisch rapport opgesteld naar weg-, rail- en industrielawaai t.g.v. de toekomstige inrichting (zie bijlage 3). Omdat de definitieve situering van de woningen en de ontsluiting van en naar de toekomstige inrichting nog niet bekend is, is in het akoestisch rapport gerekend met beoogde bouwvlakken en een beoogde ontsluiting.
Wegverkeer
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh, namelijk de Kreitenmolenstraat en de Spoorakkerweg. Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Uit het akoestisch rapport blijkt, dat de voorkeurgrenswaarde enkel voor de Kreitenmolenstraat wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 61 dB op de noordgevels. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor een binnenstedelijke situatie van 63 dB wordt niet overschreden.
Railverkeer
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor nieuwe woningen geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting maximaal 60 dB op het plangebied bedraagt. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Cumulatie
Omdat de woningen aan meerdere wettelijke geluidbronnen worden blootgesteld is tevens de gecumuleerde geluidbelasting bepaald. De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 66 dB en komt geheel voor rekening door het verkeer op de Kreitenmolenstraat.
Maatregelen
Maatregelen aan de bron en/of in de overdracht (o.a. toepassing geluidschermen) om de geluidbelasting te reduceren tot aan de wettelijke voorkeurgrenswaarden ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige-, financiële- en/of stedenbouwkundige aard zowel voor weg- als railverkeer. Om de woningen akoestisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen vanwege het verkeer op de Kreitenmolenstraat van maximaal 61 dB en 60 dB voor railverkeer. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waardenbesluit genomen. Deze is als bijlage aan de planregels van dit bestemmingsplan gevoegd. In dit besluit zijn voorwaarden opgenomen die ervoor zorgen dat voor alle woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt. Deze voorwaarden houden in dat de woningen over voldoende gevelisolatie moeten beschikken conform het Bouwbesluit op basis van het vastgesteld hogere waardenbesluit en dat elke woning moet beschikken over een geluidluwe buitenruimte en een geluidluwe gevel. Onder geluidluw wordt verstaan een gecumuleerde geluidbelasting van ≤55 dB. Uit de aanvraag Wabo onderdeel bouwen moet aan de hand van een gevelweringsrapport gebaseerd op de definitieve positionering van de woningen blijken dat de woningen aan de gestelde voorwaarden voldoen.
Industrielawaai
De geluidbelasting door de toekomstige inrichting achter de geprojecteerde woningen is berekend op basis van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai en getoetst aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)". In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van deze brochure geadviseerd het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te toetsen aan een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en 70/65/60 dB(A) voor de maximale piekgeluiden. Uit het akoestisch rapport blijkt dat voldaan kan worden aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de nieuwe woningen. Ten aanzien van de maximale geluidniveaus ten gevolge van het rijden met bestelbussen kunnen pieken optreden tot 75 dB(A). Dit achten wij in deze situatie vanuit een goede ruimtelijke ordening acceptabel omdat:
deze pieken enkel optreden in de dagperiode;
het om een beperkt aantal bestelbusbewegingen in de dagperiode gaat;
dergelijke pieken op grond van het huidige bestemmingsplan ook al konden plaatsvinden op basis van de planologische mogelijkheden;
de woningen (en dan met name de noord-, de west- en de oostgevel) op basis van het hogere waardenbesluit zodanig geïsoleerd worden dat het maximale geluidniveau in de woningen niet meer zal zijn dan 55 dB(A) in de dagperiode. Ook indien de inrichting incidenteel in de avondperiode in werking is, zal het maximaal toelaatbaar geluidniveau voor de avondperiode van 50 dB(A) in de woning gerespecteerd worden.
4.6.2 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied, waardoor een nadere beschouwing van deze geluidbron niet aan de orde is.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 3 grondgebonden woningen en de oprichting van een inrichting Wet milieubeheer. De bijdrage door de inrichting is gelet op het beperkt aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de inrichting aan te merken als 'niet in betekenende mate'. Dit geldt ook voor de woningen. Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In de buurt van het plangebied ligt bedrijventerrein Kreitenmolen. Dit betreft een bedrijventerrein waar overwegend de milieucategorie 2 t/m 3.2 is toegestaan. Het terrein is zodanig gezoneerd dat er geen geurcontouren over de beoogde woningen heen liggen. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Het plangebied ligt binnen de bestaande bebouwde kom. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Er is een bodemonderzoek ingediend die aan bovengenoemd criterium voldoet. Omdat er in een boring (proefgat) asbest is aangetroffen en andere bodemvreemde bijmengingen heeft een nader asbest-in-grondonderzoek plaats gevonden ter plaatse van het betreffende proefgat. Het asbest-in-grondonderzoek is volgens desbetreffende norm onderzocht (NEN 5707). De resultaten van beide onderzoeken worden beschreven onder 'Bodemkwaliteit Plangebied'.
Algemeen: Bodembeleid gemeente Tilburg:
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:
Nota 'In goede aarde':
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu;
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld 'Bodemkwaliteit Plangebied' (navolgend).
Bodemkwaliteit Plangebied
Er zijn een tweetal bodemonderzoeken aangeleverd en wel:
Verkennend bodem- en asbestonderzoek Kreitenmolenstraat 196 te Udenhout, Lankelma, rapportkenmerk 1803193, definitief, 30 januari 2019 (TBG rapportcode AA085532553 / bijlage 4), en
Nader bodemonderzoek asbest Kreitenmolenstraat 196 te Udenhout, Lankelma, rapportkenmerk 1803193.001, definitief, 24 april 2019 (TBG rapportcode AA085532554 / bijlage 5):
Net als een viertal geraadpleegde onderzoeken in de omgeving van het plangebied, laat het Verkennende bodemonderzoek (VO) een éénduidig beeld zien: (incidenteel) tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater. In dit geval respectievelijk koper en nikkel. Deze verhoogde stoffen zijn in Brabant eerder regel dan uitzondering, zo ook in Udenhout. Deze stoffen en verhogingen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Ter plaatse van boring B02 (VO) en in sleuf01 (NO-asbest) is daarnaast asbesthoudend materiaal en andere bodemvreemde bijmengingen waargenomen én ook een sterk verhoogd gehalte aan asbest gemeten: de hoeveelheid (asbest-in-grond) bedraagt circa 30 m3 grond (circa 40 m2 x bodemlaag van 0,0 tot maximaal 0,7 m-mv). Op een andere plek is ook asbesthoudend materiaal waargenomen, doch hier liggen de gehalten ruim onder nader onderzoeksnorm en daarmee ook (ruim) onder de saneringsnorm (ABG6/6A/6B).
Conclusie
Op grond van uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd, dat de bodemkwaliteit in algemene zin geschikt zal zijn voor het beoogde gebruik: de naar verwachting tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor de herbestemming c.q. voor het genomen toekomstig gebruik 'Wonen' (al dan niet met tuin) en 'Bedrijf'. Deze verhoogde stoffen zijn in Brabant eerder regel dan uitzondering, zo ook in Udenhout en omstreken. Deze stoffen en verhogingen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Er zijn geen actuele risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Er zijn geen gebruiksbeperkingen echter, voor de lokaal aangetroffen sterke verhoog gehalte asbest-in-grond geldt dat (nog) niet. Niet eerder dan dat de asbest, ongeacht de omvang, is gesaneerd: ter plaatse van boring B02 (VO) en sleuf01 (NO-asbest) is, gelet op de Wet bodembescherming (Wbb), sprake van 'een geval van ernstige bodemverontreiniging'. Met instemming van bevoegd gezag Wbb, i.c. de door de gemeente aangestelde Omgevingsdienst OMWB, dient dit gedeelte van de locatie door middel van een vorm van sanering geschikt te worden gemaakt voor het beoogde gebruik. Dit in ieder geval vòòr dat met de bouw van nieuwe woningen kan worden aangevangen. Instemming kan worden verkregen door middel van een saneringsmelding, een zgn. BUS-melding - BUS staat voor Besluit Uniforme Saneringen, of een saneringsplan (vergunning).
Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast. Tevens is sinds 8 juli 2019 het 'Tijdelijk Handelingskader PFAS' van toepassing.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op enige afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 0,8 km afstand van het plangebied. Externe effecten van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling op de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen gezien de ligging in de bebouwde kom, de afstand en de tussenliggende elementen, zoals bebouwing en drukke wegen, worden uitgesloten. Om te bepalen of de beoogde ontwikkeling leidt tot extra stikstofdepositie is een AERIUS-berekening (bijlage 6) uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt, dat noch de aanleg- noch de gebruiksfase leidt tot een toename van stikstofdepositie in relevante Natura 2000-gebieden. Uit een aanvullende berekening (bijlage 7) blijkt, dat dit ook het geval is bij een gefaseerde bouwfase.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen 0,8 km ten oosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 7 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om effecten op beschermde soorten in beeld te brengen. De volledige rapportage is toegevoegd aan het bestemmingsplan (bijlage 8). Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen en conclusies weergegeven.
In het plangebied kunnen mogelijkerwijs vrijgestelde soorten worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijflocaties. Van gebouwbewonende soorten zoals huismussen, gierzwaluwen, uilen of diverse vleermuizen zijn geen nestlocaties op de planlocatie aangetroffen. Er worden geen vaste nest- of verblijfslocaties aangetast. Ook nader onderzoek hiernaar is niet relevant.
Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kap- en sloopwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gesloopt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige worden uitgevoerd. Ten tijde van de inspectie zijn er geen broedende vogels of in gebruik zijnde nesten aangetroffen. In potentie is de locatie wel geschikt om als broedlocatie te kunnen dienen. Bij sloop en kapwerkzaamheden in het broedseizoen moet vooraf worden vastgesteld of er sprake is van broedgevallen.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied betreft een voormalige bedrijfslocatie.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
ca. 6.360 m² |
Terreinhoogte |
tussen ca. NAP+10,4 m en NAP+11,0 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
ca. NAP+9,5 m |
Ontwateringdiepte |
Tussen 0,9 m en 1,6 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering |
Gemengde riolering |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden |
Het plangebied valt in een invloedsgebied Natura 2000 Zie afbeelding 1 |
Tabel 1: Gebiedskenmerken
In de Kreitemolenstraat is gemengde riolering aanwezig. Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg.
In de bestaande situatie is een groot deel van het plangebied in gebruik als weiland. Aan de zijde van de Kreitemolenstraat zijn een woning en enkele schuren gesitueerd. Verder is sprake van een gedeeltelijke erfverharding. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.
Oppervlakten * |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak |
0 |
335 |
335 |
erfverharding |
0 |
245 |
245 |
terrein |
1.080 |
0 |
1.080 |
weiland |
4.700 |
0 |
4.700 |
Totaal (m²) |
5.780 |
580 |
6.360 |
Tabel 2: Afvoerende oppervlakken bestaande situatie
* Bron: KRT en luchtfoto
Afbeelding 4: Locatie plangebied (rode ster) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Het plangebied is gelegen aan de Kreitemolenstraat in Udenhout. Op de voormalige bedrijfslocatie wordt de bouw mogelijk gemaakt van maximaal 3 woningen (waarvan 2 nieuw) en 2 bedrijfspanden. De afvoerende oppervlakken voor de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding en de bijbehorende regels. In tabel 3 zijn deze oppervlakken weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt met ca. 2.225m² toe ten opzichte van de bestaande situatie.
Oppervlakten *
|
Niet afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak woningen |
0 |
535 |
535 |
Dak bedrijven |
0 |
720 |
720 |
Binnenterrein (erf) |
1.030 |
1.550 (60%) |
2.580 |
Onbebouwd |
2.525 |
0 |
2.525 |
TOTAAL |
3.555 |
2.805 |
6.360 |
Tabel 3: Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
* Bron: verbeelding bestemmingsplan
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Grondwater
Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Het aanleggen van drainage is op grond van de Keur in een invloedsgebied Natura 2000 zonder watervergunning verboden. Aanleg van een peilgestuurde drainage wordt alleen toegestaan als deze in combinatie met andere maatregelen leidt tot een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het Natura 2000 gebied. Een mogelijke invulling hiervan is de combinatie met een infiltrerende waterbergende voorziening in het plangebied.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden.
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
Waterdoorlatende verharding;
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
In 2019 is / wordt beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De voorgenomen bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Voor de toename aan verharding betreft dit het hydrologisch neutraal ontwikkelen van het plangebied. Met de aanvullende compensatie voor de te vervangen oppervlakte draagt het plangebied bij aan het hydrologisch positief (her)ontwikkelen van Tilburg.
Vooruitlopend op het nieuwe beleid en op basis van afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op 170 m³. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, vijver of zaksloot en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op de riolering.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie zal het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) percelen hoger liggen dan de aangrenzende openbare ruimte. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.
Uit beschikbare berekeningen blijkt dat de Kreitemolenstraat in de directe omgeving van het plangebied gevoelig is voor extreme neerslag. De gemeente adviseert de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 cm. hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
Er moet worden voorkomen dat het regenwater verontreinigd raakt. Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woningen en de bedrijfspanden wordt afgevoerd via de bestaande riolering in de Kreitemolenstraat.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke kan hiervan worden afgeweken. De bouwdiepte van de beoogde gebouwen in het plangebied is begrensd door de omvang van het bouwvlak.
6.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
Structuurbeeld Plansystematiek
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.
6.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
De bouwregels ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn overeenkomstig de bouwregels uit het bestemmingsplan "Kreitenmolen 2011". Dit betekent, dat maximaal 40% van het erf voor dergelijke bouwwerken gebruikt mag worden. Daarnaast mogen deze gebouwen uit maximaal één bouwlaag bestaan, als is afdekking met een schuine kap toegestaan. Wel dient daarbij voldaan te worden aan de gestelde hoogtematen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In dit bestemmingsplan is de volgende bestemmingen aanwezig:
Gemengd-Dorps.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
erf;
wonen-uitgesloten ter plaatse van de bedrijfgebouwen aan de achterzijde van het perceel;
nokrichting, zodat de nok van de bedrijfsgebouwen in de lengte van het perceel is ;
plat dak uitgesloten ter hoogte van de bedrijfsgebouwen.
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd'. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 januari gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de Provincie Noord-Brabant. Gedeputeerde Staten heeft per brief laten weten dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het vooroverleg heeft niet geleid tot een gewijzigd bestemmingsplan.
8.3 Omgevingsdialoog
Op 12 januari 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een brief verspreid onder de omwonenden en de eigenaar van het achtergelegen weiland. Ook is er met diverse omwonenden een gesprek is geweest om de plannen mondeling toe te lichten. De plannen zijn goed ontvangen in de buurt. Een groot aantal van de omwonden heeft per e-mail laten weten positief te staan tegen over de plannen. In verband met de privacy zijn deze berichten niet toegevoegd, maar ze zijn wel in bezit van de gemeente. Wel is een verslag van de omgevingsdialoog als bijlage bijgevoegd (bijlage 9).
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 mei tot en met 22 juni 2020. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.