Heikant 2007, 6e herziening (De Nobelstraat)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2018011-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.3 Gemeente - Omgevingsvisie Tilburg 2040
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
6.2 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 46 koopwoningen aan De Nobelstraat in Tilburg.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie S, nrs. 1896, 1897, 1898, 3486 en 5547 (ged.) en wordt globaal begrensd door de Vlashoflaan in het noorden, de Van Kalmthoutlaan in het oosten, De Nobelstraat in het zuiden en de Ingenhovenlaan in het westen.
Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Heikant 2007, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 mei 2008 en onherroepelijk geworden op 27 februari 2009. In dat beheerplan is een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO verwerkt. Er lag dus een heel specifiek bouwplan voor dit gebied en op basis daarvan is de vrijstelling verleend. Die mogelijkheden zijn ook exact overgenomen in het beheerplan Heikant 2007. Dit oude bouwplan is nooit gerealiseerd en intussen ligt er een nieuw ontwerp dat niet overeenkomt met het oude ontwerp en ook niet past binnen de mogelijkheden van het vigerende plan Heikant 2007. In het voorliggende plan zijn de bouwvlakken iets anders gepositioneerd en bestaat beduidend meer ruimte voor groen. Om die reden is deze herziening nodig.
Figuur 2 - ligging plangebied in relatie tot directe omgeving (rood omkaderd).
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied voor deze ontwikkeling is gelegen aan de rand van de wijk Quirijnstok. De rand van deze naoorlogse wijk is ooit vormgegeven als herkenbare stadsrand; een duidelijke afbakening van de stad met een drietal forse galerijflats aan een rondweg (Vlashoflaan). Ten noorden van deze flats bevonden zich parkeerterreinen, ten zuiden was ruimte voor brede groenstroken. Op deze manier kon de overgang naar de eengezinswoningen ten zuiden hiervan op een goede manier worden gemaakt.
De flats zijn gesloopt, maar de opzet van deze stadsrand is nog goed herkenbaar aan de groenstructuur. Naast de hoge flats bestond alle ruimte om bomen tot volledige wasdom te laten komen. Hierdoor vinden we zowel ten noorden als ten zuiden van de oorspronkelijke flats forse bomenrijen - en groepen. Daarnaast zien we forse bomen aan de oude insteekstraten tussen de flats. De opdeling van de locatie in drie deelgebieden is hierdoor nog steeds aanwezig.
1.5 Technische infrastructuur
Ten noorden van het plangebied is een 150 kV hoogspanningsverbinding gelegen van beheerder TenneT. Uit onderzoek is gebleken dat de magneetveldzone 45 meter breed is aan weerszijden van de hartlijn (zie Bijlage 1 Onderzoek magneetveldzone). Deze zone valt niet over de woonbestemming en levert dus geen belemmeringen op voor dit bestemmingplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang.
Daarom zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk in de zin van art. 1.1.1 Bro. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voor de motivering van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte aan deze woningbouwlocatie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
2.3 Gemeente - Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert, en welke prioriteiten daarbij gelden. Inhoudelijk richt de Omgevingsvisie zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten zijn de binnenstad van de 21e eeuw, Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing, modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven en modern Industrieel Cluster Midden-Brabant. De drie stadsregionale parken zijn Moerenburg - Koningshoeven, Stadsbos013 en stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn bedrijvenpark Zuid, zorgcluster Leijpark, duurzaam energielandschap Noord. De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Hoofdstuk 3 Thematische beeidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.1.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.1.2 Stedenbouwkundige aspecten
Het stedenbouwkundige plan voor deze locatie is toegesneden op de bestaande groenstructuur. De keuze hiervoor leidt ertoe dat de aanwezige driedeling van het gebied herkenbaar blijft en er een geperforeerde wand ontstaat. Op deze manier ontstaat er een prettige afwisseling tussen groen en rood; de gesloten woonclusters worden afgewisseld door groene koffers. In deze koffers kan naast de bestaande bomen, ruimte worden gevonden voor wateropvang en buitenspelen.
In het plan is ervoor gekozen om de clusters met woningen als sterke, samenhangende blokken vorm te geven. De noordelijke 'buitenrand' van het plan is het stevigst; hier is ruimte voor woningen van drie bouwlagen die zijn gericht op de Vlashoflaan. De zuidelijke rand van het plan wordt meer bescheiden vormgeven. Door hier te kiezen voor twee bouwlagen met een kap, wordt aansluiting gezocht met de aanliggende woningen ten zuiden van het plan. Verder krijgen de woningen in dit plan geen voortuinen, maar worden ze direct aan de stoep gesitueerd. Op deze plek worden voortuinen niet gemist, omdat het plangebied van zichzelf al een groene uitstraling heeft.
Tenslotte zijn alle drie de clusters voorzien van een verbijzondering in het midden van de noordelijke strook. Op deze manier kan ruimte worden gevonden voor het parkeren en wordt enige differentiatie in het woningaanbod aangebracht. Daarnaast ontstaat hier de gelegenheid om een pad toe te voegen. Op deze manier ontstaat een snelle looproute tussen voordeur en auto. De langere achterpaden krijgen een ruime breedte. Het pad is hierdoor niet slechts een smalle doorgang, maar een verblijfsruimte, waar ook gespeeld kan worden.
Het plan is in juni 2018 besproken met de omgevingscommissie. De commissie was te spreken over de hoofdopzet van het plan en zag in het plan een sterke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Wel zag de commissie nog mogelijkheden om de alzijdigheid van de blokcompositie te versterken. Deze adviezen zijn ter hand genomen en het plan is op een aantal aspecten verbeterd. Zo zijn de hoekwoningen uitgevoerd als zogenaamde 'boekensteunen' en is gekozen voor een herkenbare plint die rondom de bouwblokken doorloopt. Daarnaast is specifieke aandacht geweest voor erfafscheidingen en een afscheiding van de parkeerkoffer.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Het plangebied ligt in Tilburg Noord, in de wijk Heikant ten noordoosten van de in de tweede helft van de negentiende eeuw tot wasdom gekomen woonkern "Oude Heikant".
Op de kaart van D. Zynen (1760) is het plangebied niet bebouwd. Al vanaf tenminste de veertiende eeuw was deze Heikant grotendeels gemeijnt. Vanaf de zestiende eeuw is sprake van die Lijndsche Akkeren. Op de kadasterkaart uit 1832 wordt het gebied tussen de Stockhasseltstraet, de Kromstraet, het Moleneind, het Lijnsheike en de Lijnsestraat (kaart van 1960) aangeduid als de Lind Akkers;
De Heikant-West werd doorsneden door het voormalige Lyn´s of Linds Heike die doorheen het oostelijk deel van het plangebied liep het. Dit Linds Heike of latere Lijnsheike ontleende zijn naam aan het reeds in de veertiende eeuw genoemde Goet ter Lijnde, dat tevens zijn naam gaf aan het omliggende akkergebied;
Vanaf de negentiende eeuw wordt het Lijnsheike als straat getypeerd door lintbebouwing, doorspekt met oudere hoeves. Met name door de aanwezigheid van de stoomtram Tilburg-Waalwijk vormde het Lijnsheike als straatweg tussen Loon-op-Zand en Tilburg dé verbinding tussen het enigszins afgezonderde Heikant en Rugdijk in Tilburg Noord en het Goirke.
De wijk Heikant is als onderdeel van de nieuwe uitbreidingswijk Tilburg-Noord in de jaren na 1963 aangelegd. De wijken in dit stadsdeel (Stokhasselt, Heikant en Quirijnstok) zijn ontworpen als functionalistische tuinsteden. De hoge galerijflats werden daarbij ingezet als een soort kamerschermen.
Het plangebied behoort geografisch toe aan de wijk Quirijnstok die in de jaren vanaf 1969 wordt aangelegd. Het plangebied is daarbij grotendeels bebouwd met flats die in 2007/2008 gesloopt werden.
3.2.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die voorkomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;
De IKAW geeft, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, voor het gebied ten noordoosten van het plangebied grotendeels een hoge verwachting. Het betreft het gebied van de belangrijkste (middeleeuwse) nederzettingen. Het uiterste oosten, op de overgang naar de vroegere Rauwbraken, heeft daarentegen een lage verwachting. Het gebied ten noordwesten van het plangebied heeft op de IKAW grotendeels een middelhoge verwachting. Hier lagen reliëfrijke heidegronden waarvan vaststaat dat er prehistorische bewoning aanwezig was. Een klein deel van het westen heeft een lage verwachting.
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI 2003)en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Het grootste deel van het plangebied heeft op de ARWATI een hoge verwachting. Een kleine zone in het midden van het plangebied, bij de huidige Moerstraat, heeft een zeer hoge verwachting. Tenslotte hebben enkele kleine delen van het plangebied een onbekende of basisverwachting.
In 2008 heeft BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het gebied Rugdijk - De Mast (H. van Dijk 2008, Van Nieuwe Warande tot Moordgat Tilburg - Rugdijk - De Mast, concept). Volgens BILAN heeft het hele gebied een hoge tot middelhoge verwachting voor de steentijd tot de Romeinse periode.
In 2009 is in opdracht van de gemeente Tilburg door Heunks/Landschapsarcheoloog en RAAP een bureaustudie en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en veldkarteringen uitgevoerd in het gebied Rugdijk (Heunks & Keunen, Gedetailleerde archeologische verwachtingskaart onderzoeksgebied Rugdijk - Kouwenberg/Zuidkamer, gemeente Tilburg en Plan van Aanpak archeologisch onderzoekstraject, 2009). Dit heeft geresulteerd in een gebiedsspecifieke verwachtingskaart waarin de verwachtingen zijn uitgesplitst voor de periode steentijd- Late Middeleeuwen en Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Tevens zijn de grotere vlakverstoringen in kaart gebracht. Een groot gedeelte van het gebied heeft voor beide perioden een hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Tijdens het veldonderzoek zijn vooral sporen van Steentijd en Bronstijdbewoning aangetroffen.
Daarnaast heeft RAAP in 2010 een breed archeologisch vooronderzoek ten noorden van het plangebied uitgevoerd. RAAP-RAPPORT 2100, Plangebieden Rugdijk-Kouwenberg.
In 2017 is aan de overkant van de Vlashoflaan een bronstijdnederzetting onderzoek door ARCHOL BV. Rapport nog niet beschikbaar.
Een deel van het gebied was tot voor kort bebouwd. De bebouwing is recent gesloopt. Niet duidelijk is wat de mate van verstoring in hele gebied is geweest.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten.
Beschermde stads- en dorpsgezichten: Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het op 25 augustus 1982 als gemeentelijk beschermd stadsgezicht aangewezen gebied Oude Heikant. In oorsprong gaat de bewoning van dit gebied terug tot de late Middeleeuwen, maar pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde zich hier een nederzetting met als centrum het katholieke bebouwingscluster rondom de Mariakerk aan De Schans.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de lijn van het Oude Lind/Lijnsheike gewaardeerd als een historisch geografische lijn van redelijk hoge waarde. Ook het zich ruim ten zuiden van het plangebied bevindende Wilhelminakanaal, dat in 1919 op deze locatie gereed kwam, wordt als zodanig aangemerkt.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten/objecten gelegen.
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.
Historisch groen: niet van toepassing in het plangebied.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkelingen. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Het gebied heeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Een deel van het plangebied is wel bebouwd geweest. Om die reden is een verstoringsonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de hoge archeologische verwachting voor het terrein nog actueel is, of naar lage verwachting bijgesteld moet worden. De conclusie van het verstoringsonderzoek is dat de locatie De Nobelstraat onverstoord is, wellicht op de plaatsen van de gesloopte flats na. Om die reden is archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt, dat het plangebied archeologisch vrijgegeven kan worden. Het opnemen van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie is daardoor niet noodzakelijk.
3.3 Volkshuisvesting
3.3.1 Wonen en duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.
In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen/jaar sloop. De effectieve vraag, uitgeoefend door de woonconsument, ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar; het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd.
Het plan tot de bouw van circa 46 woningen ter plaatse van Nobelstraat (Heikant) in stadsdeel Noord past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro) en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
3.3.2 Volkshuisvesting
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de actuele Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat, ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad, de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015, met de horizon op 2020, staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/beleving); dit geldt voor zowel de woning als de woonomgeving.
De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (o.m. woonmilieudifferentiatie), maakt het nodig om ons –in beperkte mate– ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk (& -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid, nabijheid van voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met (SmartAgent-)leefstijlkenmerken van bewoners.
Het plan tot realisatie van (circa) 46 grondgebonden eengezins(koop)woningen in dit deel van Noord ligt in bestaand stedelijk gebied. Het bouwplan betreft een inbreiding, waarbij de woningen inspelen op de plaatselijke behoefte aan een gevarieerd woningaanbod. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Groen-Stedelijk.
Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (meest recent 2012) toont de behoefte aan Groen-Stedelijk woonmilieu. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim 40% van de gevallen uit te gaan naar een groen-stedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend.
3.3.3 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
Leefstijl / "woonwereld"
Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).
Het woningbouwplan Nobelstraat in stadsdeel Noord biedt ruimte voor groen-stedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de blauwe en groene leefstijl, en meer specifiek voor de "woonwerelden" Ruim & hoogwaardig en Rustig & functioneel.
Levensloopbestendige nieuwbouw (/wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn/worden afgestemd. Met name bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In dit bouwplan wordt aan de doelstelling van levensloopgeschikte nieuwbouw zo veel mogelijk voldaan, resp. invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Het woningbouwplan Nobelstraat - Noord zal aan het Politiekeurmerk voldoen.
3.4 Groen en speelruimte
3.4.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Bij de verkavelingsstudie voor woningbouw aan De Nobelstraat zijn diverse scenario's uitgewerkt. De bomen zijn van dusdanige goede kwaliteit dat bij de scenario's voornamelijk gekeken is naar boombehoud. Uiteindelijk zijn twee scenario's overgebleven. De twee scenario's verschilden in aantal woningen en de daarbij behorende te behouden/te kappen bomen. Bij het onderzoek is rekening gehouden met de vitaliteit van de bomen, met de bestaande kroonprojecties en de toekomstige kroonprojecties in relatie tot de nieuwe woningen. In alle varianten dienen nog steeds bomen gekapt te worden ten behoeve van de woningbouw, echter de meest waardevolle kunnen gespaard worden en op een goede manier ingepast worden in het verkavelingsplan. Verwezen wordt naar Bijlage 2 Bomen effect analyse. Het beeld dat ontstaat vanaf de Nobelstraat is een mooie afwisseling tussen woonblokjes in een parkachtige omgeving met volwassen bomen. Tijdens de aanlegwerkzaamheden zullen de bestaande bomen beschermd worden.
3.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.4.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5 Verkeer en parkeren
3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie bijlage 5) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.5.4 Analyse plangebied
Het plangebied ligt in het noorden van Tilburg, in de hoek van de Vlashoflaan en de Van Kalmthoutlaan.
Openbaar vervoer
Het gebied is goed met openbaar vervoer bereikbaar. Pal aan het plangebied ligt aan de zuid en aan de westzijde een bushalte in de Nobelstraat. De halte aan de westzijde zal zeer waarschijnlijk worden omgebouwd tot een uitstaphalte.
Wegenstructuur en ontsluiting
Aan de noordzijde ligt de Vlashoflaan. De Vlashoflaan is een 50 km/h gebiedsontsluitingsweg. Vanuit het plan gebied is de Vlashoflaan zowel via de westelijke zijde te bereiken (De Nobelstraat) als via de oostelijke zijde (Van Kalmthoutstraat)
Verkeerskundige afweging
Gezien de omvang van de ontwikkeling (46 woningen) zal het aantal extra voertuigbewegingen op basis van de kencijfers 230 motorvoertuigbewegingen per dag generen. Dat zijn aankomsten en vertrekken samen, het betreft dus 115 auto's per dag. Op basis van de meeste recente intensiteitstelling (2015) blijkt dat op de Vlashoflaan tussen de 3.852 en 5.746 motorvoertuigen per etmaal rijden. Een toename van 230 motorvoertuigen per etmaal zal geen problemen opleveren op de bestaande infrastructuur.
Parkeren
Nieuwbouwplannen en uitbreidingsplannen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Voor dit nieuwbouwplan zijn de meest actuele vastgestelde parkeernormen voor zone C van toepassing. Dit betekent dat er voor woningen tussen 70 en 130m² bvo 1,6 parkeerplaatsen per woning moeten worden aangelegd waarvan 0,30 bezoekersaandeel is. Hiervoor is voldoende ruimte in het plangebied gereserveerd.
Calamiteitenverkeer
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten. De vormgeving en indeling van de nieuwe toegangswegen moeten daarop worden afgestemd.
Afvalinzameling
In geval van individuele containers moet er worden voorzien in opstelruimtes in openbaar gebied. Deze opstelplaats moet goed bereikbaar zijn voor de BAT wagen.
Een wagen van het BAT moet altijd vooruit kunnen rijden, bij arriveren en bij het wegrijden. Als een inpandige containerruimte wordt voorzien moet deze tot een afstand van maximaal 10 meter bereikbaar zijn door de vuilniswagen van het BAT. In geval van ondergrondse containers moeten deze voldoen aan de richtlijnen voor ondergrondse containers in de gemeente Tilburg.
Openbare ruimte
Bij de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden woerden met bestaande, te handhaven, functionaliteiten en de functionaliteiten als hierboven beschreven.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en is gelegen op 2,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. De eventuele negatieve effecten op het natuurgebied vanwege stikstofdepositie worden in paragraaf 4.9.2 onderzocht en beoordeeld.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In en om het plangebied is geen sprake van bedrijfsmatige activiteiten. Er is hiermee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Bijlage 3 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van spoortraject Breda-Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.3.3 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde Bijlage 3 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico). Voor de verantwoording is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt en zijn de relevante onderdelen uit het advies verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg-Vught. Nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig. Afstand plangebied - spoor groter dan 200 meter;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Dit biedt naast NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd welke gelegen zijn binnen zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Dit betreft o.a. de Burgemeester Bechtweg, de Sweelincklaan en de Vlashoflaan. De overige wegen rondom het plangebied waaronder de Nobelstraat, hebben een snelheidsregiem van 30 km/uur. Voor 30 km/uur wegen is de Wgh niet van toepassing, maar is de geluidbijdrage t.g.v. wegverkeer wel meegenomen in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening.
Voor nieuwe woningen geldt ingevolge de Wet geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.
De optredende geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde wegen is berekend met het geluidkarteringsmodel dB Vision WVL 2030. Hierbij is rekening gehouden met toepassing van de wettelijke aftrek ingevolge artikel 110g Wgh.
Uit de rekenresultaten blijkt:
dat de geluidbelasting ten gevolge de Burgemeester Bechtweg en de Sweelincklaan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt;
dat de geluidbelasting ten gevolge de Vlashoflaan maximaal 5 dB hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van de bouwvlakken 5 en 6;
dat de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie niet wordt overschreden.
Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB (b.v. door toepassen van een stil wegdektype, het beperken van de verkeersintensiteit, het verlagen van de rijsnelheid, het toepassen van schermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en/of stedenbouwkundige aard.
Het beperken van de verkeersintensiteit en/of het verlagen van de rijsnelheid is vanuit verkeerskundige argumenten niet gewenst. Toepassing van schermen in stedelijk gebied is vanuit stedenbouwkundige argumenten niet wenselijk. Toepassing van stiller wegdek op de Vlashoflaan wordt niet doelmatig geacht omdat het om een beperkt aantal woningen gaat.
Om de woningen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarden besluit genomen dat bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Gemeentelijk geluidbeleid/Goede ruimtelijke ordening
Omdat de geluidbelasting op de nieuwe woningen maximaal 53 dB bedraagt t.g.v. wegverkeer worden op basis van het gemeentelijk geluidsbeleid geen compenserende akoestische voorwaarden aan het hogere waarden besluit verbonden.
Uit de rekenresultaten, waarbij ook de bijdrage van de 30 km/uur wegen is meegenomen, blijkt dat alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Definitie geluidluw: gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 55 dB berekend conform Hoofdstuk 2 van Bijlage II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. Dit betekent dat voor alle woningen die in het plangebied gerealiseerd worden sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.
4.5.2 Railverkeerlawaai
De afstand van het plangebied tot aan het spoortraject Tilburg-Vught is groter dat de zonebreedte van 1200 meter zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden naar de optredende geluidsbelasting en dat er geen nadere toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 46 grondgebonden woningen.
Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het plan ligt aan de rand van de bebouwde kom met het buitengebied. In het buitengebied zijn enkele veehouderijen aanwezig. Deze worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering omdat er ook al woningen op kortere afstand staan. Daarnaast is binnen het plangebied al woningbouw mogelijk. Hiermee is in beginsel dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Bodembeleid gemeente Tilburg: nota 'In goede aarde'
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit ('standstill-beginsel'). Grond uit deze zone kan worden toegepast in toegepast worden in een gelijke/dezelfde zone en in de zone 'Industrie'.
Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied e.o.
Algemeen
In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.
Conform de nota 'In goede aarde' zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.
Plangebied
Er zijn op de locatie en omgeving door de jaren heen diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Een laatstelijk, in 2016 uitgevoerd bodemonderzoek - 'Verkennend-, oriënterend- en aanvullend bodemonderzoek De Nobelstraat te Tilburg, ANTEA, rapportkenmerk 403831.86, 18 maart 2016, revisie 01 (TBG locatie-/rapportcode AA085517929/ AA085529100) - is uitgevoerd na sloop van een drietal appartement complexen. Dit onderzoek is nog actueel (< 5 jaar), conform uitgevoerd (o.a. NEN 5740) en geeft een overzicht en beschrijving van eerder uitgevoerde onderzoeken. De onderzoeksstrategie is onder meer gebaseerd op uitkomsten van de eerdere onderzoeken. Het onderzoek is aanvaard voor de herziening. Het onderzoek geeft een voldoende beeld van de bodemkwaliteit. Alleen een sterk verhoogd gehalte aan PCB in de bovengrond, ter plaatste van De Nobelstraat/hoek Van Kalmthoutlaan (> Interventie-waarde doch < 25m3) verdient tijdens het bouwrijp maken aandacht. Al hier is openbaar groen geprojecteerd. Conform het algemene gegeven bevat het grondwater verhoogde gehalten aan een aantal zware metalen (verhoogde achtergrondwaarden). Het sterk verhoogd gehalte aan PCB heeft geen invloed op de herziening en op de beoogde bestemming. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. Er hoeft geen aanvullend of nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Ten behoeve van de herziening hoeft er geen aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden: er zijn voldoende gegevens bekend. Op grond van een actueel NEN 5740 bodemonderzoek uit 2016 wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming/gebruik, 'Wonen', al dan niet met siertuin, en openbaar gebied/groen.
4.9 Natuur en ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 2,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. De enige storingsfactor die over dergelijke afstanden kan leiden tot negatieve effecten is stikstofdepositie. Echter, ten opzichte van de huidige, vergunde situatie wordt geen toename van stikstofdepositie voorzien. In het vigerende bestemmingsplan is een woonbestemming voor 50 woningen opgenomen. In de nieuwe situatie worden 46 woningen mogelijk gemaakt. Redelijkerwijs kan worden verondersteld dat de nieuwe situatie niet leidt tot een hogere stikstofuitstoot dan de huidige situatie.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 0,7 km ten oosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Er is een ecologische quickscan uitgevoerd om de effecten op beschermde natuurwaarden te beoordelen (Brouwers Groenaannemers, 2018). Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en conclusies weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 4 Ecologische quickscan.
Tijdens het veldbezoek zijn in de bomen geen geschikte holten, spleten of loszittende schorsplaten waargenomen. Hierdoor kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat in de bomen geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Wat betreft foerageergebied is het aannemelijk dat vleermuizen foerageren binnen de grenzen van de planlocatie en de directe omgeving hiervan. Soorten waarvan dit niet valt uit te sluiten, zijn gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. In geen geval gaat het om essentieel foerageergebied, aangezien de nabije omgeving voldoende en ook geschiktere alternatieven biedt in de vorm van onder meer het Quirijnstokpark. Er is voor vleermuizen geen sprake van overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming.
Tijdens veldonderzoek zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Ook is er geen waarneming gedaan van soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Op bassi van expert judgement is de planlocatie geschikt als foerageergebied voor de (jaarrond beschermde soorten) huismus en sperwer. In geen geval is sprake van essentieel foerageergebied, omdat de directe omgeving voldoende alternatieven biedt in de vorm van parken, tuinen en overige groenelementen.
In het gebied is broedactiviteit van vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Kapwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd buiten de kwetsbare broedperiode. Let wel dat de broedperiode soort- en weersafhankelijk is, waardoor voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog dient te worde vastgesteld dat geen sprake is van broedactiviteit.
Voor overige soortgroepen is op voorhand uit te sluiten dat er negatieve effecten op beschermde soorten optreden.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten de kwetsbare broedperiode. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient door een ecoloog te worde vastgesteld dat geen sprake is van broedactiviteit.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca. 15.000 m² |
Terreinhoogte |
Ca. 13,0 m+NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. 11,3 m+NAP |
Ontwateringdiepte |
Ca. 1,7 m |
Bodem |
Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m |
Riolering |
Gescheiden stelsel (nog niet overal gereed) |
Afkoppelgebied |
ja |
Oppervlaktewater |
geen |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
Tabel 1 - gebiedskenmerken
De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.
Oppervlakten * |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak |
0 |
0 |
0 |
Verharding particulier |
0 |
0 |
0 |
Onverhard |
15.000 |
0 |
15.000 |
Open water(berging) |
0 |
0 |
0 |
Totaal (m²) |
15.000 |
0 |
15.000 |
Tabel 2 - Afvoerende oppervlakten in de bestaande situatie
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Door de bodemsamenstelling kan het regenwater stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Deze schijngrondwaterspiegels kunnen leiden tot overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk ca. 11,3 m+NAP. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de woningen hoger liggen dan de bestrating en het omliggende terrein. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.
Het plangebied is in de bestaande situatie volledig onverhard. Het regenwater infiltreert in de bodem. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van het ontwerp. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt toe ten opzichte van de bestaande / referentie situatie met ongeveer 6.920 m².
Oppervlakten
|
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak |
0 |
2.460 |
2.460 |
Verharding |
0 |
4.460 |
4.460 |
Openbaar groen |
9.080 |
0 |
9.080 |
Totaal (m²) |
9.080 |
6.920 |
15.000 |
Tabel 3 - Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren) in zijn weg tussen de afvoerende oppervlakken en de infra voor inzamelen (bergen) zoals de riolering, de blauwe aders, wadi's, enz. Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder afvoerende oppervlakken inrichten (ontharden)
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
Waterdoorlatende verharding;
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
Het afwateren van (een deel van) de verharding naar de naastgelegen groenstroken ('waterwissels') is een goede mogelijkheid om slimme combinaties van water met groen in de ontwerpopgave uit te werken bij het ontwerp van het stedelijke gebied. Deze waterwissels bestaan uit greppels / verlagingen in het maaiveld die het regenwater opvangen, vasthouden en infiltreren. Hiervoor moet rekening mee gehouden te worden met een reservering van ruimte in de groenstroken. Op de locatie is voor de woningen aan de noordzijde (naast de Vlashoflaan) voldoende ruimte om het regenwater deels te bergen. Op basis van het ontwerp en de bomenkaart lijkt het zeker mogelijk om 40 mm te bergen in het naastliggende groen. Als deze verlagingen vol raken door hevige neerslag, moet het overtollige regenwater verder kunnen afstromen zodat er geen schade overlast ontstaat. In dit geval kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het regenwaterstelsel ('blauwe ader') dat wordt aangelegd.
Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak: de gemeente streeft op de lange termijn naar het ontvlechten van afval- en regenwaterstromen; de gemengde riolering wordt geleidelijk vervangen door een gescheiden afvoersysteem. Op deze locatie wordt op korte termijn een regenwaterstelsel aangelegd. Hier kunnen de woningen aan de zuidzijde van de locatie en de openbare verharding op worden aangesloten. Ook het overtollige water van de woningen aan de noordzijde kan vanuit de waterbergende verlagingen worden afgevoerd naar het regenwaterstelsel.
De vuilwaterafvoer moet op de bestaande gemengde riolering aansluiten, zodat het via de kortste weg bij de zuiveringsinstallatie aangeleverd wordt.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het regionale watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.1 Standaard plansystematiek
6.1.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.1.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
6.2 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Wonen
Groen
Verkeer-Verblijf
Verkeer
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
functieaanduiding erf (e)
specifieke bouwaanduiding 'bouwwerk geen gebouw zijnde' [sba-bggz]
functieaanduiding parkeerterrein uitgesloten (-p)
6.3 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een te realiseren ontwikkeling op gemeentelijke grond. Het verhaal van kosten die de gemeente moet maken is 'anderszins verzekerd' door de gemeentelijke gronduitgifte. De leges voor ruimtelijke procedure en overige plan en apparaatskosten zitten (als kostencomponent) in de grondexploitatie.
Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de grondexploitatie, die is opgenomen in de gemeentelijke begroting. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Heikant 2007, 6e herziening (De Nobelstraat) op 1 juni 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog is op 19 juni 2018 tijdens het projectenoverleg met de wijkraad een toelichting gegeven op de ontwikkelingen. De wijkraad is positief over het feit dat deze locatie eindelijk een nieuwe invulling zal krijgen. Vervolgens is er op 3 juli 2018 een inloopavond georganiseerd bij de KBO Heikant - Quirijnstok aan het Kreverplein 27 in Tilburg. Er waren 154 adressen in de directe omgeving uitgenodigd (zie figuur 3 voor het verspreidingsgebied) en zo'n 50 personen hebben de inloopavond bezocht. Circa de helft daarvan had interesse in de koopwoningen. De stemming was overwegend positief en veel omwonenden zijn van mening dat het nieuwe plan een betere invulling is dan het oude plan. Daarin was namelijk meer bebouwing mogelijk en konden minder bomen gespaard blijven. Vragen die gesteld werden hadden o.a. betrekking op de verkeersafwikkeling, de ondergrondse kabels en leidingen in het gebied, de energieaansluiting van de woningen, de planning voor wat betreft de uitvoeringsfase en de plaats van de bushalte aan de Ingenhovenlaan. Deze vragen zijn ter plaatse beantwoord. Over de herinrichting van de openbare ruimte is op 25 september 2018 een afzonderlijke informatieavond gehouden.
Figuur 3 - verspreidingsgebied omgevingsdialoog
8.3 Zienswijzen
pm