direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Voorste Stroom, 7e herziening (Zandstraat 11)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2018009-e001
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

1.1 Het plangebied

1.2 Aanleiding tot planontwikkeling

1.3 Voorgaande plannen

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Rijk

2.2 Provincie

2.3 Gemeente

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

3.1 Inleiding

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

3.4 Groen en speelruimte

3.5 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Milieuhinder bedrijven

4.3 Externe veiligheid

4.4 Geluid

4.5 Lucht

4.6 Geur

4.7 Bodem

4.8 Natuur en ecologie

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Inleiding

5.2 Beleidskader

5.3 Watertoets

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

7.3 Omgevingsdialoog

7.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel behorende bij de Zandstraat 11 te Berkel-Enschot. Het plangebied is kadastraal bekend als kadastrale gemeente Berkel, Sectie D, nummer 2723. Het plangebied is gelegen in een van oorsprong agrarisch gebied, waarbinnen reeds een sterke functiemenging heeft plaatsgevonden. Op korte afstand van onderhavige locatie is de provincialeweg N261 gelegen. Het plangebied is gelegen op circa 1,5 kilometer van de stad Tilburg en circa 1,1 kilometer van het dorp Berkel-Enschot.

 [image]

Afbeelding: Ligging plangebied

1.2 Aanleiding tot planontwikkeling

De heer Klerx heeft sinds 2003 een bedrijf in glas in lood en interieurs. Sinds 2013 is de heer Klerx samen met de heer Diepenhorst het bedrijf 'Klerx & Diepenhorst maatwerk interieurs & glas in lood' begonnen na jarenlange ervaring in interieurs en glas in lood. Voor hun bedrijf huren ze sinds 2013 een werkplaats aan de Goirkestraat in Tilburg. Hier beschikken ze over een werkplaats met alle nodige apparatuur voor het eigenhandig produceren van maatwerk meubels en interieurs. Ook is er een glasatelier dat is ingericht voor het produceren van glas-in-lood en brandschilderwerk. Bekende werken van het bedrijf zijn de entree van het gemeentehuis van Tilburg, de expositie en educatieve ruimtes van het textielmuseum en de bedrijfskantine van Kafé van Leer (KVL terrein Oisterwijk).

Allereerst is er behoefte aan een grotere werkplaats voor het bedrijf en een oplossing voor vervoersproblemen midden in de stad (laden/lossen). Vooral aan tijdelijke opslagruimte voor de meubels die gemaakt zijn en vaak nog afgewerkt moeten worden is een tekort. Voldoende ruimte voor laden en lossen en de bedrijfsauto's is ook wenselijk, net als de ligging nabij de snelweg. Daarnaast zouden ze graag investeren in een goede en blijvende bedrijfslocatie zonder afhankelijk te zijn van de huur van een ruimte.

De heer en mevrouw Klerx, hierna initiatiefnemers, zouden de locatie aan de Zandstraat 11 te Berkel-Enschot graag willen ontwikkelen tot woon- en bedrijfslocatie. Dit betreft een karakteristiek boerderijcomplex met daarop enkel cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en enkele karakteristieke gebouwen. Daarnaast is er verschillende bebouwing en erfverharding aanwezig wat afbreuk doet aan de cultuurhistorische en karakteristieke waarden van het boerderijcomplex.

Aan de Zandstraat 11 te Berkel-Enschot is een voormalig agrarisch bedrijf gelegen. Deze boerderij staat sinds het overlijden van de laatste bewoner, inmiddels bijna 3 jaar geleden leeg en begint vervallen te raken. Op de locatie zijn een woonboerderij, riet gedekte schuur, koeienstal en een varkensstal met aan-een-gebouwde loods aanwezig. Op onderstaande afbeelding zijn foto's van het voor- en bovenaanzicht van het plangebied weergegeven. Er is veel bedrijvigheid aanwezig in dit gebied. De agrarische bedrijvigheid wordt de laatste jaren minder in het gebied.

Initiatiefnemers zijn voornemens om karakteristieke en cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. De conditie van het erf is verslechterd waardoor verval dreigt. Met het mogelijk maken van een nieuwe woning (splitsen woonboerderij) en het exploiteren van een ambachtelijk bedrijf ontstaat een nieuwe economische drager voor onderhavige locatie. Door het voor bewoning en het bedrijf geschikt maken van de bebouwing en door overtollige niet waardevolle bebouwing te slopen wordt de instandhouding van het erf gewaarborgd en komt de landschappelijke inpassing van het terrein beter tot zijn recht. In Bijlage 1 is zowel de bestaande als de bestaande situatie weergegeven en in Bijlage 2 is de landschappelijke inpassing weergegeven.

 

 [image]

Afbeelding: Weergave bestaande situatie Zandstraat 11

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied De Voorste Stroom", vastgesteld op 14 december 2009 en onherroepelijk geworden op 27 februari 2010.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt in het buitengebied, aan het agrarisch-bedrijvig lint, dat gevormd wordt door de Zandstraat, en maakt deel uit van een groter gebied dat zich kenmerkt door openheid en een van oorsprong dominante agrarische functie. Dit agrarische gebied wordt doorkruist door de N261. De huidige N261 is aangelegd als Rijksweg 62, de verbinding tussen Tilburg en Gorinchem.

 

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

In geval van stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven, die nieuwe stedelijke ontwikkelingen, gebaseerd op een regionale behoefte, mogelijk moeten maken.

 
In het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'

 
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling naar een bedrijfslocatie voor een bedrijf welke gespecialiseerd is in glas in lood en interieurs enerzijds en anderzijds de splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle langevelboerderij. Uit de jurisprudentie is af te leiden dat een functiewijziging zonder nieuw ruimtebeslag, in beginsel niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Ook zal ten behoeve van de functiewijziging van de veehouderij naar niet-agrarische bedrijfstak enkel binnen de oppervlakte van de bestaande (voormalige agrarische) bebouwing plaats vinden. Bovendien leidt de functiewijziging niet tot veranderingen van zodanige aard en omvang dat de ruimtelijk relevante milieugevolgen groter zijn dan die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan. Hierdoor is er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft er verder niet aan de ladder getoetst te worden.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. In de provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'internationale economische as', 'internationale as' en 'Robuust water- en natuursysteem'. Deze aanduidingen hebben geen consequenties voor het voorliggende bestemmingsplan. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

Verder blijkt uit de structuurvisie dat onderhavig plangebied gelegen is binnen de groenblauwe structuur. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. De structuur is de groenblauwe ruggengraat van het landschap. De groenblauwe structuur in het Brabantse landschap is wezenlijk voor de aantrekkelijkheid van zowel het stedelijke netwerk als het agrarische cultuurlandschap van Noord-Brabant. De structuur is van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving in Noord-Brabant.

Daar de locatie gelegen is de groenblauwe structuur, hanteert de provincie het multifunctionele gebruik als uitgangspunt. Het uitgangspunt van onderhavig initiatief betreft het herstellen van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en behoud en realisatie van één nieuwe woonfunctie en het omzetten van een agrarische bedrijfsfunctie naar een niet-agrarische bedrijfsfunctie, zijnde een ambachtelijk bedrijf gericht op het glas-in-lood en het realiseren van interieur. Onderhavig initiatief gaat gepaard met een landschappelijke inpassing waardoor de bestaande landschappelijke kwaliteiten in de omgeving behouden en versterkt worden. Ook worden de belangrijke natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd.

Derhalve sluit onderhavig initiatief aan bij de ambitie van de provincie voor zowel de groenblauwe structuur als het gemengd landelijk gebied.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

 

2.2.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

ruimtelijke kwaliteit;

stedelijke ontwikkelingen;

natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties volgen uit het gebied waarin ze gelegen zijn. In de Verordening ruimte is onderscheid gemaakt tussen structuren en aanduidingen. De structuren bestaan uit 'bestaand stedelijk gebied', 'Natuur Netwerk Brabant', 'groenblauwe mantel' en 'gemengd landelijk gebied'. Deze vier structuren zijn Brabant-dekkend. Per structuur zijn er regels uitgewerkt onder welke voorwaarden welke functies ontwikkeld kunnen worden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'groenblauwe mantel'.

De aanduidingen zijn opgenomen binnen de themakaarten. Deze themakaarten betreffen aanduidingen ten aanzien van 'stedelijke ontwikkeling', 'cultuurhistorie', 'agrarische ontwikkeling en windturbines', 'water' en 'natuur en landschap'.

Binnen het plangebied zijn aanduidingen opgenomen op de themakaarten 'cultuurhistorie', 'agrarische ontwikkeling en windturbines' en 'natuur en landschap'. Op deze themakaarten is de locatie gelegen in de aanduidingen 'Cultuurhistorisch vlak', 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' en 'Stalderingsgebied'.

Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Vr. Ten eerste zijn er algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van toepassing, die opgenomen zijn in hoofdstuk 2 van de Vr. Daarnaast moet getoetst worden aan art 6.7 (wonen in gemend landelijk gebied), art. 6.10 (niet-agrarische bedrijven), art. 12 (Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant) en art. 22 (cultuurhistorisch vlak).

 

Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (art. 3.1 Vr):

In artikel 3.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel en dat een uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.

Initiatiefnemers zijn voornemens om het bestaande bouwperceel op te splitsen in een woonbestemming en een bedrijfsbestemming . De agrarische bestemming wordt verwijderd, het bouwvlak verkleind, de bouwmogelijkheden beperkt en overtollige bebouwing gesloopt. Ook wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van bestaande bebouwing en wordt de nieuwe woning gebouwd in het schuurgedeelte van een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij. Gezien het vorenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat er sprake is van zuinig ruimtegebruik.

Onderhavige planprocedure is noodzakelijk omdat de juridische mogelijkheden ontbreken om het beoogde initiatief uit te voeren. Het bestemmingsplan biedt namelijk enkel de mogelijkheid om een agrarisch bedrijf uit te voeren. In het beoogde initiatief past derhalve niet binnen het toegestane ruimtebeslag.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient voorliggende toelichting een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast dient, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling te passen in de omgeving. Tevens dient binnen het plangebied een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 3, 4 en 5 van voorliggende toelichting.

 

Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. 3.2 Vr):

Een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Deze vormen van kwaliteitsverbetering dienen dan ook te worden geborgd in het bestemmingsplan. Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Binnen de gemeente Tilburg is het afsprakenkader van de regio Hart van Brabant van toepassing.

Het afsprakenkader bevat eenduidige afspraken die de regio Hart van Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk hebben gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe kwaliteitsverbetering van het landschap.

Er bestaat in de regio overeenstemming over de wenselijkheid van een verdeling van alle denkbare buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen (in de zin van de provinciale begripsbepaling), gebaseerd op de invloed die de beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft op de omgeving. Die invloed wordt onder meer bepaald door:

 

Hiermee rekening houdend heeft de regio de volgende categorieën onderscheiden, welke in het volgende hoofdstuk nader worden uitgewerkt:

 

Reden voor transformatie van het boerderijcomplex is een nieuwe fase in het bestaan van dit boerenerf door afbouw van agrarische bedrijvigheid. Het uitgangspunt van onderhavige ontwikkeling betreft de transformatie van een agrarisch bedrijfsboerenerf naar een kleinschalig traditioneel erf waarbij de oorspronkelijke cultuurhistorische en gebiedskarakteristieke waarden behouden en versterkt worden.

Het behoud van de cultuurhistorische en karakteristieke waarden van het traditionele boerenerf worden bereikt door een totaal ensemble aan bebouwing, de ligging in het landschap, het gebruik van traditionele materialen en het gebruik van gebiedseigen landschapselementen. Het boerderijcomplex aan de Zandstraat 11 heeft de potentie in zich om deze waarde te bereiken door bouwvolumes te verminderen en een cultuurhistorisch verantwoorde erfinrichting. Aan de Zandstraat 11 te Berkel-Enschot zijn een aantal cultuurhistorische en karakteristieke elementen van een boerenerf aanwezig.

De cultuurhistorisch waardevolle objecten betreffen de langgevelboerderij en de Vlaamse schuur (met eiken gebinten). De woonboerderij betreft een karakteristieke langgevelboerderij met een duidelijke scheiding tussen het woon- en schuurgedeelte wat tot uiting komt in de gevelindeling. Met het realiseren van een nieuwe woning in het schuurgedeelte en de Vlaamse schuur (één woning) ontstaat een nieuwe economische drager voor dit cultureel erfgoed. Een dergelijke ontwikkeling wordt conform het afsprakenkader van de regio Hart van Brabant gezien als een categorie 1-ontwikkeling. Hiervoor is verdere landschappelijke inpassing in principe niet noodzakelijk.

Daarnaast is initiatiefnemer voornemens om bestaande panden te renoveren.De karakteristieke waarden van deze panden zijn gedeeltelijk verloren gegaan, door uitbreidingen van oorspronkelijke bebouwing en het gebruik van moderne niet-karakteristieke materialen. Daarnaast zijn er voersilo's aanwezig en bestaat het erf grotendeels uit betonverharding.

Ten behoeve van het realiseren van een kleinschalig boerenerf wordt het bouwvolume verkleind, door niet-karakteristieke bebouwing te slopen. Daarnaast zal de karakteristieke bebouwing gerenoveerd worden, waarbij voornamelijk gebruik wordt gemaakt van traditionele materialen. De bestaande koestal betreft een voorbeeld van een gebouw waarbij kenmerkende elementen, zoals de karakteristieke stalraampjes en bestaande bouwmassa behouden blijven.

De karakteristieke panden gaan enerzijds dienst doen voor het exploiteren van een ambachtelijk bedrijf gespecialiseerd in interieur en glas-in-lood en anderzijds als bijgebouw bij de nieuwe woning.

Als onderdeel van onderhavig bestemmingsplan is een landschapsversterkingsplan opgesteld om de landschappelijke waarden te versterken. Het doel van dit erf is om het karakter van het traditionele boerenerf te versterken.

In de beoogde situatie worden verhardingen opgeruimd en worden kleinschalige traditionele onderdelen van het boerenerf toegevoegd. De traditionele aspecten betreffen o.a. een hoogstamboomgaard, bossingel, moestuin en half-verharding. In Bijlage 2 zijn maatregelen welke getroffen worden weergegeven.

De uitoefening van een ambachtelijk bedrijf op een in ere hersteld traditioneel erf met karakteriserende gebouwen en door toepassing van traditionele gebiedseigen landschapselementen worden de ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapswaarden behouden en versterkt. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van een ambachtelijk bedrijf op onderhavige locatie behoort tot een categorie 2-ontwikkeling.

De aanleg en instandhouding van deze maatregelen worden feitelijk en juridisch verzekerd middels de opname van een bepaling in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan en daarnaast door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer.

De beoogde ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met artikel 3.2 van de Vr.

 

Wonen in groenblauwe mantel (art 6.7 Vr)

In artikel 6.7 van de Vr zijn regels opgenomen voor wonen in gemengd landelijk gebied. Bij onderhavig initiatief is sprake van woningsplitsing door de bewoning van het schuurgedeelte van een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij en een Vlaamse schuur. Hieronder zijn de regels voor wonen in groenblauwe mantel weergegeven.

 

  1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat:

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwperceel mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:

- de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;

- overtollige bebouwing wordt gesloopt.

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een burgerwoning als bedrijfswoning, mits de woning binnen het bouwperceel van het bedrijf wordt gebracht en daarmee een ruimtelijke eenheid vormt.

  2. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  1. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan voorzien in een éénmalige vergroting van de inhoud van een solitaire recreatiewoning met ten hoogste 10 % van de op grond van het per 1 maart 2011 geldende bestemmingsplan toegelaten inhoud.

 

 

Ontwikkeling extra woning in schuurgedeelte langgevelboerderij en Vlaamse schuur

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande langgevelboerderij te behouden en te gebruiken als burgerwoning enerzijds en als bedrijfswoning anderzijds. Met het realiseren van een nieuwe woning in de langgevelboerderij ontstaat een nieuw gebruik en een nieuwe economische drager voor het cultuurhistorisch waardevolle pand.

Conform lid 1 van art. 6.7 zijn alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing, waarbij artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) niet van toepassing is.

Het uitgangspunt van onderhavige ontwikkeling betreft de transformatie van een agrarisch bedrijfs-boerenerf naar een kleinschalig traditioneel erf, waarbij het erf zowel een woonfunctie als een ambachtelijke bedrijfsfunctie gaat vervullen. Dit met als doel om het cultuurhistorisch waardevolle ensemble van bebouwing van onderhavig boerderijcomplex te behouden.

Om de langgevelboederij te behouden voor verval is herbestemming noodzakelijk. Met het realiseren van een nieuwe woning ontstaat een nieuw gebruik en een nieuwe economische drager voor het gebruik.

 

Niet-agrarische functie (art 6.10 Vr)

Initiatiefnemer is voornemens om een nieuwe niet-agrarische functie te realiseren in de vorm van een ambachtelijk glas-in-lood en interieurbedrijf. In artikel 6.10 van de Vr zijn regels opgenomen voor de vestiging van een niet-agrarische functie in de groenblauwe mantel. De voorwaarden hiervoor zijn dat:

  

  1. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 3.804 m2 (5000 m² minus oppervlak bestemming voor burgerwoning) bedraagt;

  2. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 6.1;

  3. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  4. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;

  5. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  6. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

  7. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;

  8. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;

  9. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

 

Hieronder treft u een verantwoording waarom de gewenste ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden.

 

  1. In de beoogde situatie bedraagt het beoogde bouwvlak ten hoogste 3.804 m² (5000 m² minus oppervlak bestemming voor burgerwoning);

  2. Uitgangspunt van onderhavige ontwikkeling betreft het behouden en versterken van de cultuurhistorische waarden van onderhavig plangebied. Daarnaast worden de landschappelijke waarden versterkt doordat onderhavige locatie landschappelijk wordt ingepast. Uitgangspunt van onderhavige ontwikkeling betreft het behoud van het oorspronkelijke boerenerf, waarbij overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  3. De gebouwen en verharding die gesloopt/gesaneerd gaan worden zijn:

  1. Milieucategorieën zijn bepaald in de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009), een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten welke als hulpmiddel dient om de afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige objecten concreet in te vullen. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en veiligheid) en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Het betreft hier echter richtafstanden waar onderbouwd van kan worden afgeweken. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling (het bepalenmde milieuaspect) van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten op de locatie aan de Zandstraat 11 te Berkel-Enschot, zie hiervoor Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat gesteld kan worden dat de feitelijke bedrijfsvoering een omvang heeft die overeenkomt met milieucategorie 2.

  2. Er wordt slechts één bedrijf mogelijk gemaakt, namelijk het glas-in-lood & interieurbouwbedrijf 'Klerx & Diephorst'.

  3. Er wordt met de beoogde ontwikkeling geen zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie opgericht.

  4. Er wordt met de beoogde ontwikkeling geen zelfstandige detailhandelsvoorziening opgericht.

  5. Klerx & Diephorst wordt geëxploiteerd door twee compagnons. Met het in gebruik nemen van de voormalige koeienstal als atelier en werkplaats wordt voorzien in voldoende ruimte om de beoogde ontwikkeling van het bedrijf mogelijk te maken. Er wordt met deze ontwikkeling een veel grotere bedrijfsruimte gecreëerd. Omdat het een bedrijf is dat zijn kracht heeft in maatwerk, persoonlijk contact, ambacht en kwaliteit is het niet voorstelbaar dat het bedrijf nog verder gaat uitbreiden. Maximaal 4 of 5 personen zullen er werkzaam zijn op het bedrijf. Ook in de toekomst zal dit niet uitbreiden om te kunnen blijven voldoen aan maatwerk, persoonlijk contact en kwaliteit. Er is geen sprake van bulk en grootschalige productie.

  6. Onder een grootschalige ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan waarbij, blijkens een economisch effectenonderzoek, de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 per jaar bedraagt. Voorbereidingsgesprekken met klanten vinden op locatie waar de meubels geplaatst worden plaats. Er zullen echter zeker niet meer dan 400 klanten per dag het bedrijf bezoeken. Zoals hierboven aangegeven zullen er maximaal 4 of 5 personen werken en sporadisch zal een klant het bedrijf bezoeken. Het gaat hier dus zeker niet om een grootschalige ontwikkeling.

 

Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant (art. 12 Vr)

De aanduiding 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' heeft als doel de bestaande waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofstructuur te behouden of te versterken. In de gewenste situatie is er geen sprake van fysieke ingrepen de leiden tot een verstoring van de bestaande waterhuishouding. In de gewenste situatie is sprake van een afname van verhardingen, waardoor de waterhuishouding zal verbeteren.

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bestaande waterhuishouding van het Natuur Netwerk Brabant niet negatief beinvloed wordt als gevolg van onderhavige ontwikkeling.

 

Cultuurhistorisch vlak (art 22 Vr)

De cultuurhistorische vlakken binnen de provincie verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid ervan. De provincie wil de onvervangbare waarden beschermen in de Verordening. Het gaat om de cultuurhistorische vlakken in de cultuurhistorische landschappen zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart.

Conform de archeologische waardenkaart is onderhavige locatie gelegen in de Meierij. In de Meierij zijn de bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

In de beoogde situatie heeft als doel om de cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken door enerzijds de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing en anderzijds door oorspronkelijke elementen van een kleinschalig boerenerf terug te brengen waarbij specifiek de langgevelboerderij en de Vlaamse schuur behouden blijven. De culthistorische waarden binnen dit gebied worden derhalve versterkt.

Gezien het vorenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling passend is binnen de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

 

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

Functie van de Omgevingsvisie

Onderhavige locatie is conform de Brabantstrategie gelegen in agrarisch gebied, in het zogenaamde 'Stadsregionaal park Moerenburg – Koningshoeven', zie onderstaande afbeelding . Dit gebied is herkenbaar door cultuurhistorische iconen in combinatie met een kleinschalig landbouwgebied dat samen gaat met ecologisch waardevolle beekdalen. De afgelopen jaren is er in dit stadsregionaal park geëxperimenteerd met het versterken van de landschapsontwikkeling en het combineren met andere economische functies.

In 2040 is Moerenburg-Koningshoeven een aantrekkelijk kleinschalig-mozaïeklandschap met alle kenmerken van het pre-industriële Brabant. Gevarieerd doordat recreatieve voorzieningen, boerderijhoeves en andere historische bebouwing naast elkaar voor komt. Dit wordt onder andere bereikt door de landschappelijke aantrekkelijkheid te vergroten middels de aanleg van landschapselementen en samen te werken met ondernemers in het gebied. Doel is om de landschappelijke aantrekkelijkheid van het gebied te vergroten.

Het doel van initiatiefnemers is om de locatie door te ontwikkelen tot een kleinschalig boerenerf. Functioneel zal de bedrijfslocatie gebruikt worden als woonlocatie (langgevelboederij) voor twee gezinnen. Daarnaast wordt een gedeelte van de voormalige bedrijfsgebouwen gebruikt voor het glas-in-lood & interieurbouwbedrijf 'Klerx & Diephorst'. Het doel is om de bepalende waardevolle elementen van het boerenerf te behouden. Door het verwijderen van overtollige bebouwing en verharding en de aanleg van landschapselementen wordt het geheel landschappelijk ingepast. Initiatiefnemers zijn voornemens om de verouderde bebouwing te ontdoen van asbest en niet-waardevolle bebouwing te slopen.

Doordat onderhavig ontwikkeling voorziet op het behoud en vesterking van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden enerzijds en anderzijds omdat in de omgeving van onderhavige locatie reeds veel kleinschalige bedrijven zijn gevestigd, welke qua aard en omvang gelijk zijn aan onderhavig initiatief, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling aansluit bij de visie van de gemeente Tilburg.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede Omgevingsvisie

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Onderhavige plangebied is gelegen aan de Zandstraat. De Zandstraat maakt onderdeel uit van langgerekte beekdalnederzettingen, welke gesitueerd zijn op de overgang van hooggelegen akkergronden naar lager gelegen weiden en beemden in het beekdal van de Leij. Op de overgang hiervan bevindt zich de bebouwing die bestaat uit kleine clusters van woonhuizen en bijgebouwen. Broekstraat-Zandstraat behoort tot de fase waarbij de nederzettingen zich van boven op de dekzandrug in de richting van de randen verplaatsten, een proces dat zich in de twaalfde-dertiende eeuw voltrok.

De eerste landbouwers die zich in deze streken vestigden, gebruikten de hoger gelegen gronden langs de beekdalen voor akkerbouw, de vochtige beekdalen dienden voor het weiden van het vee. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden met name bepaald door de aanwezigheid van de beekdalen waartussen zich kleinschalige oude cultuurgronden (akkers, landgoederen, bossen) bevinden. De oudste bebouwing aan de Zandstraat stamt uit de periode voor 1800, verspreid is (lint)bebouwing toegevoegd in de latere periodes. De lintbebouwing wordt ter hoogte van de Zandstraat nummer 9 onderbroken door een oprit naar het viaduct over de A65, die hier het dal van de Voorste Stroom kruist.

 

Op onderhavige locatie is eveneens sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De bestaande woning is reeds geinventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project als mogelijk aan te wijzen monument. Het doel van onderhavig initiatief is om deze waardevolle bebouwing te behouden.

3.3.2 Archeologie

AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK.

IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.

ArWaTi: het plangebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend in of in de directe nabijheid van het plangebied. Wel is de omgeving van het plangebied gelegen rijk aan archeologisch vondstmateriaal en bewoningssporen.

In 2008 is voor het plangebied Moerenburg-Oost, waarvan het gebied rond de Eindhovenseweg deel uitmaakt, een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd: H. van Dijk, Tilburg – Moerenburg - Zuidoost, BILAN 2008. In het rapport wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachting in het plangebied middelhoog tot hoog is. Deze verwachting stoelt voornamelijk op de onverstoorde bodem in het gebied. De planwijziging betreft slechts het iets wijzigen van het bouw- en bestemmingsvlak. Er is geen sprake van significante, nieuwe mogelijkheden op bodemverstoring. Op plekken waar de grond verstoord gaat worden, hebben in het verleden als verstoringen plaatsgevonden als gevolg van de exploitatie van het agrarische bedrijf voor o.a. de bouw van stallen.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Tilburg beschermde monumenten. De bestaande langgevelboerderij ter plaatse van de planlocatie zijn geinventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project als mogelijk aan te wijzen monument. In de omgeving zijn verder nog meerdere cultuurhistorisch waardevolle boerderijen gelegen namelijk de boerderijen aan de Zandstraat nr. 5,7,9,10. Deze boerderijen maken onderdeel uit van de agrarische lintbebouwing Zandstraat. De kenmerkendheid van deze boerderijen betreft tevens het bijbehorende ensemble van agrarische bebouwing.

Om boerderijcomplex te behouden, is initiatiefnemer voornemens om de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op het erf te behouden.De conditie van het erf is verslechterd waardoor verval van dit erfgoed dreigt.

Om het boerderijcomplex te behouden voor verval is herbestemming noodzakelijk. Met het realiseren van één nieuwe woning in de langgevelboerderij en Vlaamse schuur en het exploiteren van een ambachtelijk bedrijf ontstaat een nieuwe economische drager voor onderhavige locatie. Door het voor bewoning en het bedrijf geschikt maken van de bebouwing en door overtollige niet waardevolle bebouwing te slopen wordt de instandhouding van het erf gewaarborgd en komt de landschappelijke inpassing van het terrein beter tot zijn recht.

 

Het doel van onderhavig plan is om ruimtelijk gezien een kleinschalig boerenerf te creeren met bebouwing welke van origine voorkomt op onderhavige locatie. Daarnaast worden elementen bijgevoegd welke van origine voorkomen op het boerenerf. Hierbij valt te denke aan o.a. een moes/bloementuin en boomgaard.

Door de beoogde ontwikkeling worden de cultuurhistorische waarden in het gebied derhalve versterkt.

3.3.4 Conclusie

Vanuit oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Ten aanzien van het aspect archeologie geldt hetzelfde.

3.4 Groen en speelruimte

 

3.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d. In Bomennota Tilburg boomt is een onderscheid gemaakt tussen gebieden welke binnen de bebouwde kom en welke buiten de bebouwde kom vallen. Onderhavige locatie is gelegen buiten de bebouwde kom.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

 

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

 

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Onderhavige planlocatie is gelegen in het agrarisch landschap. In dit landschapstype bestaat de hoofdfunctie uit een agrarisch gebruik en heeft natuur een nevenfunctie. Echter om een aantrekkelijk agrarisch landschap te creeren is initiatiefnemer voornemens om een kleinschalig boerenerf te creeren met een robuuste landschappelijke inpassing. Doel hiervan is om het agrarisch landschap meer aantrekkelijk te maken. Bij deze landschappelijk inpassing zal gebruik gemaakt worden van autochtoon plantmateriaal, welke van origine passend is in de omgeving van onderhavige locatie. Dit heeft o.a. als doel om de biodiversiteit te versterken.

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

In de beoogde situatie worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd bij het het bedrijf. Onderhavig bedrijf dat is ingericht voor het produceren van glas-in-lood en interieurwerk is arbeidsextensief. Een groot gedeelte wordt namelijk gebruikt voor opslag van producten. Conform het CROW gelden voor arbeidsextensieve bedrijven in een niet stedelijk gebied minimale parkeernormen van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo). In de beoogde situatie is sprake van circa 1.200 m2 bvo. Voor onderhavige locatie zijn daarom minimaal 10 (9,6) parkeerplaatse benodigd. In de gewenste situatie is derhalve ruimte voor het realiseren van 10 parkeerplaatsen. De verwachting is echter dat voor de beoogde bedrijfsvoering niet zo veel parkeerplaatsen nodig zijn. Op onderhavige locatie zijn hoofdzakelijk parkeerplaatsen nodig voor werknemers. In de beoogde situatie zullen maximaal 5 werknemers werkzaam zijn. Verder worden er privéparkeerplaatsen bij de woningen gerealiseerd.

 

In de beoogde situatie wordt derhalve voorzien in de parkeerbehoefte.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

 

4.2 Milieuhinder bedrijven

De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen
krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het
waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee
doelen:

 

De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft
informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten en bijbehorende richtafstanden van een scala
aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt
onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:

 

Op de beoogde bedrijfslocatie worden in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd:

 

Op basis van de VNG publicatie wordt een machinale werkplaats met een productie oppervlakte van <200 m2 aangemerkt als een milieucategorie 3.1 activiteit. De nieuwe machinale werkplaats op de locatie heeft een oppervlakte van 190 m2 en wordt 2 tot 4 uur in de dagperiode gebruikt voor in hoofdzaak het zagen van plaatmaterialen. De richtafstanden behorende bij deze milieucategorie zijn 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid.

De genoemde richtafstanden uit de VNG-handreiking behoren bij een rustige woonwijk. In de publicatie is opgenomen dat, indien er sprake is van een gemengd gebied, een gebied met matige tot sterke functiemenging, de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd. Het omgevingstype gemengd gebied staat als volgt gedefinieerd in de publicatie:

'Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.'

Het verlagen van een afstandsstap betekend in dit geval dat 50 meter, 30 meter wordt en 30 meter wordt 10 meter. In de directe omgeving van het plangebied zijn de Burgemeester Bechtweg (ca. 65 meter) en de A65 (ca. 250 meter) gelegen. Daarnaast is er in het gebied diverse bedrijvigheid aanwezig. De omgeving kan gelet op de aanwezigheid van de nabij gelegen wegen aangemerkt worden als een gemengd gebied.

Er zijn metingen uitgevoerd in de huidige bedrijfsruimte van initiatiefnemer, om de exacte geluidsbelasting van de machines in kaart te brengen. Dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 4. Als toetsingskader is uitgegaan van de richtwaarden van 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 65 dB(A) voor het maximaal geluidniveau geldend op een richtafstand van 30 meter uit de grens van de inrichting. Dit is tevens de richtafstand voor geluid in milieucategorie 2, die maximaal is toegestaan op basis van de Verordening Ruimte.

Bij het geluidsonderzoek is het meest nabijgelegen object geselecteerd. Dit betreft de woning welke reeds aanwezig is in de bestaande langgevelboerderij (woongedeelte).

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de toetspunten gelegen op een afstand van 30 meter uit de grens van de inrichting voldaan wordt aan de richtwaarde van 45 dB(A). Voor het maximaal geluidniveau is ter plaatse van een beoordelingspunt nabij de ontsluiting en de laadlosplaats sprake van een geringe overschrijding van het toetsingskader in de dagperiode als gevolg van het dichtslaan van autoportieren op het buitenterrein nabij het bedrijfsplan. Deze overschrijding kan als algemeen aanvaardbaar gezien worden voor milieucategorie 2 activiteiten. Gelet op de geringe omvang van de verkeersbewegingen en de laadloshandelingen in de dagperiode zijn deze geen beperking voor het akoestisch klimaat. Zeker ook gelet op de nabijheid van verkeerswegen welke zorgen voor een verhoogd achtergrondniveau.

De andere omliggende gevoelige objecten maken tevens onderdeel uit van het gemengd gebied. Deze gevoelige objecten zijn echter op een grotere afstand gelegen dan de onderzochte woning.

Gezien het vorenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat er sprake is van een acceptabele milieukwaliteit op basis van de VNG-handreiking voor richtafstanden.

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. De geldende regels zijn te vinden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

 

4.3.2 Verantwoordingsplicht

De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd zijn:

  

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario's. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

 
Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde, hiervoor zijn geen vaste contouren beschikbaar.

 
Invloedsgebied

Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

 
Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

 
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten op de planlocatie is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten aanwezig zijn op of nabij het plangebied. Er ontstaan daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen op het plangebied. Onderhavig plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe beperkt kwetsbare objecten. In de bestaande langgevelboerderij is sprake van een woningsplitsing. De gehele bestaande langgevelboerderij betreft echter al een bestaand gevoelig object. Derhalve is geen sprake van een nieuwe beperkt kwetsbaar object. Aangezien onderhavige plangebied niet is gelegen binnen een risicoaanduiding of binnen veiligheidsafstanden zijn geen risico's aanwezig voor de voorgenomen ontwikkelingen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

In het vigerende bestemmingsplan is op een afstand van 180 meter een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' opgenomen. De voorgenomen ontwikkelingen liggen buiten deze dubbelbestemming en de voorgenomen ontwikkelingen hebben geen invloed op het bepaalde in de bijbehorende regels. Derhalve is de ontwikkeling gelegen buiten de invloedsfeer van de in het Bevb opgenomen buisleidingen. Daardoor is verdere beoordeling aan het Bevb niet van toepassing.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van zowel de N261 (Burgemeester Bechtweg) (355 meter), de A65 (880 meter) als het spoor (4.000 meter). Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van deze transportroutes is een beperkte verantwoording groepsrisico verplicht (artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes). Hiertoe dienen de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te worden beschreven (op welke wijze wordt met deze aspecten rekening gehouden). De verantwoording is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

 

Mogelijkheden ter beperking van de hoogte van het GR

 

Bron en overdracht
Uit de berekeningsresultaten is gebleken dat het GR ten gevolge van transport gevaarlijke stoffen over de N261 kleiner is dan 10% van de oriënterende waarde. Het treffen van maatregelen aan de bron of overdracht is, gezien het lage GR, niet reëel.

Tevens geldt dat het treffen van maatregelen aan de N261 en/of het transport van gevaarlijke stoffen over de N261 buiten de scope van dit project valt.

Gezien de aard van de bronnen bestaan er geen reële mogelijkheden het transport gevaarlijke stoffen
op de N261 te verminderen of te verbieden.

 

Ontvanger

Bij de invulling van het plangebied is van begin af aan rekening gehouden met het aspect externe
veiligheid. Het plan voorziet in het splitsen van een bestaande woning.

Voor de locatie geldt dat, zo veel als mogelijk, binnen het ontwerp rekening zal worden
gehouden met het aspect externe veiligheid.

 

Bestrijding en beperking van een ramp of zwaar ongeval en vluchtmogelijkheden (zelfredzaamheid)
De doelgroep die in de gebouwen aanwezig zijn personen die over het algemeen zelfredzaam
zijn. Om personen te informeren over een calamiteit is het van belang tijdig geïnformeerd te
zijn over de situatie.

Bij calamiteiten met toxische wolken, is het van belang dat personen veilig in het gebouw
kunnen verblijven. Om een veilig verblijf in het gebouw te bewerkstelligen is het van belang
dat de ventilatie kan worden uitgezet, zodat verblijf gedurende enige uren in het gebouw
mogelijk is.

Gelet op de individuele woningen is het niet mogelijk om de ventilatie centraal uit te zetten.
Om er toch voor te zorgen dat de bewoners hun ventilatie af kunnen schakelen bij een
calamiteit wordt aan de bewoners uitgelegd hoe de ventilatie uit moet en wanneer.

 
Bestrijdbaarheid

De afstand tot de autosnelweg bedraagt meer dan 200m. Voor de N261 is niet aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied.

 

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

4.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.4.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen opgericht. In de gewenste situatie worden alle activiteiten uitgevoerd in de bestaande bebouwing.

 

 

 

4.4.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.4.3 Industrielawaai

Voor onderhavige locatie heef een onderzoek plaatsgevonden naar industrielawaai. In dit onderzoek is de geluidbelasting van het nieuwe bedrijf in kaart gebracht. Uit het onderzoek welke is bijgevoegd in Bijlage 4 blijkt dat ter plaatse van het dichtstbijgelegen gevoelige object sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5 Lucht

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De belangrijkste is de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.

De verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving.

In de beoogde situatie blijft de bedrijfswoning gehandhaafd en wordt een nieuwe burgerwoning mogelijk gemaakt in bestaande langgevelboerderij. In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden ter plaatse van het plangebied. Daarnaast is de achtergrondconcentraties fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) binnen de gemeente Tilburg dermate laag dat de normen voor de luchtkwaliteit niet overschreden worden. Dit is af te leiden van de GCN-kaarten van RIVM. De achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied bedraagt 19,08 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied bedraagt 20,11 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3.

 

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbare luchtkwaliteit.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede GCN en GDN-kaarten, PM10

 [image]

Afbveelding: Uitsnede GCN-kaarten en GDN-kaarten, NOx

 

4.6 Geur

 

4.6.1 Agrarische geurhinder

In het kader van onderhavige ruimtelijke procedure is het wenselijk dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ook na de beoogde ontwikkeling dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder mag onderhavige ontwikkeling niet beperkend werken voor omliggende veehouderijen.

In de omgeving van het plangebied zijn een paardenhouderij (Zandeind 13) en een intensieve veehouderij (Zandeind 10) gevestigd. Feitelijk is er op het Zeindeind 10 geen intensieve veehouderij meer in werking. De milieuvergunning voor deze locatie is op 21-07-2016 geheel ingetrokken. Derhalve zijn zowel vaste afstanden als geuremissie van toepassing voor beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

 

Woon- en leefklimaat vaste afstand

Conform artikel 4.1 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor deze bedrijven vaste afstanden tussen het dierverblijf en geurgevoelige objecten. De afstand dient minimaal 100 meter tot objecten binnen de kom en 50 meter naar objecten buiten de kom te bedragen. Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Wet geurhinder en veehouderij binnen de bebouwde kom de afstand tenminste 50 meter van de gevel van het dierenverblijf tot het geurgevoelig object te bedragen. Buiten de bebouwde kom is deze afstand minimaal 25 meter.

De gemeente Tilburgt heeft geen geurverordening vastgesteld om af te wijken van deze afstanden.

Het beoogde bouwvlak is gelegen op circa 60 meter van de rand van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde paardenhouderij (Zandstraat 13). Er is derhalve sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden.

 

Woon- en leefklimaat op basis van geuremissie

In het kader van onderhavige ruimtelijke procedure dient aangetoond te worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied als gevolg van geuremissie van omligggende veehouderijen. Verder mag onderhavige ontwikkeling niet beperkend werken voor omliggende veehouderijen.

Het woon- en leefklimaat wordt bepaald door een vergelijking te maken met de geurbelasting als gevolg van het veelvoud van de veehouderijen in de omgeving van het betreffende geurgevoelige object (cumulatieve geurhinder). De GES scores (Gezondheids Effect Screening-scores) zijn gebaseerd op een bepaalde kans op geurhinder. Op basis van gegevens uit het GES 'Geur veehouderij obv hinderpercentages 2013' blijkt dat ter plaatse van onderhavige locatie sprake is van een vrij matige geurkwaliteit (GES 3a). GES 3a betekend dat er sprake is van een percentage geurgehinderden tot 5 – 12 %.

Uit onderstaande afbeelding blijkt sprake is van een percentage geurgehinderden tussen 5 en 12%.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede GES Brabant, rode omkadering betreft het plangebied, bron: http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

 

Conform de normstelling van de Verordening ruimte Noord-Brabant van provincie Noord-Brabant is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in de kernen bij een percentage geurgehinderden van maximaal 12% en voor het buitengebied 20%. Onderhavige locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tilburg. Ter plaatse is sprake van een geurbelasting tussen 5% en 12% geurgehinderden. Omdat de belasting lager is dan 20% kan geoconcludeerd worden dat er sprake is van een acceptabel geurniveau.

 
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

4.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Indien de bodemkwaliteit (humane) risico's met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan de ontwikkeling voor bepaalde nieuwe functies geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerst of weggenomen door sanering. De planlocatie is in het verleden in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Dit gebruik is echter reeds beëindigd.

Omdat het gebruik in de beoogde situatie wordt gewijzigd is voor onderhavige locatie een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek blijkt dat een aanvullend onderzoek uitgevoerd moet worden om de asbest te onderzoeken ter plaatse van de gootlijnen langs de grote stal en en westgevel van de westelijke stal. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd en als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.8 Natuur en ecologie

 

4.8.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.8.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft Kampina en Oisterwijkse Vennen is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer van onderhavige planlocatie. Gezien de afstand tot het omliggende Natura 2000-gebied en omdat er tussen het Natura 2000-gebied en de beoogde ontwikkeling veel landschapselementen aanwezig zijn zoals de A65 (snelweg) en bossages, is er op de omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake van negatieve effecten zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling door de beoogde ontwikkeling. Verder wordt op onderhavige locatie een veehouderij gesaneerd. Hierdoor neemt de emissie van ammoniak en stikstof af. Door de gewenste ontwikkeling is er sprake van een afname van verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht.

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening ruimte

De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Verordening ruimte. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de themakaart 'natuur en landschap' van de Vr is binnen het plangebied geen NNB aanwezig, zie onderstaande afbeelding. De beoogde ontwikkelingen hebben derhalve geen invloed op de concrete ambities uit het Natuurbeheerplan 2016.

 [image]

Afbeelding: Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant Structuur Natuur Netwerk Brabant

 

Soortenbescherming

Voor onderhavige locatie heeft een quickscan flora en fauna plaatsgevonden. Deze scan is uitgevoerd door Jeroen Craenmehr van Orbis. Uit deze scan blijkt dat ter plaatse van onderhavig plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Hiervoor is nader onderzoek uitgezet. Indien deze soorten aanwezig blijken te zijn zal een ontheffing of vergunning worden aangevraagd voordat gestart wordt met de werkzaamheden. De ecologische quickscan is opgenomen in de Bijlage 5.

 

Op 4 oktober heeft er een locatiebezoek door Rob van Dijk (ecoloog gemeente), Wil van Sprang (ecoloog werkgroep Moerenbrug) en opdrachtgever plaatsgevonden. Voor wat betreft vleermuizen zijn tijdens het bezoek geen vleermuizen waargenomen. Ook kan worden gesteld dat de omstandigheden voor potentiële verblijfsplaatsen zeer ongunstig zijn in de te slopen delen.  Het is open en tochtig, in de stal zelf is veel lichtinval en er zijn geen kieren of spleten binnen waar vleermuizen zouden kunnen wegkruipen. Kraam- en winterverblijven kunnen derhalve uitgesloten worden. Werkgroep Moerenbrug is verantwoordelijk voor de monitoring van de beschermde uilen. Er zijn geen beschermde soorten uilen aangetroffen, ook niet tijdens het locatiebezoek. Voor de daadwerkelijke sloop zal nog begeleiding plaatsvinden door een ecoloog om zeker te zijn dat er op dat moment geen vleermuizen en/of uilen aanwezig zijn.

 

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de natuurkundige en ecologische waarden gerespecteerd worden.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling betreft een gewijzigd gebruik van het bouwvlak. Er is geen toename van het verharde oppervlak en de bestemmingsplanherziening maakt dit ook niet mogelijk.

Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan liggen geen A-watergangen van het waterschap.

De bestemmingsplanherziening heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Een uitgebreide, inhoudelijke waterparagraaf is dan ook niet nodig.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is beschreven in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaven voor de komende decennia vastgelegd. In het vGRP is verder invulling gegeven aan het lange termijn-beleid, dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en de voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

5.3 Watertoets

Aangezien deze ontwikkeling geen impact heeft op het watersysteem, kan de watertoets maximaal verkort gevolgd worden. Deze waterparagraaf wordt direct verwerkt in het ontwerpplan, conform eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap geeft geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets wordt verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft bij brief d.d. 29 november 2018 ingestemd met het plan en de waterparagraaf.

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Met initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst afgesloten ter zake van een bijdrage reserve bovenwijkse voorzieningen, omdat er een extra woning verschijnt. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 28 september 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 21 september 2018 verzonden aan de provincie Noord-Brabant.

Bij brief van 16 oktober 2018 heeft de provincie haar vooroverlegreactie gegeven. Deze reactie laat zich wat betreft opmerkingen die een gemeentelijke reactie vereisen als volgt samenvatten:

  1. Geconstateerd wordt dat de planregels geen voorschriften bevatten, die gericht zijn op het beschermen van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op het perceel (de langgevelboerderij en de Vlaamse schuur).

  2. Volgens de plantoelichting worden langgevelboerderij en Vlaamse schuur verbonden door een nieuw te bouwen tussenstuk. Het is hierbij zaak dat een verbinding tussen beide gebouwen geen afbreuk zal doen aan de cultuurhistorische waarde van het geheel.

  3. Verzocht wordt om het opnemen van een voorwaardelijke verplichting, inhoudende dat het saneren van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voorwaarde is voor het in gebruik nemen van de resterende gebouwen ten behoeve van het bedrijf.

  4. Verzocht wordt om in de planregels de maximale geluidsbelasting op te nemen die overeenkomt met de piek die wettelijk wordt gesteld voor een bedrijf in milieucategorie 2.

  5. Gevraagd wordt om ook in het bestemmingsvlak 'Bedrijf' een aanduiding 'landschapswaarden' op te nemen en ten aanzien van de landschappelijke inpassing de koppeling te leggen met de planregels.

 

Gemeentelijke reactie

  1. Over de langgevelboerderij en de Vlaamse schuur wordt de aanduiding 'cultuurhistorie' gelegd. In de planregels (bestemmingsomschrijving) wordt opgenomen dat ter plaatse van die aanduiding gronden en bouwwerken mede bestemd zijn voor het in stand houden van de bestaande langgevelboerderij en de bestaande Vlaamse schuur. In de bouwregels wordt vervolgens vastgelegd dat deze bouwwerken niet mogen worden gesloopt.

  2. Het tussenstuk is in de principeverzoekfase bij de gemeente al gesignaleerd als belangrijk onderdeel van de ontwikkeling. Gesteld is toen dat de exacte vormgeving van het bouwwerk aan de orde zal komen als het bouwplan wordt behandeld door de gemeentelijke Omgevingscommissie, die o.a. welstandelijke aspecten beoordeelt in relatie tot cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Vanzelfsprekend zal het tussenstuk geen afbreuk mogen doen aan de in stand te houden cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Wij laten wat zulks in concreto betekent echter ter beoordeling aan genoemde Omgevingscommissie, waar het bouwplan zal passeren.

  3. De gevraagde voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen in de planregels (onder de gebruiksregels bij de bestemming Bedrijf).

  4. De gevraagde link met categorie 2 wordt opgenomen in de planregels (onder de bestemmingsomschrijving bij de bestemming Bedrijf).

  5. De aanduiding 'landschapswaarden' wordt ook opgenomen in het bestemmingsvlak 'Bedrijf' op de planverbeelding.

7.3 Omgevingsdialoog

Bij brief van 7 september 2018 hebben initiatiefnemers omwonenden schriftelijk ingelicht over het plan, zulks onder vermelding van het verzoek om eventuele opmerkingen schriftelijk kenbaar te maken. Er zijn geen opmerkingen gemaakt en het plan is niet aangepast naar aanleiding van de omgevingsdialoog.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 12 november 2018 tot en met donderdag 27 december 2018. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van de zienswijze. De zienswijze is integraal beoordeeld.

 

Zienswijze 1

Reclamante verzet zich tegen meer bedrijvigheid in Moerenburg, en stelt in dit kader dat het wegdek rondom haar woning aan de Broekstraat ronduit slecht is. Daarnaast staat haar woning dicht op de weg. Die woning (boerderij) is een Rijksmonument uit 1747. Door het te vele en te zware verkeer voor de woning langs, wordt de grond onder/bij de woning volgens reclamante teveel samengeperst, waardoor het stucwerk loslaat en er scheuren optreden. Er mag in de Broekstraat 60 km per uur gereden worden en er is veel sprake van sluipverkeer, naast het bestemmingsverkeer van en naar in Moerenburg gelegen bedrijven. Een verlenging van de Oisterwijkse baan en een aftakking naar de Broekstraat voorbij de Koebrugse weg en die weg afsluiten zou wellicht een oplossing zijn. Reclamante ondervindt tevens veel verkeersoverlast van de (ver)bouwingswerkzaamheden aan het naastgelegen Broekstraat 8 en evenementen in de buurt, zoals menwedstrijden afgelopen september. Deze werden ook ontsierd door de vele reclame-uitingen gedurende het evenement, o.a. middels uitingen op geparkeerde vrachtwagens, aldus reclamante. Daarnaast ondervindt reclamante in de zomer veel geluidsoverlast vanwege bruiloftsfeesten bij de buren, die een drank- en horecavergunning hebben. Het bestemmingsplan voor het verderop gelegen Zandstraat 11 is de druppel die de emmer voor reclamante nu doet overlopen. Dat er nu een bedrijf wordt begonnen aan Zandstraat 11 is misschien wel het begin van het einde van het Landschapspark Moerenburg, aldus reclamante. Zij is daar gaan wonen in de verwachting een rustige en landelijke omgeving aan te treffen.

 

Standpunt gemeente
Reclamante en haar man hebben de monumentale boerderij waarin zij wonen in 2011 gekocht. Ook toen was de feitelijke situatie zo, dat de boerderij dicht op de weg stond. Het Rijksmonument is sindsdien niet verplaatst. Ook was de snelheidslimiet op de Broekstraat destijds al 60 km per uur en was er sprake van een aantal bedrijven en evenementen in Moerenburg. Reclamante en haar man hebben derhalve zelf de bewuste keuze gemaakt om zich in deze situatie, op deze locatie te begeven. De aanwezigheid van bedrijvigheid in Moerenburg is volgens het gemeentebestuur niet per se strijdig met de status van het gebied als landschapspark, integendeel. Uitgangspunt van de gemeente is altijd geweest een gebied met landschapsschoon, gecombineerd met toegankelijkheid voor recreanten en bezoekers en met landelijk wonen en enige bedrijvigheid, die overigens van oudsher in het gebied aanwezig is. Reclamante heeft voor haar perceel aan de Broekstraat in dit kader overigens zelf in 2012 een planologische procedure doorlopen, leidend tot het toestaan van gastenverblijf en het toestaan van een culturele functie. In die zin draagt zij zelf in een bepaalde mate ook bij aan verkeersstromen door de Broekstraat. Aan het landschap in Moerenburg is overigens veel geïnvesteerd door de gemeente, te denken valt bijvoorbeeld aan de aanleg van wandel- en fietspaden, het in ere herstellen van Huize Moerenburg en thans aan het realiseren van een uitkijktoren in een ander deel van het gebied. Het karakter van Moerenburg als landschapspark staat voor de gemeente dan ook niet ter discussie. Dat landelijke karakter van het gebied is echter nooit aanleiding geweest om bestaande bedrijven uit Moerenburg te verdrijven. Evenmin is het gemeentelijk beleid om zinvolle en ruimtelijk aanvaardbare transformaties van voormalige agrische bedrijfspercelen in dit gebied tegen te gaan. In casu gaat het aan het op een afstand van ca. 900 meter van het perceel van reclamante gelegen Zandstraat 11 om een perceel met een vigerende agrarische bedrijfsbestemming, dat nu wordt veranderd in deels een perceel voor wonen en deels een perceel voor een glas-in-lood en interieurbedrijf met bedrijfswoning. Het behoud van de ter plaatse aanwezige en in cultuurhistorisch opzicht waardevolle woonboerderij is hierbij gegarandeerd.
Het feit dat op dit moment ter plaatse een agrarische bedrijfsbestemming geldt, betekent overigens ook dat zich ter plaatse een agrarisch bedrijf zou kunnen her vestigen. Met al het (zware) verkeer van dien. Het is dus maar de vraag in hoeverre het voorliggende plan in juridisch-planologische zin voor een verslechtering zorgt als het gaat om verkeer in/door de Broekstraat. Uit het bij het plan gevoegde akoestische onderzoek blijkt dat de bedrijfsvoering geen onevenredige of onaanvaardbare hoeveelheid verkeersbewegingen met zich brengt.
Er is sprake van gemiddeld één bezoekende vrachtwagen per week voor het aanleveren van hout- en plaatmateriaal en één bezoekende vrachtwagen in de 2 weken voor de afvoer van het afval. Pakketpost wordt 2 tot 3 maal per week aangevoerd middels bestelwagens. Het bedrijf beschikt zelf over 2 bestelwagens. Daarnaast is nog sprake van bezoekende personenwagens van personeel (2 a 3 man) en bezoekers. Veiligheidshalve wordt met iets grotere aantallen gerekend. Ten slotte is het zo dat niet al dit verkeer gebruik maakt van de Broekstraat. Uit gemeentelijk verkeerstellingen blijkt in algemene zin dat geen sprake is van een onaanvaardbare verkeersdruk op de Broekstraat.

 
Wij menen op grond van het voorgaande dat wij in de afweging tussen enerzijds de belangen van de aanvragers bij de voorliggende planherziening, waaronder mede begrepen het belang van een zinvol en ruimtelijk aanvaardbaar hergebruik van het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan Zandstraat 11, alsmede het belang van behoud van de in cultuurhistorisch opzicht waardevolle boerderij ter plaatse, en anderzijds de belangen, waar reclamante op wijst, met recht de eerstgenoemde belangen mogen laten prevaleren. Dat laat onverlet dat de belangen waar reclamante op wijst wel degelijk reëel (kunnen) zijn; haar boerderij staat dicht op de Broekstraat en er is sprake van soms zwaar verkeer. Uit gemeentelijk verkeerstellingen blijkt zoals hierboven opgemerkt echter dat geen sprake is van een onaanvaardbare verkeersdruk op de Broekstraat.

Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen in het plan en is in die zin ongegrond.

-----------------------