direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Zandleij 2012, 8e herziening (Molenhoefstraat 16-18)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2018002-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is in januari 2018 een aanvraag om planherziening ingekomen voor een ontwikkeling aan Molenhoefstraat 16-18 te Udenhout. Deze percelen liggen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied

De Zandleij 2012. Daarbinnen hebben deze locaties allebei de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf.

De agrarische bedrijven beschikken in overeenstemming met de planregels elk over één bedrijfswoning. Het verzoek is gericht op het omzetten van de bedrijfswoningen in burgerwoningen en het bijbouwen van 4 extra woningen (2 per adres), zulks onder gelijktijdige beëindiging van de beide agrarische bedrijven. E.e.a. vindt plaats in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling en wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast.

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de percelen Molenhoefstraat 16 en 18 te Udenhout.

 

 [image]

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 19 juni 2014.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

De Molenhoefstraat is een klassiek bebouwingslint, dat de overgang maakt tussen het buitengebied en bestaand stedelijk gebied. Richting de dorpskern van Udenhout is sprake van een in toenemende mate afnemende agrarische bebouwing. Het deel van de Molenhoefstraat, dat pal naast het dorp ligt, behoort zelfs gedeeltelijk tot bestaand stedelijk gebied. Aan de Molenhoefstraat is sprake van verdichting van de woonfunctie. De onderhavige ontwikkelingf past in dat beeld. Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

 

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Op basis van jurisprudentie is het zo dat de bouw van één enkele woning of de bouw van enkele woningen in het kader van Ruimte-voor-ruimte niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Hierdoor is verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goede leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in de aanloop naar inwerkingtreding van de Omgevingswet een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Omgevingsvisie bindt de Interim omgevingsverordening de gemeenten wèl rechtstreeks (via instructieregels).

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

 

Project in relatie tot Interim omgevingsverordening
De projectlocatie is gelegen in de Gemengd Landelijk Gebied. Ten aanzien van woningen geldt

in dit gebied dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan. Voor Ruimte-voor-ruimte is echter een uitzondering opgenomen, mits aan de daarvoor geldende regels wordt voldaan. De provinciale regeling inzake kwaliteistverbetering van het landschap is niet van toepassing. Wel dient de ontwikkeling zorgvuldig landschappelijk te worden ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld en bij de regels gevoegd. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Project in relatie tot Omgevingsvisie

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat de Molenhoefstraat is aangewezen als landelijk lint, waar nieuwe woningen in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling mogelijk en gewenst zijn.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

trekken al mensen door het gebied getuige een losse vondst uit het Midden-

Paleolithicum in een beekdal. In het Mesolithicum ontstaan uitgestrekte

nederzettingen bij Schaapsven en Hamershoek enkele kilometers ten zuiden van het plangebied.

 

 

3.3.2 Archeologie

 

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

 

3.3.4 Conclusie

Uit oogpunt van cultuurhistorie en archeologie zijn er geen bezwaren tegen de in het plan vervatte ontwikkeling.

3.4 Groen en speelruimte

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zoveel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling. De onderhavige ontwikkeling zal voorzien zijn van ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

In de omgeving zijn nog een aantal bedrijfsmatige activiteiten aanwezig. Voor de meeste activiteiten geldt dat er voldaan wordt aan de richtafstanden en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de agrarische bedrijven wordt niet voldaan aan de richtafstanden m.b.t. geur. Daarom is hiervoor nader onderzoek uitgevoerd, zie ook het onderdeel 'geur'.

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Verantwoording groepsrisico Molenhoefstraat 16-18 in Udenhout (AGEL adviseurs, februari 2018) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Verantwoording groepsrisico Molenhoefstraat 16-18 in Udenhout).

Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de standaardadvies 2018 van de brandweer Midden- en West-Brabant.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

4.5.1 Wegverkeerlawaai

Het bestemmingplan voorziet in de oprichting van vier ruimte voor ruimte woningen. De exacte locatie van deze woningen is nog niet bekend. Wel bekend is dat de woningen planologisch alleen achter de bestaande voorgevelrooijlijn mogen worden gebouwd. In elke bouwvlak (Molenhoefstraat 16 en 18) mogen maximaal twee nieuwe woningen worden gebouwd.

 

Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (GBS Milieuadvies RAow0013 d.d. 18 april 2018). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van de bestaande gevelrooilijn maximaal 50 dB bedraagt. Dit ten gevolge van de Molenhoefstraat.

 

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft het college voor de oprichting van de vier woningen een hogere waarde besluit genomen. Dit besluit is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

De twee bestaande bedrijfswoningen worden planologisch omgezet naar burgerwoningen. Omdat deze woningen planologisch al aanwezig zijn evenals de bepalende bron (de Molenhoefstraat) wordt voor deze woningen geen hogere waarde vastgesteld. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is er gezien de optredende geluidbelasting (maximaal 50 dB) geen enkel bezwaar tegen deze planologische omzetting. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

 

4.5.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 4 nieuw op te richten woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

In en rondom het plangebied is geen industrie aanwezig. Ten aanzien van dit aspect is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Er is nader onderzoek gedaan naar de geurbelasting door omliggende agrarische bedrijven: "Geuronderzoek 'omgekeerde werking' bij woningbouw" door Van Dun advies d.d. 20-04-1018, projectnr 16172.007V (bijlage bij de plantoelichting).

In het onderzoek zijn diverse veehouderijen meegenomen in de berekening. De veehouderij aan de molenhoefstraat 15 kan in de huidige situatie al niet meer gebruik kan maken van de planologische mogelijkheden van zijn agrarisch bouwblok. Daarom is conform de handreiking geurhinder en veehouderij ook een berekening gedaan op basis van de feitelijke situatie. Daarnaast is ophef ontstaan over de combi-wassers waarvan de inrichting gebruik maakt. Omdat de gemeten reductie lager is dan de reductie die door de fabrikant wordt opgegeven, is ook hiervoor een extra berekening uitgevoerd. Op basis van al deze gegevens en berekeningen kan geconcludeerd worden dat het bouwplan geen belemmering oplevert voor omliggende agrarische bedrijven en dat er bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Tevens blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarde uit de Verordening Ruimte.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

De verwachting is, gelet op locatiespecifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten uit de omgeving, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen beperkingen zal vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan voor dit plangebied voor/naar een uitbreiding van de woonfunctie, zoals 'Wonen met tuin'. Een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740 zal ter zijner tijd voor de aanvraag Omgevingsvergunning, activiteit '(ver-)bouwen van een bouwwerk', echter wel worden verlangd.

 

Bodemkwaliteitskaart

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.Het plangebied 'Molenhoefstraat 16 en 18' is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur'.

 

Bodemonderzoek/-kwaliteit perceel e.o.

Binnen het plangebied zijn geen bodemonderzoeken beschikbaar. Van direct aangrenzende percelen zijn geen bodemonderzoeken/bodemkwaliteits-gegevens bekend, wel van het omliggende gebied:

gemiddeld genomen bevat de grond in het omliggende gebied licht verhoogde gehalten aan één of meer zware metalen; ook het grondwater bevat licht tot matig verhoogde gehalten aan één of meer zware metalen (verzamelnaam voor metalen die zwaar worden genoemd omdat ze een hoge atoommassa bevatten. In Nederland wordt de bodem standaard onderzocht op de metalen barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink).

 

In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzonder, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform het rapport “In goede aarde” (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003) zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.

 

Conclusie

De verwachting is, gelet op locatiespecifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten uit de omgeving, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen beperkingen zal vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan voor dit plangebied voor/naar een uitbreiding van de woonfunctie, zoals 'Wonen met tuin'.

 

Voor een omgevingsvergunning, activiteit '(ver-)bouwen van bouwwerk', zal echter een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 (VO), inclusief een voor-/archiefonderzoek volgens de NEN 5725 (HO), worden verlangd. Een dergelijk bodemonderzoek kan eventueel ook dienen voor de bestemmingswijziging.

Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

 

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op ca 1 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening ruimte

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ca 1 km afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (IJzerman Advies, 2018). Hierin zijn effecten van de ontwikkeling op beschermde soorten beoordeeld. De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn hieronder vermeld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.

In het plangebied kunnen soorten worden aangetroffen waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkeling niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Eventuele kapwerkzaamheden kunnen het beste tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) worden verricht. Het verstoren van broedende vogels is verboden. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gesloopt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.

Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen. Vaste verblijfslocaties van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelnesten bevinden zich niet op de locatie.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.

 

Tabel 1. Gebiedskenmerken

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 21.000 m²

Terreinhoogte

Ca 11 m+NAP

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

10,5 m+NAP

Ontwateringdiepte

Minder dan 0,5 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m

Riolering

Gemengd stelsel

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Niet van toepassing

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

 

Het afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Het regenwater is op deze locatie niet aangesloten op de riolering. Het regenwater verspreidt zich deels over het maaiveld en wordt deels afgevoerd naar de watergangen aan de straatzijde van de percelen.

 

De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. De oppervlakken zijn bepaald aan de hand van een luchtfoto. Het dakoppervlak bedraagt in totaal 3.050 m2. Daarnaast is er halfverharding aanwezig.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

 

In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte onvoldoende voor de nieuwe functies. Om vocht- en/of grondwateroverlast te voorkomen moet in het plangebied preventieve maatregelen genomen worden. Vanuit het oogpunt van hydrologisch neutraal ontwikkelen is drainage van grondwater onder het gemiddelde hoogste grondwater niet toegestaan. Een mogelijke maatregel is het terrein binnen de percelen op te hogen, afgestemd op de nieuwe functie.

 

Door de bodemsamenstelling kan het regenwater stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Deze schijngrondwaterspiegels kunnen leiden tot overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk 10,5 m+NAP. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.

 

Het plangebied is in de bestaande situatie deels verhard. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de riolering. Het regenwater wordt afgevoerd naar de bodem en naar de kleine watergangen aan de voorzijde van de percelen.

 

De afvoerende oppervlakten in de huidige situatie zijn bepaald aan de hand van luchtfoto's. Er zijn twee agrarische woningen die blijven bestaan. Deze hebben samen een dakoppervlak van ca. 560 m2. De bestaande agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Deze hebben in totaal een dakoppervlak van ca. 2.490 m2. Daarnaast is nog (half)verharding aanwezig.

 

De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn beperkt bekend. In de bestemmingsplanwijziging wordt plaats gemaakt voor 4 RvR-woningen. Het is nog niet bekend wat de omvang van deze woningen is. Het dakoppervlak zal echter beduidend kleiner zijn dan de 2.490 m2 dakoppervlak van de bestaande bedrijfsgebouwen die gesloopt worden. Het is dan ook duidelijk dat de hoeveelheid verhard oppervlak als gevolg van de ontwikkeling afneemt.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak: de gemeente streeft op de lange termijn naar het ontvlechten van afval- en regenwaterstromen; de gemengde riolering wordt geleidelijk vervangen door een gescheiden afvoersysteem. Op korte / middellange termijn worden de afwaterende oppervlakten afgekoppeld bij grote bouwplannen / herinrichtingen en bij de afkoppelgebieden aangepakt. Het doel is de kans op overstromingen te verkleinen door gericht die gebieden te ontvlechten waar het meeste effect hebben.

 

De impact van deze ontwikkelingen op het watersysteem is beperkt: de toename van afvoerende oppervlakte bedraagt minder dan 2.000 m² (er is sprake van een afname van het verharde oppervlak). Het regenwater mag echter niet worden afgevoerd naar de riolering en moet dus op eigen terrein worden verwerkt. Dit dient nader uitgewerkt te worden voor de omgevingsvergunning.

 

Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. Het is daarom noodzakelijk de percelen en met name de bebouwing hoger aan te leggen dan de openbare ruimte. Op deze wijze wordt schade voorkomen.

 

De gemeente adviseert de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 23 maart 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 18 mei 2018 voor vooroverleg verzonden aan de provincie Noord-Brabant (Directie ROH). De provincie merkt in de vooroverlegreactie met dagtekening 27 juni 2018 de volgende zaken op:

  1. Op blz. 5 van de Plantoelichting is aangegeven dat voor de ruimte-voor-ruimte woningen op basis van artikel 7.8 lid 3 van de Verordening door de ontwikkelingsmaatschappij rechten zullen worden aangekocht. Wij wijzen erop dat vóór de vaststelling van het plan de milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst dient te zijn aangetoond en geborgd in het plan. In dit opzicht is een verwijzing naar een voornemen in de
    Plantoelichting dat deze rechten zullen worden aangekocht niet voldoende.

  2. Bij het plan is een inrichtingsschets gevoegd als bijlage bij de planregels. Deze schets is globaal. Bovendien is niet toegelicht, op welke wijze de landschappelijke inpassing aansluit bij het omringende landschap en de landschapswaarden en op welke wijze dit leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Deze inrichtingsschets is niet vertaald op de Verbeelding. Daarnaast ontbreekt een voorwaardelijke gebruiksbepaling in de planregels, waarmee de uitvoering van deze inrichtingsschets planologisch-juridisch is geborgd.

  3. Onderhavig plan voorziet tevens in de omzetting van 2 bedrijfswoningen in 2 burgerwoningen. In artikel 7.7 lid 5 van de Verordening is aangegeven dat in dat geval overtollige bebouwing dient te worden gesloopt. Het plan maakt niet inzichtelijk in hoeverre hieraan is voldaan. Evenmin is de sloop van overtollige bebouwing zekergesteld in de planregels. Uit de inrichtingsschets blijkt bijvoorbeeld, dat er sprake is van het behoud van een extra bijgebouw. Tevens verwijzen wij naar artikel 4.2.3 sub e waar ten behoeve van de voormalige agrarische bedrijfswoningen uitgegaan wordt van 250 m2 aan bijgebouwen. Het plan dient hier nog nader inzicht in te geven en aan te geven op welke wijze de sloop van overtollige bebouwing is zekergesteld.

  4. Ten slotte wijzen wij nog op artikel 4.2.1 van de planregels, waarin is aangegeven dat vergunde bebouwing of bebouwing welke nog op grond van een vergunning kan worden opgericht en afwijkt van de bebouwingsregels mag worden gehandhaafd. Een dergelijke regeling is niet passend in het kader van onderhavig plan, welk plan erop is gericht om de toegestane bebouwing te reguleren en in het plan vast te leggen. Wij dringen erop aan deze regeling te schrappen, omdat deze regeling in strijd is met artikel 3.1 lid 1 sub b en artikel 7.7 lid 5 sub b van de Verordening.

 

Standpunt gemeentebestuur

  1. Dit is ons bekend. De rechten worden momenteel aangekocht en dit zal zijn afgerond vóór vaststelling van het plan. Wij zullen de provincie voor alle zekerheid bij apart bericht informeren wanneer e.e.a. is afgerond. Zoals gezegd zal dit hoe dan ook een moment betreffen vóór de vaststellingsdatum van het plan.

  2. Inmiddels is de landschappelijke schets uitgewerkt en is e.e.a. ook op de gebruikelijke wijze vertaald op de verbeelding en in de planregels middels koppeling met de aanduiding 'landschapswaarden' en een voorwaardelijke verplichting (zie regelonderdelen 4.1.2 en 4.2.1 onder g).

  3. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt grotendeels gesloopt en de milieuvergunningen worden ingeleverd. Voor Molenhoefstraat 16 geldt dat de naastgelegen schuur behouden blijft. Deze schuur is gelijktijdig met de bedrijfswoning gebouwd en vormt met de bedrijfswoning de oorspronkelijke boerderij. Deze 2 gebouwen tezamen vormen een agrarisch ensemble. Op de locatie worden een varkensstal, circa 310 m2,  een veldschuur, 240 m2, een ligboxenstal, oppervlakte 735 m2 inclusief 513 m3 mestopslag, en een mestsilo, 760 m3 mestopslag, gesloopt. Tevens wordt op de locatie alle asbest gesaneerd.

    Voor Molenhoefstraat 18 geldt dat de achterliggende schuur (240 m²) behouden blijft en volledig in oude stijl gerenoveerd wordt. Het betreft een schuur met houten gebinten. De oude kapschuur (130 m²) blijft behouden als  garage/overkapping. Totaal gaat het hier dus om 370 m² aan te behouden bijgebouwen. Deze drie gebouwen, langgevelboerdeij, schuur en kapschuur vormen van oorsprong een agrarisch ensemble. Door de gebouwen te herstellen in oude staat blijft het agrarische karakter behouden. Tevens is het wenselijk deze bebouwing te behouden omdat bij dit perceel ook nog wat agrarische gronden blijven behoren. Hierop zullen hobbymatig enkele dieren worden gehouden, die in de wintermaanden ook binnen moeten kunnen. Ook is er ruimte nodig voor klein materieel, heggeschaar, grasmaaier, etc om de locatie te onderhouden. Op de locatie worden  een veldschuur, 300 m2, en een ligboxenstal, oppervlakte 540 m2 inclusief 500 m3 mestopslag, gesloopt. Tevens wordt op de locatie alle asbest gesaneerd.

    Met het vastleggen van het maximumoppervlak aan bijgebouwen per woning in het algemeen en voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen in het bijzonder, is juridisch geregeld wat aan bijgebouwen kan resteren. Bij overtreding van de planregels kan het college handhavend optreden. Er is overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de sloop van de overtollige gebouwen: er moeten immers ook nieuwe woningen worden gebouwd en de bedrijfsvoering wordt gestaakt. Zie in dit verband overigens ook het volgende punt 4.

  4. Om eventuele resterende provinciale twijfels over het oppervlak aan bijgebouwen, dat overblijft, weg te nemen, wordt regelonderdeel 4.2.1 (oude nummering conceptplan) conform verzoek geschrapt.

7.3 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemers hebben omwonenden bij brief van 21 maart 2018 ingelicht over de ontwikkeling. Hierbij is de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren en opmerkingen te maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

7.4 Zienswijzen

Het plan heeft ter inzage gelegen van maandag 29 oktober 2018 tot en met maandag 10 december 2018. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft de provincie laten weten dat het plan pas kan worden vastgesteld nadat de benodigde bouwtitels zijn verworven. Initiatiefnemers hebben hier 2019 voor benut. Het plan is vervolgens met instemming van de provincie (e-mail d.d. 28 november 2019) vastgesteld door de