direct naar inhoud van Regels

Berkel 2008, 9e herziening (Durendaelweg 2-4)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2017024-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan 'Berkel 2008' ingediend voor de realisatie van woningbouw op het perceel Durendaelweg nrs. 2-4 te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel die kadastraal bekend staat als 6259. Het perceel is nu nog in gebruik ten behoeve van een school.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor het postzegelbestemmingsplan waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het gehele perceel aan de Durendaelweg 2-4 in de kern Berkel-Enschot en wordt globaal begrensd;

 

 [image]

Afbeelding ligging plangebied

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt:

 

Op 17 juli 2009 is het bestemmingsplan 'Berkel 2008' in werking getreden waarbinnen het plangebied is gelegen. De locatie is bestemd met 'Maatschappelijk' en ter plaatse van de locatie is een bouwvlak opgenomen.

 

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke instellingen en bouwwerken van algemeen nut. Ter plaatse van het bouwvlak is een bebouwingspercentage opgenomen. Binnen het bouwvlak mag ten hoogste 40% van de gronden bebouwd worden. De bebouwing mag een maximale bouwhoogte van 5,5 meter hebben.

 

Het plangebied is ook gelegen binnen de dubbelbestemming 'Straalpad'. De met 'Straalpad' aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor straalpaden welke radiografische verbindingen vormen door Nederland ten behoeve van de communicatie (dubbelbestemming). Voor het bouwen geldt dat binnen een strook van 100 m aan weerszijden van het op de plankaart aangegeven dubbelbestemming 'Straalpad geen gebouwen hoger dan 30 m mogen worden opgericht.

 

 [image]

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan

 

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van nieuwe woningen op de locatie aan de Durendaelweg 2-4. Dit voornemen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan omdat de realisatie van woningen niet mogelijk is binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast wordt ook niet voldaan aan de bouwvoorschriften (bouwvlak en bouwhoogte).

Om de beoogde woningbouw mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

 

Het planvoornemen is niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan wat betreft de dubbelbestemming 'Straalpad'. Het plan voorziet niet in de bouw van gebouwen hoger dan 30 meter.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke structuur

Berkel-Enschot is een dorp dat ten noordoosten van Tilburg is gelegen en sinds 1997 bij de gemeente Tilburg hoort. Het dorp wordt in het oosten begrensd door de Bosscheweg en de N65, aan de westkant door de spoorlijn Tilburg - Den Bosch en aan de noord- en zuidzijde door het buitengebied.

 

Binnen het dorp wordt de hoofdroute gevormd door de oude linten en de later aangelegde Eikenboschweg, Puccinilaan, Durendaelweg, Generaal Eisenhouwerweg en Vlierakkerweg. De oude linten onderscheiden zich van de nieuwe wegen door hun steniger en historischer karakter, dat mede bepaald wordt door het gebruik van klinkerverharding. De later aangelegde hoofdroutes zijn te herkennen aan de ruim opgezette, geasfalteerde wegen. Hierlangs liggen brede grasbermen waarin bomenrijen staan

 

Het plangebied is gelegen aan de doorgaande Durendaelweg. Deze weg is één van de hoofdroutes in het dorp, langs deze weg staat een bomenrij.

 

De bebouwing in het plangebied bestaat uit een schoolgebouw met bijbehorend schoolplein welke georiënteerd is op de Durendaelweg. De volledige ruimtelijke structuur van het plangebied wordt in de nieuwe situatie gewijzigd om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Als onderdeel van de nieuwe ruimtelijke structuur wordt de bestaande ontsluiting van het gebied op de Durendaelweg in oostelijke richting verplaatst en wordt er in het plangebied een ontsluitingsweg aangelegd. Om de verkeersafwikkeling van en naar het plangebied toe in goede banen te leiden wordt ter hoogte van de nieuwe aansluiting op de Durendaelweg de kruising heringericht. Deze herinrichting is noodzakelijk om vanuit zowel westelijke als oostelijke richting de ontsluitingsweg in het gebied op te rijden vanaf de Durendaelweg. De herinrichting maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan.

2.2 Functionele structuur

2.2 Functionele structuur

Berkel-Enschot herbergt verschillende functies. De functie wonen is de dominante functie binnen Berkel-Enschot. Aan de oude linten komt zowel wonen als detailhandel voor en wordt zodoende aangegeven als gemengde doeleinden. Het winkelcentrum Eikenbosch is het centrum van het dorp en herbergt verschillende functies.

 

De bestaande functie in het plangebied is een maatschappelijke functie.

 

In de nieuwe situatie wordt de functionele structuur van het gebied gewijzigd naar wonen, de gehele maatschappelijke functie zal komen te vervallen. Bij de functie wonen behorende voorzieningen zoals parkeren en groen zullen ook in het plangebied worden ingepast.

 

De functie wonen past in de omgeving waarin het plangebied is gelegen. Het plangebied grenst aan de noordwestkant aan bestaande woningen gelegen aan de Erasmuslaan. En aan zuidoostkant aan de bestaande woningen gelegen aan de Anton van Duinkerkenlaan. Aan de overzijde van de Durendaelweg zijn ook bestaande woningen gelegen.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.

2.4 Planbeschrijving

Algemeen

Het voornemen is om in het plangebied 19 woningen te realiseren. Om de beoogde woningbouw mogelijk te maken wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt. Naast de woningen worden er groen, een ontsluitingsweg en parkeerplekken in het plangebied gerealiseerd.

 

Stedenbouwkundige hoofdopzet

De stedenbouwkundige hoofdopzet bestaat uit 19 woningen welke aan de voorzijde allemaal grenzen aan de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Het plangebied wordt omringd door bomen waarmee aansluiting wordt gezocht bij het groene karakter van de Durendaelweg.

 

 [image]

Afbeelding Stedenbouwkundig plan oktober 2019

 

Programma

De 19 woningen zullen uitgevoerd worden in drie woningtypen, tweekappers, rijwoningen en patiowoningen. Het grootste deel van het woningbouwprogramma bestaat uit rijwoningen, in totaal 11 woningen. 6 woningen worden uitgevoerd in de vorm van tweekappers en 2 woningen worden uitgevoerd in de vorm van patiowoningen. Alle woningen worden haaks ten opzichte van de Durendaelweg gerealiseerd. De goot- en nokhoogte van de tweekappers en rijwoningen bedraagt 6 en 10 meter. De goot- en nokhoogte van de patiowoningen is een meter lager en bedraagt 6 en 9 meter. De tweekappers worden voorzien van een schildkap waardoor de nok van het dak op een grotere afstand van de direct omwonende aan de Eruasmuslaan komt te liggen.

 

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Durendaelweg. In het plangebied wordt een ontsluitingsweg aangelegd waaraan alle woningen met de voorzijde zullen grenzen. De weg wordt op één punt aangesloten op de Durendaelweg.Vanwege de ligging van het plangebied in de bocht van de Durendaelweg is het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk om in deze bocht een in-/uitritconstructie te realiseren. Voor fietsers en voetgangers wordt via een pad een verbinding gemaakt met de stoep en fietspad langs de Durendaelweg. Het pad voor langzaamverkeer kan tevens bij calamiteiten gebruikt worden voor hulpdiensten. In plangebied is voldoende ruimte ingepast om te kunnen keren. Op het punt dat het plangebied wordt aangesloten op de Durendaelweg wordt de kruising tussen beide wegen heringericht met een inritconstructie waarbij het fietspad en voetpad langs Durendaelweg doorloopt. Hierdoor is het plangebied vanuit alle richtingen direct te bereiken vanaf de Durendaelweg. Te midden van de rijwoningen wordt aangrenzend aan de achtertuinen van de woningen een afsluitbare brandgang gerealiseerd die aansluit op de parkeerplaatsen. Voor de inzameling van huisvuil is gekozen voor een verzamelplek voor afvalcontainers aan de Durendaelweg. De vuilniswagen hoeft hierdoor niet het plangebied in.

 

Het parkeren vindt plaats in de openbare ruimte en op eigen terrein. Aan de noordwestkant van het plangebied worden openbare parkeerplekken gerealiseerd. Deze plekken grenzen aan de achtertuinen van de woningen aan de Eramuslaan en aan de nieuwe rijwoningen. Aan het einde van de ontsluitingsweg in de noordoostelijke hoek van het plangebied worden ook een aantal openbare parkeerplekken aangelegd.

 

Berekening parkeerbehoefte

Bij de tweekappers, bij de hoekwoningen van de rijwoningen die het dichtst bij de Durendaelweg zijn gelegen en 1 patiowoning wordt parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd. In paragraaf 4.6 wordt het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg nader uiteengezet. Conform de Nota parkeernormen 2017 van de gemeente valt het plangebied in Zone C en omdat alle woningen groter zijn dan 130m2 bvo wordt voor alle woningen een parkeernorm van 1,7 toegepast. Er zijn bij 19 woningen dan in totaal 32,3 parkeerplekken benodigd.

 

In de openbare ruimte worden 23 parkeerplekken gerealiseerd en op eigen terrein worden er 10,7 parkeerplekken gerealiseerd. In totaal worden er 33,7 parkeerplekken gerealiseerd in het plangebied. Dit zijn voldoende parkeerplekken om te voldoen aan de benodigde parkeerplekken conform de Nota parkeernormen. De parkeerbalans is ook als Bijlage 3 bijgevoegd.

 

Type woning

Berekeningsaantal pp
enkele oprit met garage

Berekeningsaantal pp
dubbele oprit met garage

Berekeningsaantal pp
dubbele oprit zonder garage

Aantal woningen

Parkeerplaatsen
eigen terrein

rijwoning en patiowoning

n.v.t.

n.v.t

n.v.t

10

0

rijwoning

1

n.v.t

n.v.t

1

1

rijwoning

n.v.t

2

n.v.t

1

2

2/1 kap

1

n.v.t

n.v.t

6

6

patiowoning

n.v.t

n.v.t

1,7

1

1,7

Totaal

19

10,7

Tabel berekening parkeerplaatsen

 

Het profiel van de ontsluitingsweg bestaat uit een rijbaan van 5 meter en een loopstrook van 2 meter, uitgevoerd op één niveau. De parkeerplaatsen worden in het groen ingepast. Nadere uitwerking parkeerplaatsen, materiaalkeuze bestrating en inpassen bestaande bomen volgt in het definitieve inrichtingsplan openbare ruimte.

 

Groen

De Durendaelweg kenmerkt zich door een groen karakter. De woningen grenzen voornamelijk met de zij- en achterkant aan de Durendaelweg. De zij- en achterkanten van de woningen worden soms ‘ingepakt’ met hagen, struiken en bomen, soms als erfgrens maar soms met bebouwingselementen. De tuinen van de bestaande woningen aan de groenzone met parkeren wordt in overleg met de bewoners op een groene kwalitatieve manier afgeschermd. Het groene ruimtelijke profiel van de Durendaelweg met groene bermen en laanbeplanting wordt door deze groene ingepakte achterkanten versterkt. Bij de nieuwe ontwikkeling wordt de rand aan de Durendaelweg zorgvuldig ingepast aansluitend op het bestaande karakter van de weg.

 

In het plangebied zijn bomen en struiken gesitueerd. Om een goede afweging te kunnen maken welke bomen, in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden, in hun huidige verschijningsvorm en op dezelfde standplaats duurzaam behouden kunnen blijven is er een Bomeneffectanalyse uitgevoerd (Bijlage 1, Bijlage 2).

Uitgangspunt is om bestaande bomen worden waar mogelijk in te passen in het plan. Op basis van de effectanalyse, stedenbouwkundig plan en omgevingsdialoog is een keuze gemaakt welke bomen zijn in te passen. Er is gekozen voor beeldbepalende bomen met een logische plek in de nieuwe structuur en niet te veel zon uit de particuliere tuinen neemt. Het gaat in eerste instantie om de bestaande bomen aan de randen van het plangebied, tussen de parkeerplaatsen aan de noordwestzijde, de bomen langs het voetpad aan de westzijde deels in particuliere tuinen en aan de noordoostzijde.

In onderstaande afbeelding is inzichtelijk gemaakt welke bomen worden ingepast en de te kappen bomen (kruis).

 

 [image]

Afbeelding voorstel inpassing bestaande bomen, uitwerking vindt plaats bij inrichtingsplan openbare ruimte

 

De Boom Effecten Analyse (hierna BEA) van Zoontjes van maart 2017 is door Pius Floris Boomverzorging in mei 2019 aangevuld. De aanleiding voor deze aanvullende beoordeling is een controle op het eerder uitgevoerde onderzoek (Zoontjes Boomprojecten, maart 2017) en de nieuwe herinrichting van het gebied in het kader van de omgevingsdialoog. Naar aanleiding van de omgevingsdialoog met omwonende is in mei 2018 een nieuw ontwerpvariant opgesteld die in het eerste kwartaal van 2019 is aangevuld met 2 onderzoeksvarianten. In het aanvullende BEA van Pius Floris is de impact van de bomen beoordeeld en is de invloed van de onderzoeksvarianten onderzocht. Met het opstellen van een boomeffectanalyse wordt inzichtelijk welke risico's er zijn te verwachten en hoe deze kunnen worden ingeperkt danwel voorkomen kunnen worden.

 
De conclusies uit de aanvullende beoordeling BEA zijn:

 
Uit dit onderzoek blijkt dat de bevindingen zoals opgemaakt in het rapport van Zoontjes in grote lijnen voldoende onderbouwing geven.

  1. Door het herinrichten van de parkeerplaatsen in de noordelijke groenstrook kunnen alle bomen behoudens nr 21B behouden blijven waarbij de te verwachte wortelschade minieum is.

  2. Bij boom 12 zal bebouwing (2 kapper) worden gerealiseerd binnen de risicozone. Dit leidt tot onoverkomelijke schade aan (stabiliteit) beworteling.

  1. Verschuiving gehele plan richting eiken Durendaelweg is in principe mogelijk. Dit vergt wel de nodige aanpassingen bij het plaatsen van de geluidwerende afscheidingswand (fundatie op palen) en aanpassingen ten aanzien van de berging/garages.

  2. Bij boom 12 zal bebouwing (2 kapper) worden gerealiseerd binnen de kroonprojectie. Bij bouwen binnen de kroonprojectie is voornamelijk schade aan opnamebeworteling te verwachten.

  1. Verschuiving deel van het plan met 2,5m richting eiken Durendaelweg is in principe mogelijk. Dit vergt wel de nodige aanpassingen bij het plaatsen van de geluidwerende afscheidingswand (fundatie op palen) en aanpassingen ten aanzien van de berging/garages. Maar deze impact is veel beperkter dan bij onderzoeksvariant 1

  2. Bij boom 12 zal bebouwing 2,5 meter opschuiven en wordt 2 kapper vervangen door een lagere patiowoning. De bebouwing valt daardoor buiten de risico en kruinprojectie. De te verwachte schade aan de boom is miniem.

 
In overleg met verschillende partijen (omwonende, gemeente en ontwikkelaar) is uiteindelijk voor onderzoeksvariant 2 verschuiven van de linker en rechter bouwvlakken gekozen met patiowoning. In deze variant hoeven de minste aanpassingen ten aanzien van bebouwing en plaatsing afscheidingen te worden uitgevoerd. Ook pakt deze variant het gunstig uit voor de te behouden bomen. Met de variant wordt tevens de groene kwaliteit en privacy van omwonende geborgd.

 
In het bestemmingsplan is de noordelijke groenstrook nu deels (strook van 2,5m) bestemd als Woongebied voor de uitbreiding van de tuinen van de aangrenzende bewoners en Groen. Tussen de ontwikkelaar en de omwonende wordt een apart vaststellingsdocument opgesteld waar de inrichting van de groenstrook, erfafscheiding en te behouden bomen worden vastgelegd.

 

Beeldkwaliteit

Een impressie van de gevelbeelden van de nieuwe woningen zijn afgebeeld in onderstaande afbeeldingen. De woningen staan met de zijgevel naar de Durendaelweg. Het beeld langs de Durendaelweg wordt bepaald door het groene karakter van de weg met laanbeplanting maar ook de achtertuinen met groene hagen en beplanting. Dit beeld wordt doorgezet op de hoekkavels van de 2 onder 1 kap woningen en patiowoningen (kavel 6 en 18,19). Hier komt een garage op de erfgrens gecombineerd met een kokosscherm met beplanting. Bij de rijwoningen worden de garages op de perceelsgrens gesitueerd met een gebouwde erfafscheiding als onderdeel van de architectuur van de woningen. Op deze manier krijgen de woningen ook een gezicht aan de Durendaelweg. Bij de uitwering van de architectuur worden de definitieve gevelbeelden en erfafscheiding ontworpen.

 

 [image]

 [image]

 [image]

Afbeelding gevelbeelden architectuur twee onder een kap woningen, rijwoningen en patiowoningen

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant ligt het plan in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken.

 

Uitzondering betreft de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

 

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

3.2.1.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking

In deze subparagraaf is de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Een uitgebreide motivering van de ladder is niet benodigd omdat het plangebied is gelegen binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen. Daarmee is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

 

Behoefte

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert van mei 2017.

 

In de planperiode 2016-2025 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg circa 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten).

 

De woningbouwopgave die Tilburg in deze context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. In de paragraaf Volkshuisvesting (4.4) is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Uit deze paragraaf is op te maken dat het voorliggende plan voorziet in een binnenstedelijk woningbouwprogramma waarbij aangesloten op een (centrum-)dorps woonmilieu. Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het voorliggende plan voorziet in de behoefte aan een gevarieerd dorps woonmilieu. In het plangebied worden verschillende typen woningen, vrijstaand en twee-onder-één-kap, ingepast om zo een gevarieerd woonmilieu te creëren.

 

In het plan is rekening gehouden met het woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Dorps wonen, ofwel gemengd wonen, werken en voorzieningen in relatief lage dichtheid, kleinschalige (ruimtelijke) complexiteit, alsmede een combinatie van redelijke nabijheid en bereikbaarheid. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan dorps-wonen aan. Zo blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in circa 26% van de gevallen uitgaat naar wonen in een (centrum-)dorps woonmilieu. Tot 2025 betekent dat een woningvraag van ruim 2.500 woningen in dat woonmilieu.

 

Het planvoornemen voorziet een lokale behoefte en zorgt voor een invulling van het woningbouwprogramma voor Tilburg. Hiermee wordt voldaan aan de onderbouwing van de behoefte in het van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Bestaand stedelijk gebied

De woningbouwopgave die Tilburg, mede in regionale context geplaatst, heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

 

Door de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk gebied. De behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Een uitbreide motivering is daarom niet benodigd.

 

Conclusie

Er is sprake van een behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet in de realisatie (centrum-)dorps woonmilieu met verschillende soorten woningtypen.

Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe de gemeente dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Stadsstrategie

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

In de omgevingsvisie wordt het plangebied niet specifiek benoemt. Wel in de visie opgenomen dat verduurzaming van de woningbouw van belang is. De woningen in het plangebied worden conform de regels van het bouwbesluit aangaande duurzaamheid gebouwd. Ook worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd.

 

3.3.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

 

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004.

 

Op 1 januari 2017 is de Welstandsnota 2017 vastgesteld. Voor het plangebied geldt welstandsniveau 2, dit niveau geldt voor bijna geheel Berkel-Enschot.

 

Niveau 2: 'lichte' welstandstoets, basiskwaliteit

Het uitgangspunt van de nota is dat middels de voorgestelde “schilbenadering” elke wijk, elk gebied, een zekere basiszorg voor ruimtelijke kwaliteit behoudt. Uitgangspunt bij de toetsing is altijd de bestaande architectonische kwaliteit (van zowel object als directe omgeving). De bestaande situatie is normstellend. Is er sprake van een nog gaaf architectonisch/ stedenbouwkundig totaalbeeld, dan is het doel die kwaliteit minimaal te behouden. Is er sprake van een minder gaaf totaalbeeld, waarin al een diversiteit aan ingrepen heeft plaatsgevonden, dan is meer vrijheid toegestaan. Er wordt, in tegenstelling tot in het niveau 1 gebied, hier niet ingezet op een kwaliteitsimpuls maar op beheer en behoud.

 

Dit niveau omvat de overige stedelijke beheergebieden en het buitengebied. Het zijn gebieden waarvan de ruimtelijke structuur en de gebouwen in mindere mate beeldbepalend zijn voor de stad, ten dele wél voor buurt of wijk. Van nieuwbouwplannen in deze gebieden mag gevraagd worden dat zij niet alleen op zichzelf redelijk zijn, maar ook dat zij bestaande ruimtelijke kwaliteiten in de omgeving respecteren. Kortom: een voldoende kwaliteit is hier de norm.

 

Het plangebied is gelegen binnen een gebied waarvoor de gebiedstypologie ''planmatige clusterbebouwing'' is opgenomen. Kenmerkend voor de visuele uitstraling van deze gebieden is de uniformiteit, veroorzaakt door de projectmatige totstandkoming van het stedenbouwkundige plan en de woningbouw. Incidenteel komen ook gebieden voor waar ruimte is gegeven voor individuele invulling van kavels met (half)vrijstaande woningbouw.

 

Het stedenbouwkundige beleid met betrekking tot deze gebieden is gericht op handhaving en verbetering van de bestaande kwaliteiten. Kleine incidentele nieuwe ontwikkelingen moeten zich voegen naar de patronen en eigenschappen van de omgeving. In deze gebieden komen veel woningaanpassingen en -uitbreidingen voor.

 

Voor deze typologie geldt (in hoofdlijn) onder meer het criterium dat nieuwbouw van nieuwe ensembles mag contrasteren met de bestaande omgeving.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Beleid

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling en verdere verbreding van deze verplichting.

 
Het archeologiebeleid van de gemeente Tilburg inzake het plangebied staat verwoord in een Monumentenverordening en de gemeentelijke beleidskaart, de Archeologische Waarschuwings Kaart Tilburg (ArWaTi). Op deze kaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied is aangeduid als een zone met een onbekende archeologische verwachting. Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor deze gebieden dat initiatieven die kleiner zijn dan 100 m2 en waarbij bodemingrepen niet dieper reiken dan 30 cm –Mv worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Omdat de voorgenomen ingreep deze planregels overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.

 

4.3.2 Historische situatie

Het plangebied ligt oorspronkelijk in het agrarisch buitengebied ten oosten van Enschot. Het bevindt zich daarbij in een agrarisch landschap dat zich kenmerkt door blokvormige bouwlandkavels, waaromheen kronkelende wegpatronen aanwezig zijn. Dit is reeds te zien op topografische kaarten uit 1760 (zie afbeelding, de kaart van Zijnen). Op de kaart van Verhees (1791) staat het plangebied niet gekarteerd en valt het op een beschadiging in de kaart. Op kaartmateriaal uit de 19e eeuw is te zien dat het grondgebruik in het plangebied als akker langdurig niet verandert. Het bevindt zich direct ten oosten van het buurtschap Heumeind. Dit beeld verandert langtijdig niet: tot in de tweede helft van de 20e eeuw is het niet bebouwd en agrarisch in gebruik (afbeeldingen kaarten 1935 en 1950). Vanaf het midden van de jaren '70 van de vorige eeuw de omgeving van het plangebied deel uit gaan maken van de bebouwde kom van Berkel-Enschot. Toen is het plangebied in gebruik genomen als schoolterrein. De bebouwing in het plangebied dateert uit 1970.

 

[image]
Afbeelding uitsnede van de kaart van Zijnen (1760). Het plangebied is met rode lijnen weergegeven

[image][image]
Afbeeldingen uitsnede van topografische kaart (1935) en uitsnede van een topografische kaart (1950)

Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

 

[image]
Afbeelding uitsnede van een topografische kaart uit 1980. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven

 
In de nabijheid van het plangebied zijn geen monumenten of bijzondere structuren aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied staan woningen welke na 1950 zijn gebouwd. In de directe omgeving ligt ook geen archeologisch waardevol gebied.

4.3.3 Archeologisch onderzoek

Bureau Transect heeft op 6 april 2017 een rapport gepubliceerd waarin de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende fase) uiteen zijn gezet. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.

 

Bureau Transect heeft in maart 2017 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied. De aanleiding voor het onderzoek vormt het opstellen van een bestemmingsplan en de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop van het huidige schoolgebouw en de realisatie van nieuwe woningen in het plangebied.

 

In het plangebied is volgens het gemeentelijk archeologisch beleid echter sprake van een archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. Dit onderzoek geeft invulling aan die verplichting.

 

Het archeologisch vooronderzoek bestond uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Hiervoor is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologischgeomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze gegevens zijn aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur en van lokale amateurs of verenigingen.

 

Het doel van het inventariserend veldonderzoek was het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

 

Conclusie

Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een relatief gave bodemopbouw en de oorspronkelijke ligging van het plangebied op een oude dekzandrug of –plateau. Het dekzand ligt daarbij begraven onder een grotendeels onvergraven plaggendek. De kans is hiermee groot dat in de ondergrond van het plangebied nog resten aanwezig kunnen zijn die samenhangen met voormalige nederzetting uit de periode Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen.

 

Advies

De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 50 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een verlening van een omgevingsvergunning betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, karterende/waarderende fase)). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek daar nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Tilburg dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

 

De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus. Dit laat ruimte om eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologievriendelijke manier. Het (beperkt) ophogen van de te bebouwen locaties behoort hier tot de mogelijkheden.

 

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Tilburg) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Zorgvuldig ruimtegebruik

Conform Artikel 2.1 en 3.3 van de provinciale Verordening Ruimte dient een verantwoording opgenomen te worden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik.

 
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert van mei 2017. In de planperiode 2016-2025 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg circa 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.

 
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

 

4.4.2 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO

In juni 2015 is door de gemeente Tilburg de woonvisie Tilburg 2015 vastgesteld. Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

 
Centraal in de Woonvisie 2015 –met de horizon op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.

 
De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (o.m. woonmilieudifferentiatie), maken het nodig om ons –zeer beperkt– ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk), waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

 
Het planvoornemen betreft een binnen-dorpse herontwikkeling, c.q. verdichting voor 19 koopwoningen. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Dorps wonen, ofwel gemengd wonen, werken en voorzieningen in relatief lage dichtheid, kleinschalige (ruimtelijke) complexiteit, alsmede een combinatie van redelijke nabijheid en bereikbaarheid.

 

Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012, de data van de reeds plaatsgevonden lokale onderzoeken, resp. uit 2012 en 2013, zijn nader bewerkt en getoetst en als zodanig geïntegreerd in de HvB-regio WBO-rapportage 2014) toont de behoefte aan dorps-wonen aan. Zo blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in circa 26% van de gevallen uitgaat naar wonen in een (centrum-)dorps woonmilieu. Tot 2025 betekent dat een woningvraag van ruim 2.500 woningen in dat woonmilieu.

 

4.4.3 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

 

  1. Toetsingskader nieuwbouw-appartementen

N.v.t.

 

  1. Aandeel goedkope huurwoningen

N.v.t.

 

  1. Aandeel eigenbouw

N.v.t.

 

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen met zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

 

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient dit concept specifiek bij de planontwikkeling te worden betrokken.

 

In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo goed mogelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.

 

e. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

 

Het planvoornemen zal aan het Politiekeurmerk voldoen.

4.5 Groen

 

4.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

 

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 
Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaardezoneringskaart

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

De boomwaarde van de Durendaelweg is in de kaart aangewezen als hoofdwaarde. De boomwaarde van het plangebied is aangewezen als basiswaarde.

 

 [image]

Afbeelding boomwaardezonering (2016, gemeente Tilburg)

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud. Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

 
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 
Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Boomwaardezonering - hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter en nemen een belangrijke plaats in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Er moet altijd goed worden gekeken naar alternatieve locaties.

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming.

Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.

 
Boomwaardezonering - basiswaarde.

De bomen die niet in de hoofd- of nevenwaarde vallen, vormen het niveau 'basiswaarde'. Ook deze stadsbomen zijn van belang voor de verschillende Tilburgse wijken en buurten. De bomen verfraaien de straat en verhogen de leefomgeving, maar hebben geen bijzonder structuurbepalend functie.

De bomen die een basiswaarde hebben behoeven geen extra ondergrondse- of bovengrondse bescherming. Bij bouwactiviteiten krijgen de 'basisbomen' een normale mate van bescherming. Voor werkzaamheden in de nabijheid van bomen met een basiswaarde plaats vinden dient, afhankelijk van de werkzaamheden, boombescherming te worden aangebracht.

 

Als openbare bomen die in het stedelijk gebied staan toch gerooid moeten worden, is herplant een verplichting als de situatie ter plekke dit toelaat. Er dient een nieuwe gezonde boom op het liefst dezelfde plek herplant te worden. Bij het niet één op één herplanten van openbare bomen is het aanvragen van een kapvergunning verplicht (ongeacht de stamomtrek). Gekoppeld aan de kapvergunning wordt door de adviseur bomen en groen beoordeeld of compensatie in de vorm van een storting van een bedrag in 'reserve bomen' gewenst is. Door deze regeling toe te passen wordt ervoor gewaakt dat Tilburg niet meer en meer versteent en groen blijft.

 

In de onderstaande afbeelding is per zone opgenomen wanneer er een kapvergunning aangevraagd dient te worden.
[image]

Afbeelding zone in relatie tot kapvergunning

 

Voor het plangebied is in januari 2017 een boom effect analyse opgesteld. In deze analyse is meegenomen welke bomen wel en niet gehandhaafd kunnen worden door de geplande woningbouw in het plangebied. De bomen in en langs het plangebied, met uitzondering van Durendaelweg, zijn in de zone 'basiswaarde' gelegen. Een aantal van deze bomen hebben een stamomtrek van 65 cm of meer, dit betekent dat een kapvergunning benodigd is als de bomen gekapt worden. Bij de realisatie van de woningen moet rekening worden gehouden met de bomen die niet worden gekapt, bijvoorbeeld dat de bomen niet beschadigd raken.

De bomen die direct grenzen aan de Durendaelweg zijn gelegen binnen de zone 'hoofdwaarde', dit betekent dat er ongeacht de stamomtrek er altijd een kapvergunning benodigd is indien de bomen worden gekapt.

Het rapport behorende bij de boom effect analyse is opgenomen in Bijlage 1 enBijlage 2 .

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

 

Een weg met twee of meer rijen bomen (minimaal één rij aan elke kant van de weg)' wordt in deze nota een laan genoemd. Uit de onderstaande kaart is op te maken dat Durendaelweg een klassieke hoofdlaan is.

De lanen zijn onderdeel van het zogenaamde 'skelet' van de Tilburgse groenstructuur. Deze lanen functioneren vaak als verbindingen tussen de diverse groene elementen die Tilburg rijk is. Het groene netwerk van lanen draagt bij aan de versterking, herkenbaarheid en uitstraling van het Tilburgse groen. Er dient daarom ingezet te worden op het versterken van de klassieke laanbeplanting.

 

 [image]

Afbeelding Tilburgse groenstructuur - lanen

4.5.3 Monumentale bomen

Langs de Durendaelweg staat één monumentale boom, ter hoogte van de kruising met de Generaal Eisenhowerweg. In en nabij het plangebied staan geen monumentale bomen.

 

4.5.4 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

 

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

 

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 
Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In de kaart behorende bij deze nota is het plangebied gelegen binnen het stedelijk gebied. Als doelstelling voor dit gebied is opgenomen ''het optimaliseren dan wel ontwikkelen van 'natuurvriendelijk' plantsoenen, parken, tuinen ten behoeve van flora en fauna''. In het inrichtingsplan wordt de keuze voor beplanting en daarmee ook de aansluiting bij de Nota biodiversiteit nader uitgewerkt. Dit maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan.

 

4.6 Verkeer en parkeren

 

4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 
Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

 

4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

 

4.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Voor de gehele gemeente Tilburg is parkeerzonering toegepast om nader te bepalen welke parkeernorm van toepassing is. Het plangebied maakt deel uit van zone c, rest bebouwde kom. In de onderstaande tabel zijn de parkeernormen opgenomen. Welke parkeernorm van toepassing is afhankelijk van de grote van de woning.

 

Type woning

Rest bebouwde kom (zone c)

Eenheid norm

Aandeel bezoek

Woning (duur) van 130 m2 bvo of groter

1,7

per woning

0,3

Woning (midden) van 70m2 tot 130 m2 bvo

1,6

per woning

0,3

Woning (goedkoop) 70 m2 bvo of kleiner

1,4

per woning

0,3

Tabel geldende parkeernormen per type woning

 [image]

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

 

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beoordelingen en onderzoeken van verscheidene omgevingsaspecten nader toegelicht. Het beoordelen en/of onderzoeken van deze aspecten is noodzakelijk om de milieuhygiënische uitvoerbaarheid van het plangebied te onderbouwen.

5.2 M.e.r. beoordeling

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

 

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing.

 

5.2.1 Kader

De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

5.2.2 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van 19 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

 

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 19 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

 
Vormvrije m.e.r. beoordeling

1 Kenmerken project / activiteit

De omvang van het project betreft het realiseren van 19 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Er worden 19 woningen gebouwd op een locatie waar nu al bebouwing al aanwezig is in de vorm van de school. De realisatie van de woningen, met name met betrekking tot verkeer, zal slechts een minimaal effect hebben. De woningen worden gerealiseerd in een reeds bestaand stedelijk gebied waar al bestaande woningen zijn gerealiseerd. De Durendaelweg wordt in de bestaande situatie ook al gebruikt door automobilisten om de school te bereiken en door automobilisten die via de doorgaande Durendaelweg de rest van het dorp kunnen bereiken. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.

Eventueel extra toegestane mogelijkheden binnen de functie wonen worden als ondergeschikt ten opzichte van de woonfucntie beschouwd. Als de woonfunctie milieuhygiënisch aanvaardbaar is dan zijn ook de ondergeschikte functie aanvaard. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid wordt toegelicht onder punt 4.

 
2 plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Tilburg, in het dorp Berkel-Enschot. Voor het planvoornemen zijn meerdere omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht.

 
3 samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de realisatie van de woningen mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.

De planontwikkeling belemmerd de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet.

 
4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

Uit de beoordelingen en onderzoeken naar omgevingsaspecten, die in dit hoofdstuk worden toegelicht, blijkt dat de nieuwe ontwikkeling in het plangebied niet leidt tot belangrijke milieugevolgen. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

 

5.2.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

 
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Het aspect geur is niet meegenomen in de onderstaande onderbouwing. Vanuit dit aspect zijn geen belemmeringen te verwachten; zowel agrarische bedrijven als industrie liggen op voldoende afstand.

 

5.3.1 Beoordeling bedrijven- en milieuzonering

Het bouwplan wordt getoetst aan de richtafstanden vanuit bestaande bedrijven/activiteiten in de omgeving van de nieuwe woningen. Voor zover bekend zijn binnen het plangebied of net buiten het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gevestigd die leiden tot een veiligheidsrisico.

 
Voor de bepaling van de gewenste afstand is uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk. In VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” is opgenomen wat er wordt verstaan onder dit type;

''Omgevingstype rustige woonwijk''

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven) voor. Langs de randen (in de overgang naar een mogelijke bedrijfsfunctie) is weinig verstoring door verkeer.

 

Het omgevingstype bepaalt welke richtingafstanden tot een bedrijf met een bepaalde milieucategorie moeten worden aangehouden.

 

Milieucategorie

Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk

1

10 m

2

30 m

3.1

50 m

3.2

100 m

4.1

200 m

4.2

300 m

5.1

500 m

5.2

700 m

5.3

1000 m

6

1500 m

Tabel richtafstanden voor bedrijfsactiviteiten

 

Beoordeling

In de omgeving het plangebied zijn conform het vigerende bestemmingsplan 'Berkel 2008' geen bedrijven toegestaan met een hogere milieucategorie dan categorie 2. De locaties waar bedrijven met deze categorie zijn toegestaan zijn op een afstand van meer 30 meter van het plangebied gelegen.

Op het bedrijventerrein Rhijnkant aan de noordzijde van Berkel-Enschot zijn bedrijven toegestaan in milieucategorie 3 maar dit terrein is op meer dan 800 meter afstand van het plangebied gelegen.

 

Ten zuidwesten van het plangebied is een sportcomplex gelegen aan de Generaal Eisenhowerweg. Op dit sportcomplex zijn onder meer tennisbanen en hockeyvelden gelegen. Conform de VNG brochure moet een afstand van 50 meter tot het sportcomplex aangehouden worden. Het plangebied is gelegen op een afstand van 110 meter tot het sportcomplex.

 

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of sportcomplexen toegestaan die vanuit bedrijven en milieuzonering gezien belemmeringen opleveren voor de realisatie van de woningen. Ook is het plangebied op geruime afstand van het agrarisch gebied ten zuiden van Berkel-Enschot gelegen.

 

Belemmeringen bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven

Ten zuidwesten van het plangebied is restaurant boerderij Denissen gelegen. Conform de VNG brochure moet een afstand van 10 meter tot restaurants worden aangehouden. Het plangebied is op meer dan 10 meter van dit restaurant gelegen. De realisatie van de woningen belemmert de bedrijfsvoering van het restaurant niet.

 

Ook het nabijgelegen sportcomplex wordt niet belemmerd door de realisatie van de woningen gezien de geruime afstand tussen het plangebied en het sportcomplex.

 

De nabijgelegen bedrijven betreffen voornamelijk bedrijven aan huis. Deze bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de realisatie van de woningen.

 

5.3.2 Conclusie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen. De realisatie wordt niet belemmerd door sportcomplexen of bedrijven in de omgeving van het plangebied. Het planvoornemen belemmerd ook niet de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of van het sportcomplex ten zuidwesten van het plangebied.

5.4 Externe veiligheid

 

5.4.1 Kader

 

5.4.1.1 Rijksbeleid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke op 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) van 1 januari 2011. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

 

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, bepaald te worden. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan deze twee kernbegrippen centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek.

 

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als woningen of andere kwetsbare objecten zich tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden.

 

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

 

5.4.1.2 Verantwoordingsplicht

Het groepsrisico kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde. In de eerdergenoemde wetgeving is de verantwoordingsplicht opgenomen. De verantwoording van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR, tevens rekening dient te worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren met name de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'. Indien van toepassing kan hiermee ook rekening worden gehouden met de kans op gevonden en andere effecten van een eventuele ramp. Bij de verantwoording dient de veiligheidsregio om advies gevraagd te worden.

 

5.4.1.3 Gemeentelijke beleid

De gemeente Tilburg heeft een eigen beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Daarin wordt onderscheid gemaakt in 4 deelgebieden. Het gaat om:

 

Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Luwe gebieden'. Hiervoor gelden de volgende gebiedskenmerken:

 

Met het plan worden kwetsbare objecten (woningen) mogelijk gemaakt. Van een nieuwe risicovolle activiteit is geen sprake. Derhalve is het plan in lijn met de gemeentelijke beleidsvisie.

5.4.2 Onderzoek

Woningen zijn kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi. Om die reden dienen de risicobronnen in de omgeving beschouwd te worden.

 

In de omgeving van het plangebied liggen enkele risicobronnen. Het gaat om:

  1. Een LPG-tankstation aan de Durendaelweg 14;

  2. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Tilburg-Vught;

  3. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Breda-Tilburg;

  4. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Tilburg-Boxtel;

  5. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A58

  6. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N65 en Durendaelweg;

  7. Een tweetal hogedruk aardgasleidingen met kenmerk Z-520.

 

Daarnaast vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A58, de Burgemeester Bechtweg (N261) en over het spoor tussen Tilburg en Breda en tussen Tilburg en Boxtel. Deze transportassen zijn op een zodanige grote afstand gelegen dat hier geen gevolgen zijn te verwachten. Om deze reden zijn deze risicobronnen verder buiten beschouwing gelaten.

 

LPG-tankstation

Dit tankstation is gevestigd aan de Durendaelweg 14 op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied. Het tankstation beschikt over een vergunning voor het verkopen en opslaan van LPG. De vergunde jaardoorzet LPG bedraagt 499 m3. Om die reden dient rekening te worden gehouden met een PR 10-6 contour van maximaal 25 meter. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Tevens wordt voldaan aan de Circulaire Effectafstanden LPG Tankstations. Derhalve gelden geen belemmeringen voor de planvorming.

 

Spoortraject Tilburg-Vught

Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van het het spoortraject tot het plangebied bedraagt ruim 1 kilometer. Derhalve is het plangebied gelegen buiten de PR 10-6 contour.

Het plangebied ligt eveneens buiten de 200 meter zone, waardoor toetsing aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) niet noodzakelijk is. Het invloedsgebied van deze risicobron is afhankelijk van de vervoerde stofgroepen. In onderstaande tabel zijn voor dit traject de vervoerde stofgroepen (jaarintensiteiten) en bijbehorende invloedsgebieden opgenomen.

 

 

Stofgroep

Omschrijving

Jaarintensiteit*

Invloedsgebied (m)

A

Brandbare gassen

700

460

B2

Toxische gassen

200

995

C3

Zeer brandbare vloeistoffen

1.050

35

D3

Toxische vloeistoffen

50

375

D4

Zeer toxische vloeistoffen

50

> 4.000

Tabel Jaarintensiteiten op het traject Tilburg-Vught (*bron jaarintensiteit, Basisnetnettabellen Spoor; bijlage bij Basisnet Spoor, september 2011)

 

Het invloedsgebied van zeer toxische vloeistoffen overlapt het plangebied. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In paragraaf 5.4.3 volgt deze verantwoording.

 

Spoortraject Breda-Tilburg

Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van het spoortraject tot het plangebied bedraagt 3.560 meter. Derhalve is het plangebied gelegen buiten de PR 10-6 contour. Het plangebied ligt eveneens buiten de 200 meter zone, waardoor toetsing aan artikel 8 van het Bevt niet noodzakelijk is. Voor de afstand tot het plangebied is stofgroep D4 (zeer toxische vloeistoffen) met een invloedsgebied van 4.000 meter relevant. Het invloedsgebied van zeer toxische vloeistoffen overlapt het plangebied. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijd-baarheid en zelfredzaamheid. In paragraaf 5.4.3 volgt deze verantwoording.

 

Spoortraject Tilburg-Boxtel

Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van het spoortraject tot het plangebied bedraagt 1.330 meter. Derhalve is het plangebied gelegen buiten de PR 10-6 contour. Het plangebied ligt eveneens buiten de 200 meter zone, waardoor toetsing aan artikel 8 van het Bevt niet noodzakelijk is. Voor de afstand tot het plangebied is stofgroep D4 (zeer toxische vloeistoffen) met een invloedsgebied van 4.000 meter relevant. Het invloedsgebied van zeer toxische vloeistoffen overlapt het plangebied. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijd-baarheid en zelfredzaamheid. In paragraaf 5.4.3 volgt deze verantwoording.

 

Rijksweg A58

Over deze snelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van de weg tot het plangebied bedraagt 3.830 meter. Derhalve is het plangebied gelegen buiten de PR 10-6 contour. Het plangebied ligt eveneens buiten de 200 meter zone, waardoor toetsing aan artikel 8 van het Bevt niet noodzakelijk is. Voor de afstand tot het plangebied is stofgroep D4 (zeer toxische vloeistoffen) met een invloedsgebied van 4.000 meter relevant. Het invloedsgebied van zeer toxische vloeistoffen overlapt het plangebied. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In paragraaf 5.4.3 volgt deze verantwoording.

 

Transport over N65 en Durendaelweg

Over deze transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied tot de N65 bedraagt ruim 400 meter. Derhalve kan gesteld worden dat het plangebied is gelegen buiten de PR 10-6 contour. De afstand tot de Durendaelweg bedraagt enkele meters. De Durendaelweg is een gemeentelijke transportroute met circa 50 transporten brandbare gassen per jaar. Een transportroute met een dergelijk lage intensiteit heeft geen PR 10-6 contour.

 

Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone, gemeten vanaf de Durendaelweg. Omdat het transport brandbare gassen dusdanig beperkt is, staat vast dat het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW. Aan de hand van de drempelwaarden uit de Handleiding risicoanalyse transportroutes (HART) is te bepalen dat bij een intensiteit van 50 transporten brandbare gassen per jaar, sprake moet zijn van een personendichtheid van minimaal 200 personen per hectare, wil sprake zijn van een overschrijding van 0,1 x OW. Hierdoor behoeft niet getoetst te worden aan artikel 8 van het Bevt.

 

Het invloedsgebied van deze risicobronnen is afhankelijk van de vervoerde stoffen. Voor elke stofgroep geldt een ander incident en reikwijdte. Voor de N65 zijn de jaarintensiteiten in onderstaande tabel weergegeven. Omdat voor de Durendaelweg geen inzicht is in de intensiteiten is in beeld gebracht in hoeverre de stofgroep vervoerd wordt.

 

Stofgroep

Omschrijving

Jaarintensiteit*

Invloedsgebied (m)

 

 

N65

Durendaelweg

 

LF1

Brandbare vloeistoffen

3.259

Ja

45

LF2

Zeer brandbare vloeistoffen

3.902

Ja

45

GF3

Brandbare gassen

1.500

Ja

355

LT1

Toxische vloeistoffen

15

Nee

730

LT2

Zeer toxische vloeistoffen

116

Nee

880

GT3

Zeer toxische gassen

0

Nee

560

GT4

Zeer toxische gassen

0

Nee

> 4.000

Tabel Jaarintensiteiten op transportroutes (*bron jaarintensiteit Bijlage 11 Vervoerscijfers gevaarlijke stoffen; bijlagenrapport Eindrapportage Basisnet Weg, oktober 2009)

 

Omdat over de N65 gevaarlijke stoffen in de stofgroep LT1 en LT2 worden vervoerd, bedraagt het invloedsgebied voor deze transportroute respectievelijk 730 en 880 meter. De invloedsgebieden van de overige stofgroepen reiken niet tot het plangebied. Derhalve behoeft in de verantwoording enkel rekening te worden gehouden met een incident met zeer toxische vloeistoffen.

 

Over de Durendaelweg worden brandbare vloeistoffen en gassen vervoerd. Beide invloedsgebieden reiken tot het plangebied. Op basis van artikel 7 van het Bevt dient inzicht te worden gegeven in de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De verantwoording is opgenomen in paragraaf 5.4.3. Evenwel kan gesteld worden dat de transportintensiteiten beperkt zijn op de Durendaelweg.

 

Hogedruk aardgasleidingen

Ten noordoosten van het plangebied, op een afstand van ruim 280 meter, zijn twee hogedruk gasleidingen gelegen met kenmerk Z520-35 en Z520-04. Deze leidingen hebben een werkdruk van 40 bar en diameter van respectievelijk 6 en 4 inch. De leidingen hebben geen PR 10-6 contour en het invloedsgebied bedraagt maximaal 70 meter. Omdat het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied, gelden er vanuit deze risicobronnen geen belemmeringen voor de planvorming.

5.4.3 Verantwoording groepsrisico

In deze paragraaf wordt ingegaan op de volgende scenario's:

 

Het plangebied ligt in luw gebied, zoals benoemd in de gemeentelijke beleidsvisie. Voor luwe gebieden kan in veel gevallen toepassing worden gegeven aan de generieke verantwoording. Binnen luwe gebieden is blootstelling aan toxisch gas namelijk het bepalende scenario. Daarnaast kunnen ook invloedsgebieden van kleinere transportassen over het beoogde plangebied liggen, echter hier zijn de transporthoeveelheden dermate laag dat de risico's voldoende beheersbaar zijn.

Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende generieke verantwoording:

Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid een planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:

 

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid.

 

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:

 

Toxisch scenario

Toxische stoffen kunnen vrijkomen als de tankwagon,-wagen of container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas (bij vloeistoffen) of een wolk (bij gassen). Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

 

Zelfredzaamheid (algemeen)

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Mobiliteit van de aanwezigen.

Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie over het algemeen op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen.

 

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

 

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3).

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden.

 

Aanwezige luchtbehandelingsinstallaties moeten met één handeling zijn uit te schakelen. Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.

 

Alarmering

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Bovendien is alarmering via de telefonische dienst NL-Alert mogelijk.

 

Risicocommunicatie

Risicocommunicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.

 

Bestrijdbaarheid (toxisch)

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. In het advies van de Veiligheidsregio zal worden ingegaan op de aspecten opkomsttijd, bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid.

 

Zelfredzaamheid (toxisch)

Mogelijkheden voor ontvluchting

De bestaande infrastructuur binnen het plangebied is zodanig dat er voldoende ontsluitingswegen zijn en het gebied goed te ontvluchten is.

 

Ventilatie

Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

 

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.

5.4.4 Conclusie

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere risicobronnen. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour van een risicobron, waardoor de haalbaarheid niet in het geding is. De invloedsgebieden van de spoortrajecten Tilburg-Vught, Breda-Tilburg, Tilburg-Boxtel, de Rijksweg A58, de N65 en Durendaelweg overlappen het plangebied. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De gemeente Tilburg zal het advies van de Veiligheidsregio aanvragen.

 

Het plan is in lijn met de gemeentelijke beleidsvisie.

5.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen.

 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

 

In de Regeling ‘niet in betekende mate’ (NIBM) is onder voorschrift 3A.2 opgenomen dat een woningbouwlocatie die niet meer 1500 nieuwe woningen bevat en ontsloten is via één ontsluitingsweg niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft de realisatie van 19 woningen welke worden ontsloten via 1 ontsluitingsweg naar de Durendaelweg.

Verondersteld wordt, dat de verkeersaantrekkende werking van het voorziene bouwplan lager is dan de verkeersaantrekkende werking van 1.500 woningen. Dit impliceert dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet met meer dan 3% overschreden zullen worden. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling hiermee 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

  

Uit de monitoring van de luchtkwaliteit van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit van de Wet luchtkwaliteit, blijkt dat ter hoogte van de geprojecteerde woningen de maatgevende concentraties stikstofdioxide en fijn stof (jaargemiddeld) lager ligt dan de wettelijke grenswaarde van 40 ug/m3. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.6 Geluid

 

5.6.1 Kader

De wet- en regelgeving omtrent het geluid in Nederland is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). In artikel 74 (eerste lid) van deze wet is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

5.6.2 Onderzoeksresultaten

 

Buro DB heeft ten behoeve van het voorliggende plan een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd (d.d. 16-10-2019). Het rapport van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Het plangebied ligt aan de Durendaelweg. Op een afstand van circa 1100 meter ten oosten van het plangebied ligt de spoorbaan Tilburg - 's-Hertogenbosch en circa 420 meter ten westen van het plangebied is de N65 gelegen.

De nieuwe woningen in het plangebied zijn gesitueerd binnen de invloedssfeer van het wegverkeer op de Durendaelweg. Deze weg is volgens de Wet geluidhinder gezoneerd. Dat betekent dat de geluidbelasting van de weg moet worden getoets aan wettelijke normen. De geluidbelasting van de aanwezige 30 km/uur wegen hoeft niet te worden getoets aan de wettelijke geluidsnormen. Maar van te verwachten geluidbelasting dient wel te worden meegenomen in de beoordeling of er al niet sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De te verwachten geluidsituatie wordt daarbij beoordeeld aan de randvoorwaarden van (goed) woon- en leefklimaat.

Binnen dit onderzoek is ook aandacht besteed aan de geluidseffecten van het plan op de bestaande omgeving, in het bijzonder de naast de planlocatie gelegen woningen aan de Erasmuslaan. De geluidssituatie in de plansituatie is hierbij vergeleken met de geluidssituatie in de autonome situatie (de toekomstige situatie zonder het plan).

 

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van de 30 km/uurwegen (Ontsluitingsweg plan en Vlierakkerweg) voldoen aan de randvoorwaarden van een goede ruimtelijke ordening. Ten gevolge van deze wegen is ten aanzien van het geluid van wegverkeer sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

 

Dit geldt ook voor de geluidssituatie bij de naast het plan aanwezige woningen (Erasmuslaan 34 tot en met 52, even). De geluidsbelasting ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg van het plan valt in de milieucategorie 'goed'. Ten gevolge van het plan neemt de totale geluidsbelasting van het wegverkeer bij deze woningen overwegend af ten opzichte van de autonome situatie. Na realisatie van de afgesproken groene afscheiding en groen geluidsscherm tussen het plan en de bestaande woningen neemt de totale geluidsbelasting van het wegverkeer bij alle bestaande woningen af.

 

De geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van de Durendaelweg overschrijdt bij veertien van de negentien woningen de voorkeursgrenswaarde. De in het plan opgenomen geluidsbeperkende maatregelen (geluidsmuur en geluidsschermen op de erfafscheiding langs de weg) zorgen voor een geluidsluwe buitenruimte bij de woningen die het dichts bij de weg zijn gesitueerd (de woningen 6, 12, 17, 18 en 19).

 

Voor de veertien woningen met een normoverschrijding wordt ontheffing van een hogere grenswaarde aangevraagd. Bij de woningen 6, 17 en 19 moet rekening worden gehouden met de locatie van de geluidsgevoelige vertrekken, omdat de benodigde hogere waarde hoger is dan 53 dB. Ten minste één geluidsgevoelige binnenruimte, bij voorkeur de hoofdslaapkamer, dient aan de geluidsluwe zijde te worden gesitueerd.

 
Bij de woningen 6, 12 en 17 moet op de eerste (en eventueel ook de tweede) verdieping worden voorzien in een (bouwkundige) voorziening waarmee wordt bewerkstelligd dat aan de tuinzijde van de woning bij ten minste één slaapkamer er een raam kan worden opengezet onder geluidsluwe condities (maximaal 55 dB gecumuleerd).

 

5.6.3 Conclusie

 

Rekening houdend met bovenstaande voorwaarden voldoet het plan aan de wettelijke geluidseisen en de eisen en voorwaarden zoals opgenomen in het geluidsbeleid van de gemeente Tilburg. Daarmee kan het plan, vanuit het oogpunt van geluid, worden gerealiseerd. Voor veertien woningen is een ontheffing nodig. Voor de benodigde ontheffing wordt een besluit Hogere waarden genomen.

 

Bij de veertien woningen waarvoor ontheffing nodig is, moet (extra) aandacht worden geschonken aan de benodigde geluidwering van de gevel(s). Voldaan moet worden aan het maximaal toelaatbare binnenniveau zoals gesteld in het Bouwbesluit 2012. Bij het nader uit te voeren onderzoek naar de per gevel benodigde minimale geluidwering dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer zoals opgenomen in bijlage 6 van het akoestisch rapport. Dit onderzoek wordt uitgevoerd ten tijden van de aanvraag omgevingsvergunning.

 

Op basis van het akoestische onderzoek zijn de benodigde geluidwerende voorzieningen door middel van een gebiedsaanduiding aangeduid op de verbeelding. Ter plaatse van deze aanduiding geldt de voorwaardelijke verplichting dat de woningen niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan nadat een geluidwerende voorziening van tenminste 2 meter hoog is gerealiseerd. Door de realisatie van deze voorzieningen wordt een goed akoestisch kwaliteit in de buitenruimte gegarandeerd.

Voor de woningen waar een dove gevel gerealiseerd moet worden is een bouwaanduiding ''dove gevel'' opgenomen. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ''dove gevel'' moeten de gevels van gebouwen van geluidgevoelige objecten waarop de geluidsbelasting hoger is dan 56 dB zijn voorzien van een dove gevel.

5.7 Bodem

 

5.7.1 Kader

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 

 [image]

 [image]

Afbeelding Bodemfunctieklassenkaart

 

Het bestemmingsplangebied Durendaelweg 2-4 is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen boven en ondergrondse tanks aanwezig zijn geweest.

In het recente verleden zijn twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Het gaat om de volgende onderzoeken:

 

De onderzoeksrapportages zijn als separate bijlagen, respectievelijk Bijlage 4 & Bijlage 5, bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies aangehaald.

 

5.7.2 Onderzoeksresultaten

Bovengrond

Durendaelweg 2

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond niet verontreinigd is. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel.

De bodemlaag met bodemvreemde bijmengingen is echter niet verontreinigd na indicatieve analyse.

Er direct ten noorden van de locatie staat (op de noordoostgrens) een slootdemping (AA085506392/ 157728) geregistreerd. Zintuiglijk zijn tijdens het veldwerk bodemvreemde bijmengingen aangetroffen in de vorm van puin, baksteen en plastic. Deze bijmengingen kunnen niet direct gerelateerd worden aan een eventuele demping. Ook is geen slootbodem aangetroffen.

 

Bij de boringen 2, 12, 19 en 20 zijn resten van baksteen en puin aangetroffen. Bij elke waarneming van puin op of in de grond is in beginsel sprake van een asbestverdachte locatie. De puin zit in de boven en in de ondergrond.

 
Durendaelweg 4

In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. De ondergrond bevat analytisch maximaal een licht verhoogd gehalte aan PAK.

 
Grondwater

Durendaelweg 2

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetoond. De licht verhoogde concentratie in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong (verhoogde achtergrondconcentratie).

 

Durendaelweg 4

In het grondwater is maximaal een licht verhoogde concentratie aan dichloormethaan gemeten. Voor de verhoging aan dichloormethaan in het grondwater is geen bron bekend. De verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde is ook zeer minimaal en behoeft in dit kader geen verdere aandacht.

 

5.7.3 Conclusie

Tijdens het uitvoeren van beide bodemonderzoeken was op de locatie nog bebouwing aanwezig. Als de oude bebouwing wordt gesloopt wordt de toplaag (tot 1,0 m beneden maaiveld) van de locatie verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Nadat de oude bebouwing gesloopt is, moet de toplaag van de locatie volgens NEN 5740 onderzocht worden. Geadviseerd om na sloopwerkzaamheden een verkennend bodem asbestonderzoek uit te voeren.

5.8 Verkeer en parkeren

Voor het aspect verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 2.4.

5.9 Flora en Fauna

 

5.9.1 Quickscan flora en fauna

Op 3 april 2017 heeft AGEL adviseurs een rapport uitgebracht waarin de quickscan flora en fauna die is uitgevoerd in het plangebied nader wordt toegelicht. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

Doel van de quickscan was het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis die hebben voor de verdere uitvoering. Tevens is er bekeken of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden.

5.9.1.1 Kader

De Wet natuurbescherming (Wnb, per 1 januari 2017) regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa, de bescherming van planten en dieren en van bossen en andere houtopstanden. Voor de Wet natuurbescherming heeft de Europese regelgeving als uitgangspunt gediend. De Wet natuurbescherming is een samenvoeging van de drie oude wetten Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze nieuwe wet bestaat uit minder regels en is overzichtelijker dan de drie oude wetten. De uitvoering van de Wet natuurbescherming komt grotendeels in handen van de provincies.

 

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De bescherming van de Europese Natura 2000-gebieden onder de Wet natuurbescherming is ongewijzigd. De Wnb richt zich met bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.

 
Ondanks de ruime afstand (2,7 km) van Natura 2000-gebied in combinatie met de omvang van het plan (slechts 19 woningen met bijbehorende verkeersbewegingen, en het feit dat negatieve effecten reeds op basis daarvan zouden kunnen worden uitgesloten, is niettemin door de initiatiefnemer eenAERIUS berekening gemaakt die deze conclusie ondersteunt.

 
Natuurnetwerk Nederland

Wat betreft gebiedsbescherming, vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten. Deze vallen echter vrijwel altijd (op enkele kleine gebieden na) binnen Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). De bescherming van NNN wordt in de AMvB, als onderdeel van de Wet Ruimtelijke Ordening, geborgd. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing, begrenzing en de doelstellingen van de NNN-gebieden in een verordening (vaak natuurbeheerplan). De provinciale verordening bevat tevens regels voor bestemmingsplannen in de NNN. Het ruimtelijke beleid voor het NNN ken het “nee, tenzij” principe en is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van het NNN.

 
Houtopstanden

De bescherming richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod.

 

Soortenbescherming

Het doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en dierensoorten. De algemene zorgplicht die geldt is dat men bij werkzaamheden met mogelijk negatief effect op planten en dieren, maatregelen dient te nemen (binnen wat redelijkerwijs van men verwacht kan worden) om onnodige schade aan planten of dieren te voorkomen. De Wet natuurbescherming onderscheidt drie verschillende beschermingsregimes, met elk hun eigen verbodsbepalingen.

  1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Wnb-vrl, artikel 3.1) Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels. Van alle inheemse vogelsoorten zijn de nesten gedurende het broeden beschermd.

  2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Wnb-hrl, artikel 3.5) Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage I van het Verdrag van Bonn.

  3. Beschermingsregime andere soorten (Wnb-andere soorten, artikel 3.10) Dit zijn soorten die genoemd zijn in bijlage A van de Wnb. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. De beschermde status van soorten in dit beschermingsregime kan echter per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij de provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten.

 

5.9.1.2 Onderzoek

Het onderzoeken naar de beschermstatus van het plangebied en beschermde natuurgebieden in de omgeving wordt uitgevoerd door te toetsen aan twee beschermkaders: de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland. Onderzocht wordt of:

 

5.9.1.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Op een afstand 2,7 kilometer ten noorden en zuiden van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en Kampina & Oisterwijkse Vennen”. Beide betreffen een habitatrichtlijngebied en PAS-gebied. Kampina & Oisterwijkse Vennen betreft eveneens een vogelrichtlijngebied. Het plangebied is gelegen binnen de mogelijke effectenafstand voor stikstofdepositie. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de sanering van de school en de realisatie van woningen. Gezien de afstand van 2,7 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied worden geen negatieve effecten verwacht. Dit wordt ondersteund doordat in paragraaf 5.5 is toegelicht dat het plan in niet betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waaronder stikstof. Gesteld wordt dat het planvoornemen niet leidt tot negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden.

 

Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.

 

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal natuurnetwerk (NNN) of Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNB betreft het bosperceel aan de Burgemeester Bechtweg aangeduid als type ‘Vochtig bos met productie (N16.02)’ ten westen van het plangebied. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNB. Aangezien het beoogde plan geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNB, gelegen is binnen de bebouwde kom, en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Nationaal Natuurwerk of Natuurnetwerk Brabant is geen sprake. In het plangebied staan geen beschermde houtopstanden.

 

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

 

Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor beschermde (vaat)planten aanwezig. Beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb), omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Een ontheffing van de Wnb en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.

 

Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Verwacht wordt dat enkele soorten waarvoor door de provincie Noord-Brabant vrijstellingen is verleend zoals egel, konijn en aantal muissoorten voor kunnen komen binnen de onderzoekslocatie.

 

Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen, op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen (vleermuisprotocol), onderzocht. Met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal de bebouwing binnen het plangebied worden gesaneerd. Met de sanering van de bebouwing binnen het plangebied is er geen sprake van het aantasten van vaste rust-, verblijf-, kraam- of paarplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten.

Uit de quickscan blijkt dat vleermuizen niet uitgesloten kunnen worden. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor zie subparagraaf 5.9.2.

 

Gedurende het veldbezoek zijn er geen vogels waargenomen. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn. In het plangebied is het mogelijk dat algemene vogelsoorten tot broeden komen (broedtijd circa half maart tot en met half juli). Broedende vogels in en direct rond het plangebied mogen niet verstoord worden met de voorgenomen planontwikkeling. Verstorende activiteiten zoals sloopwerkzaamheden dienen daarom gestart te worden buiten de broedperiode. Als deze vogels bij het zoeken van een nestlocatie merken dat het plangebied en/of de directe omgeving te verstorend is door activiteiten, zullen ze elders een geschikte nestlocatie zoeken. Indien binnen de broedperiode gestart dient te worden met de voorgenoemde werkzaamheden, is dit mogelijk als aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.

 

Tijdens het veldbezoek is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van roofvogels en rust- en verblijfplaats van deze roofvogels. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals kerkuilen en hun roestplaatsen) zijn ten tijde van het oriënterend veldbezoek niet waargenomen. Ter hoogte van de te slopen bebouwing zijn geen roestplekken van roofvogels aangetroffen, tevens zijn de mogelijkheden om te zitten beperkt.

De mogelijkheid bestaat dat (roof)vogels op een andere manier gebruik maken van het plangebied, bijvoorbeeld als foerageergebied en/of als vaste aanvliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebied. Direct buiten het plangebied zijn meerdere groene elementen aanwezig welke met de voorgenomen planontwikkeling ongewijzigd blijven. Het aantasten van het foerageergebied en/of groene elementen zal gezien de aard van de voorgenomen ruimtelijke ingreep en ligging binnen de bebouwde kom geen negatieve invloeden uitoefenen op het leefgebied van (roof)vogels en er is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied.

 
Er zijn geen gierzwaluwen dan wel huismussen waargenomen. Binnen het plangebied zijn geen nesten van de gierzwaluw dan wel huismussen.

Gezien het heersende biotoop (ontbreken ruigte, voedselbronnen) is niet te verwachten dat huismussen gebruik maken van het plangebied. Andere gebouw bewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals kerkuilen) en eventuele sporen (braakballen, roetsplaats etc.) zijn niet aangetroffen in de bebouwing. Het aantasten van eventuele nesten van de gierzwaluw, huismus of gebouwbewonende roofvogels binnen het plangebied is niet aan de orde.

 

Het plangebied vormt een zeer marginaal leefgebied voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde. Geschikte leef biotopen ontbreken. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.

 

5.9.2 Verkennend onderzoek vleermuizen

Adviesbureau IDDS heeft in juli 2017 een verkennend vleermuizenonderzoek uitgevoerd. De rapportage behorende bij dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

 

Op 4 juli 2017 heeft er in de avond heeft een verkennend onderzoek naar vleermuizen plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten aanwezig zijn. De gebouwbewonende soorten gewone dwergvleermuis en in mindere mate laatvlieger zijn de meest waargenomen soorten. Beide soorten gebruiken het gebied als foerageergebied. Een enkele keer werden meerdere exemplaren tegelijk foeragerend waargenomen.

 

Van boombewonende soorten rosse vleermuis en grootoorvleermuis is van beide soorten één waarneming. Verblijfplaatsen van rosse vleermuis zijn niet gevonden. Groepen van grootoorvleermuizen evenmin.

 

Vanwege de zeer schaarse activiteit van boombewonende soorten tijdens de kraamperiode en tijdens gunstige weersomstandigheden is het onwaarschijnlijk dat verblijfplaatsen van boombewonende soorten aanwezig zijn. Het plangebied heeft als verblijfplaats voor vleermuizen op basis van het bovenstaande geen functie.

 

 

Tijdens het onderzoek zijn geen migrerende vleermuizen waargenomen. Bovendien zal, voor zover het plangebied deel uitmaakt van een lijnelement, dit lijnelement behouden blijven na de herverkaveling, omdat de bomen rondom het plangebied behouden blijven.

 

Als foerageergebied heeft het plangebied wel een functie. Deze functie is gezien de hoeveelheid foeragerende vleermuizen en de beperkte kap van bomen in het plangebied ten opzichte van de aanwezigheid van het vele groen in de omgeving zeker geen essentiële functie. Er gaat door de voorgenomen plannen derhalve geen essentieel foerageergebied verloren.

 

Nader onderzoek naar de functie voor het gebied van vleermuizen wordt naar aanleiding van dit onderzoek op basis van het bovenstaande niet noodzakelijk geacht.

 

Oplegnotitie vleermuizen onderzoek

Tijdens de ter inzage periode is een zienswijze ontvangen waarin is aangegeven dat het het onderzoek naar vleermuizen niet volgens het vleermuisprotocol is verlopen. Naar aanleiding hiervan heeft IDDS in november 2018 een notitie gemaakt, deze is als Bijlage 9 bijgevoegd.

 

Conclusie

Het vleermuisbezoek van 4 juli 2017 vond plaats onder gunstige weersomstandigheden en in de meest gunstige tijd qua activiteit van vleermuizen. Aangetoond is dat, ondanks deze gunstige omstandigheden, geen sprake is van een lijnelement of essentieel foerageergebied. De beperkte mate van activiteit tijdens het onderzoek van 4 juli 2017 geeft geen aanleiding tot een vervolgonderzoek. Mede omdat een tweede bezoek (8 weken later, volgens het protocol) zou vallen in de paartijd. Dit is een tijd waarin vleermuizen solitair zijn. De kans om grote groepen aan te treffen om daarmee aan te tonen dat het essentieel foerageergebied is, is dan niet meer aanwezig. Zeker omdat verblijfplaatsen niet aanwezig zijn.

 

Voortzetting van het vleermuisprotocol is op grond van het bezoek van 4 juli 2017 niet noodzakelijk gebleken.

 
Op basis van het bovenstaande is het uitgesloten dat de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten hebben op vaste rust- en/of verblijfplaatsen, vaste vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen.

 

5.9.3 Conclusie flora en fauna

Het aspect flora en fauna levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Er is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. Uit dit onderzoek volgt dat een nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

5.10 Archeologie

Bureau Transect heeft op 6 april 2017 een rapport gepubliceerd waarin de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende fase) uiteen zijn gezet. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.

 

Bureau Transect heeft in maart 2017 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied. De aanleiding voor het onderzoek vormt het opstellen van een bestemmingsplan en de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop van het huidige schoolgebouw en de realisatie van nieuwe woningen in het plangebied.

 

In het plangebied is volgens het gemeentelijk archeologisch beleid echter sprake van een archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. Dit onderzoek geeft invulling aan die verplichting.

5.10.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling en verdere verbreding van deze verplichting.

 
Het archeologiebeleid van de gemeente Tilburg inzake het plangebied staat verwoord in een Monumentenverordening en de gemeentelijke beleidskaart, de Archeologische Waarschuwings Kaart Tilburg (ArWaTi). Op deze kaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied is aangeduid als een zone met een onbekende archeologische verwachting. Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor deze gebieden dat initiatieven die kleiner zijn dan 100 m2 en waarbij bodemingrepen niet dieper reiken dan 30 cm –Mv worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Omdat de voorgenomen ingreep deze planregels overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.

 

5.10.2 Onderzoek

Het archeologisch vooronderzoek bestond uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase.

 
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Hiervoor is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologischgeomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze gegevens zijn aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur en van lokale amateurs of verenigingen.

 

Het doel van het inventariserend veldonderzoek was het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

5.10.3 Conclusie

Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een relatief gave bodemopbouw en de oorspronkelijke ligging van het plangebied op een oude dekzandrug of –plateau. Het dekzand ligt daarbij begraven onder een grotendeels onvergraven plaggendek. De kans is hiermee groot dat in de ondergrond van het plangebied nog resten aanwezig kunnen zijn die samenhangen met voormalige nederzetting uit de periode Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen.

 
Advies

De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 50 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een verlening van een omgevingsvergunning betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek daar nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Tilburg dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

 

De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus. Dit laat ruimte om eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologievriendelijke manier. Het (beperkt) ophogen van de te bebouwen locaties behoort hier tot de mogelijkheden.

 

Ten behoeve van het beschermen van archeologische waarden is ter plaatse van het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hiermee is geborgd dat in het kader van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

 

Hoofdstuk 6 Water

AGEL adviseurs heeft voor het voorliggende plan een waterparagraaf opgesteld welke in dit hoofdstuk is opgenomen. De volledige paragraaf met bijlagen (d.d. 28-6-2017) is opgenomen in Bijlage 11.

In het kader van de betemminsgplanprocedure dient er een wateradvies van het waterschap te komen in de vorm van een goedgekeurde waterparagraaf.

In de waterparagraaf worden mogelijke adviezen gegeven voor de toekomstige waterhuishouding van het plangebied. Deze adviezen zijn daarbij gebaseerd op:

  1. Het beleid van het voerende waterschap De Dommel en gemeente Tilburg;

  2. Resultaten bureauonderzoek.

 

6.1 Kader

De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te halen.

 

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit- en kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Tilburg en het Waterschap De Dommel.

 

Beleid gemeente Tilburg

De gemeente Tilburg heeft een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019 (vGRP) opgesteld. Vanaf 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken in werking getreden. De gemeenten hebben volgens deze wet en de Wet Milieubeheer drie zorgplichten voor;

 

De voorkeursvolgorde voor hemelwater in Tilburg is gebaseerd op de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat ten eerste wordt gestreefd naar het vasthouden en infiltreren waar het kan, ten tweede bergen in het stedelijk watersysteem en als laatste het afvoeren van overtollig regenwater naar regionale oppervlaktewateren. Deze voorkeursvolgorde geldt zowel bij een toename van het verhard oppervlak als bij geen toename van verhard oppervlak. Er is geen toename van verhard oppervlak bij het opbreken van bestrating, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe bestrating en sloop-nieuwbouw van gebouwen. Verhard oppervlak wat niet afvoert op het riool of open water maar het water infiltreert in de bodem wordt gelijk gesteld aan onverhard oppervlak. Ook groene daken worden beschouwd als onverhard. In alle gevallen geldt, zuiveren waar nodig (afstromend regenwater van verontreinigde ondergronden).

 
De gemeente Tilburg streeft via het grondwaterbeleid naar een situatie waarbij het grondwater niet tot structurele grondwateroverlast leidt en geen belemmering vormt voor het gebruik van de grond. De ontwikkelende partij moet bij (her)inrichting van het terrein naast het Bouwbesluit in een zo vroeg mogelijk stadium rekening houden met grondwater. Dit betekent dat de toekomstige functies dienen te voldoen aan de minimale ontwateringsdiepte van 0,90 m –mv voor bebouwing met kruipruimte.

 
Beleid waterschap De Dommel

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

 

Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

 

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap De Dommel.

 

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De waterschappen maken bij het beoordelen van

 

Watertoetsproces

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

6.2 Onderzoek

Voor het planvoornemen is berekend met hoeveel m2 de verharding toeneemt in het plangebied en vervolgens is beschreven of er een aparte voorziening dient te worden aangelegd ten behoeve van compensatie.

Ook is riolering, de afvoer van vuilwater en grondwateroverlast beschreven in de waterparagraaf.

 

Toename verharding

Middels een bestemmingsplanwijziging wordt de realisatie van 19 woningen mogelijk gemaakt. Het woningbouwprogramma bestaat uit de bouw van rijwoningen, twee-onder-een kappers en patiowoningen. Met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt de bebouwing binnen het plangebied gesaneerd. De verdeling van de oppervlaktes ten opzichte van de huidige en toekomstige situatie zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

 

Oppervlaktes

Bestaand m²

Toekomstig m²

Dakoppervlak

1.237

1.398

Verharding

2.609

1.011

Parkeerplaatsen

0

250

Tuinen:
- Verhard (50%)
- Onverhard (50%)

0

 
1349
1348

Groen

1.586

301

Totaal

5.432

5.657

Totaal verhard

3.846

4008

Tabel Oppervlakteverdeling

 [image]

Afbeelding verdeling verhard oppervlak in de toekomstige situatie

 

Regenwater (RWA)

Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun keuren geharmoniseerd, Keur 2015. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn; minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Met een verhardingstoename van 117 m² valt de planontwikkeling onder de grenswaarde van minder dan 2.000 m². Vanuit de Algemene Regel is er geen verplichting tot aanleg van een retentievoorziening vanuit het waterschap De Dommel en kan regenwater direct worden geïnfiltreerd of worden afgevoerd op het gemengde stelsel van de gemeente Tilburg.

 

In 2009 heeft de raad de ‘Visie op water en rioleringsbeleid tot 2027’ vastgesteld. In deze lange termijnvisie wordt gestreefd naar een gescheiden rioolstelsel in de gehele gemeente Tilburg. Hierdoor dient in het plangebied een gescheiden stelsel te worden aangelegd.

 

Vuilwater (DWA)

In het plangebied worden 19 woningen gerealiseerd. Er wordt gemiddeld 120 liter vuilwater per dag geproduceerd per inwoner en afgevoerd naar het rioolstelsel. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woonbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus maximaal 2,5 x 120 liter x 19 = 5,7 m³ per dag vanuit het plangebied wordt “geproduceerd”. Dit betreft een worst case scenario, de vuilwaterproductie van de aanwezige school komt door de sloop- en nieuwbouw te vervallen.

Het vuilwaterriool (DWA) vanuit het plangebied dient op het gemeentelijk gemengd stelsel in de Durendaelweg te worden aangesloten. De verdere uitwerking hiervan en de aansluitlocatie dient in samenspraak met de gemeente Tilburg te worden uitgevoerd.

 
Ontwatering planlocatie

Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Voor nieuwbouw wordt een onderwateringsdiepte van 0,90 m –mv. nagestreefd conform het beleid van de gemeente Tilburg. De GHG op basis van de grondwatertrap ligt op 0,40 – 0,80 m –mv. waarmee er niet voldaan wordt aan de ontwateringsdiepte. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied waardoor het ophogen van het plangebied beperkt tot de mogelijkheden behoort. Aan de hand van peilbuisgegevens of een representatieve isohypsenkaart van de gemeente Tilburg zal de GHG geanalyseerd dienen te worden. Op basis van deze analyse moet bekeken worden of voldaan wordt aan de ontwateringsdiepte en hoe hiermee wordt omgegaan. Dit wordt in de civieltechnische uitwerking nader bepaald, dit maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

6.3 Conclusie

De watertoets voor het plan is uitgevoerd en de realisatie van compenseren maatregelen is niet benodigd. De civieltechnische uitwerking is ten tijden van het opstellen van het bestemmingsplan nog niet bekend. De inrichting van het gebied en aanleg van leidingen en riolering wordt in de fase van het inrichtingsplan uitgewerkt, dit maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. Bij de inrichting wordt er rekening mee gehouden dat wateroverlast op de omgeving in het gebied zelf voorkomen moet worden. Daarbij worden aandachtspunten, zoals het hoger leggen van het vloerpeil dan de bestrating en het aanleggen van regenwateropvang in meegenomen.

 

De waterparagraaf is ter beoordeling voorgelegd aan het Waterschap De Dommel. Het waterschap heeft per brief laten weten, dat vanwege de zeer beperkte toename in verhard oppervlak het plan van gering waterhuishoudkundig belang is. Tevens is in de brief aangegeven, dat op een goede manier wordt omgegaan met de waterhuishoudkundige belangen. Het waterschap stemt dan ook in met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

 

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen wat is toegestaan binnen de bestemming.

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor; groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en geluidwerende voorzieningen. De bestemming heeft betrekking op de groenstrook grenzend aan de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Erasmuslaan.

 

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor; verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf, waarbij het aantal rijstroken niet meer dan 2 bedraagt en voor groen- en speel voorzieningen.

 

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in grondgebonden woningen, maar ook voor water, groen, parkeren, geluidwerende voorziening, langzaamverkeerroutes, bouwwerken van algemeen nut. Middels de specifieke bouwaanduiding "bebouwingsfront" is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding de voorgevel van de hoofdbebouwing gesitueerd moet zijn. De dove gevels aan de Durendaelweg zijn geborgd middels de specifieke bouwaanduiding ''dove gevel'' . Naar aanleiding van de omgevingsdialoog zijn de 3 zuidelijk gelegen twee onder een kap woningen voorzien van een schilddak, dit is middels een specifieke bouwaanduiding geborgd in het bestemmingsplan.

 

Binnen de bestemming ''Woongebied'' zijn onder meer aan- en uitbouwen en tuinen toegestaan. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' worden gebouwd.

 

Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is geborgd dat de aanwezige archeologische waarden zijn beschermd.

 

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Het plan geeft het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.

 
Gebruiksregels

Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Voor de geluidwerende schermen is bij de gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan nadat een geluidwerende voorziening van tenminste 2 meter hoog is gerealiseerd. Door de realisatie van deze voorzieningen wordt een goed akoestisch kwaliteit in de buitenruimte gegarandeerd.

 
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Soms is een bestemmingsartikel aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).

 
Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel 

Artikel 7 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 8 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene aanduidingsregels

In Artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in Artikel 10.

 

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in Artikel 11.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing. Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten. Daarnaast is met initiatiefnemer een overeenkomst tegemoetkoming planschade gesloten, zodat eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade ten laste komen van de initiatiefnemer. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Hiervoor zijn bij initiatiefnemer leges in rekening gebracht en deze zijn tevens betaald.

 

Gelet op het voorstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Berkel 2008, 9e herziening (Durendaelweg 2-4) op 14 juli 2018 gepubliceerd in het gemeenteblad.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Aangezien met deze ontwikkeling geen provinciale en rijksbelangen zijn gemoeid is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet ingebracht in het vooroverleg.

9.3 Burgerparticipatie

Er zijn verschillende informatieavonden en gesprekken georganiseerd om omwonenden te informeren en in gesprek te gaan over het plan. Naar aanleiding hiervan is het stedenbouwkundig plan gewijzigd. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 12 bijgevoegd. In de volgende paragraaf Nota Zienswijzen wordt uitgebreid in gegaan op de beantwoordding van de zienswijzen en naar aanleiding daarvan de wijzigingen in het stedenbouwkundig plan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Berkel 2008, 9e herziening (Durendaelweg 2-4)" heeft ter inzage gelegen van 17 september 2018 tot en met 29 oktober 2018. Tijdens deze periode zijn vier schriftelijke zienswijzen ingekomen. In de nota zienswijzen is een samenvatting van de zienswijzen, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling opgenomen. Deze nota is als Bijlage 13 bijgevoegd.

 

Tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan "Berkel 2008, 9e herziening (Durendaelweg 2-4)" heeft ook het bijbehorende ontwerpbesluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder ter inzage gelegen. Tegen deze ontwerpbeschikking zijn twee zienswijzen ingekomen. Ook deze zienswijzen zijn in de nota samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt en daaruit volgende conclusie aangaande de beoordeling.

 

Naar aanleiding van de omgevingsdiaoloog en de binnengekomen zienswijzen is het bestemmingsplan