Oude Stad Zuidwest 2016, 1e herziening (Trouwlaan)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2016013-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
1.2 Juridisch-planologische situatie
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke en functionele structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
8.1 Uitvoerbaarheid postzegelplan
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016 ingediend voor de realisatie van twee woningen aan de Trouwlaan te Tilburg. Het betreft het perceel kadestraal bekend gemeente Tilburg sectie Q, nr. 2718 (gedeeltelijk).
Het plan maakt uit van een groter bouwinitiatief. Op het aangrenzende perceel aan de Korvelseweg (aan de achterzijde van de nieuw te bouwen woning) wordt het gebouw verbouwd tot drie appartementen. Deze appartementen kunnen op grond van het geldende bestemmingsplan worden gebouwd en de omgevingsvergunning is hiervoor reeds verleend. Dit gedeelte van het plan maakt dan ook geen onderdeel uit van de voorliggende herziening.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische situatie
Voor het plangbebied geldt het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 oktober 2016.
Het plan voor de bouw van twee woningen aan de Trouwlaan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het perceel heeft hierin weliswaar een woonbestemming, maar geen bouwvlak. Dat betekent dat er geen woningen gebouw kunnen worden en een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is om dit mogelijk te maken.
1.3 Het plangebied
Het plangebied ligt binnen de ringbanen en behoort tot de 'Oude Stad'. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de Oude Stad Zuid-West.
ligging plangebied
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke en functionele structuur
Het deel ten oosten van de Korvelseweg is opgebouwd met een structuur van gebogen, korte straatjes en pleinen (gesloten stadsbeeld). Ten noorden van de Oerlesestraat zijn door leeftijd en opbouw van de woningen een aantal buurten recentelijk geherstructureerd, zoals de Uitvindersbuurt en Zeehelden buurt. Het oorspronkelijke stratenpatroon is behouden. Ook het voormalige hart van deze buurt bestaande uit een complex van kerk, parochiehuis en scholen is behouden door de invulling van het gebied als multifunctioneel accommodatie.
Het plangebied ligt net ten noorden daarvan, op een scheiding tussen het invloedsgebied van het 'bedrijvig 'lint Korvelseweg en de meer rationeel opgebouwde monofunctionele wijk Oerle. In Oerle vormt de Trouwlaan een belangrijke noord-zuidverbinding. Aan de Trouwlaan staat een mix van grondgebonden woningen, appartementen en enkele wijkvoorzieningen.De nadruk ligt op de functie wonen, de bedrijvigheid is ondergeschikt. Daarom is de Trouwlaan in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2013) aangewezen als 'rustig lint'.
De onderhavige locatie vormt daarin een open plek, waar grondgebonden woningbouw een goede invulling en aanvulling is. De Trouwlaan heeft een meer afwisselend voorkomen dan de erachter gelegen buurten. Juist daarom leent de plek zich voor een invulling met een eigentijdse woningtypologie en uitstraling.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk en provincie
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken.
3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft de ontwikkeling van twee woningen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State blijkt dat voor een dergelijke kleine ontwikkeling geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan e versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
3.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
3.3.2.1 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80%). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening:
I Detailhandel/bedrijvigheid
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten
B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten
C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers
II Wonen
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
beperken van appartementenbouw
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden
- maatregelen wonen
A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
C. Stimuleren van nieuwe woonvormen
III Cultuurhistorie
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
behoud van ensembles
- maatregelen cultuurhistorie
A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten
IV Stedenbouw
zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
aanwijzing van ensembles
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
aandacht voor diversiteit in de linten
- maatregelen stedenbouw
A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan
V Openbare ruimte
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte
- maatregelen openbare ruimte
A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
B. Groen waar het kan
C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter
D. Efficiënter omgaan met parkeren
E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma
VI Samenwerking
het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring
Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten
Plangebied
De Trouwlaan is in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2013) aangewezen als 'rustig lint'. Het initiatief voor de bouw van twee grondgebonden woningen past bij de uitgangspunten van deze structuurvisie.
3.3.2.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Historische geografie
Geomorfologie: De locatie ligt op de noordelijke zijde van de dekzandrug Laar-Stappegoor-Leijendaal ten noorden van de Katsbogte en iets ten oosten van de Korvelse waterloop.
Bodemgesteldheid: niet gekarteerd, uit extrapolatie van de bodemgegevens in de nabijheid van het plangebied is er vermoedelijk sprake van hoge zwarte enkeerdgronden;
Historisch grondgebruik: in de middeleeuwen was de omgeving van het plangebied in gebruik als akker- en weideland.
Huidig grondgebruik: de Trouwlaan verstedelijkt geleidelijk aan vanaf het midden van de negentiende eeuw. Aan de straat wordt gewoond en er ontstaat enige kleinschalige bedrijvigheid. De fabrieksgebouwen op de achterpercelen van de Korvelseweg zijn in de afgelopen decennia of gesloopt of gesloten. Het perceel van het plangebied ligt braak na sloop van uit de eerste decennia van de twintigste eeuw daterende bebouwing die een nagenoeg aaneengesloten straatwand vormde.
De Trouwlaan komt al voor op de oudst bekende topografische kaart van Tilburg (Diederik Zijnen 1760) en gaat in aanleg vermoedelijk terug tot tenminste de late middeleeuwen.
Tot de aanleg van de Oude Goirleseweg (tweede helft negentiende eeuw) was de Trouwlaan de kortste verbinding van het bestuurlijk centrum van Tilburg met Goirle. De verbinding liep via de Bakertand. Tot circa 1870 wordt de straat de Goirlese Baan genoemd. De naam Trouwlaan wordt in 1881 door de gemeenteraad vastgesteld.
Archeologie
AMK: het plangebied is niet gekarteerd op de archeologische monumentenkaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied ligt op ca. 800 meter noordelijk van het AMK-Terrein Stappegoor: 9005 (50F-15): terrein van archeologische betekenis in Stappegoor, ter hoogte van het parkeerterrein aan de ijssporthal. Sporen van bewoning en mogelijk begraving uit de ijzertijd, thans deels ontgrond/verstoord, deels onder parkeerterrein.
IKAW: het plangebied en de directe omgeving daarvan hebben een onbekende archeologische verwachting op de indicatieve kaart van archeologische waarden van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting.
ARCHIS en RAT: In de omgeving zijn diverse archeologische waarnemingen bekend uit de ijzertijd (Het Laar, Stappegoor, Surfplas, Grote Akkers) en de Vroege Middeleeuwen (Grote Akkers, Rillaerse Baan, Oude Goirleseweg).
In het kader van het beheerbestemmingsplan Korvel/Oerle is in 2006 door Fontys Hogescholen/BILAN archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek voor het plangebied uitgevoerd: Van De Boog tot de Keel Tilburg, 1572-3194-2006/165. In of in de nabijheid van het plangebied werden geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Wel wordt er geconstateerd dat zich onder de resten van bebouwing van voor 1940 vanwege de in de regel geringe funderingsdiepte nog een (gedeeltelijk) intact esdek kan bevinden.
Verwachting: de archeologische verwachting voor het plangebied is onbekend. Het grootste deel van het beoogde bebouwingsvlak is vrijwel zeker enigermate verstoord door de sloop van bebouwing die er vanaf de eerste decennia van de twintigste eeuw gestaan heeft maar onduidelijk is welk effect dit op de mogelijk aanwezige archeologische sporen heeft gehad.
Gelet op de onbekende archeologische verwachting in het plangebied en de nabijheid van bekende archeologische vindplaatsen heeft de initiatiefnemer in het kader van het bestemmingsplan als eerste onderdeel een bureaustudie door middel van een verstoringsonderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er op deze locatie nog sprake is van een archeologische verwachting. Aan de hand van de resultaten van het verstoringsonderzoek is bepaald dat verder archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Historisch groen. Niet van toepassing op de planlocatie.
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen aan de Korvelseweg en het Sint Annaplein diverse panden voor uit die periode.
Historische structuren. Met name het wegenpatroon en de structuur van de verkaveling in het gebied Korvelseweg/Trouwlaan en Sint Annaplein kunnen gezien worden als cultuurhistorisch waardevol.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
4.4 Volkshuisvesting
Op grond van de provinciale Verordening Ruimte wordt in de plantoelichting opgenomen een verantwoording over hoe de voorgenomen planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en hoe aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt voldaan.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgaven, dit voor een voortschrijdende tienjaars periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2011. In de planperiode tot en met 2023 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de verdunning van de huishoudens van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit inclusief een correctie voor sloop (circa 200 woningen/jaar). De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis. In verband hiermee wordt een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 aangehouden.
Met deze herziening wordt een bouwvlak ten behoeve van de bouw van twee grondgebonden woningen gelegd op een perceel dat reeds een woonbestemming heeft. Hiermee draagt dit plan in geringe mate bij aan de woningbouwopgave.
4.5 Groen en speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
In het plangebied staan geen bomen die opgenomen zijn op de Bwz-kaart.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
4.6 Verkeer en parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;
alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;
voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.6.2 Verkeer in het plangebied
Het plan ligt in zuid west Tilburg in de wijk Trouwlaan en word begrenst door de Korvelseweg en de Trouwlaan. Het plan ligt binnen de bebouwde kom.
De Trouwlaan heeft een woonstraat-functie en de Korvelseweg een ontsluitende functie, beide binnen de bebouwde kom. Zowel de Korvelseweg als de Trouwlaan hebben een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van de binnenstad, de Trouwlaan voor de fietsers en de Korvelseweg voor de auto's.
De Trouwlaan is een erftoegangsweg en heeft een snelheidsregiem van 30 km/h. Tevens loopt er een sternet fietsroute over de Trouwlaan. Aan de achterzijde grenst het plan aan woningen welke aan de Korvelseweg staan wat een gebiedsontsluitingsweg is en dus 50 km/h. Tevens is de Korvelseweg een busroute.
Parkeren vindt plaats op het eigen terrein, aan de achterzijde van de woningen.
4.7 Overige onderwerpen
4.7.1 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het plan betreft een deel van een perceel waarop al een bestemming Wonen ligt maar waarvoor geen bouwvlak is opgenomen. Het plan ligt ingeklemd tussen een woonwijk en het lint aan de Korvelseweg. Voor de Korvelseweg geldt de bestemming Centrum waarbinnen naast woningen ook bedrijven, winkels et cetera mogelijk zijn. Bij het opstellen van het plan is rekening gehouden dat er naast deze activiteiten ook woningen kunnen komen. Het onderliggende plan fungeert als een overgangsgebied tussen de activiteiten langs het lint en een reguliere woonwijk. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
5.3 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
Verantwoording groepsrisico
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Oude Stad Zuidwest 2016, 1e herziening zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoortrajecten Breda - Tilburg en Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in bijlage 1.
Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes. Het betreft het planologisch mogelijk maken van twee woningen. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van drie transportroutes is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage 1 Risico-inventarisatie en verantwoording Oude Stad Zuidwest 2016,1e herziening). Bij de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaard advies van de brandweer Midden-en West-Brabant dat als bijlage is toegevoegd.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De ontwikkeling van twee woningen op ruime afstand van het plangebied zal niet leiden tot een toename van het groepsrisico.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Vanwege de afstand van de ontwikkeling tot de risicobron is bij een incident met een toxische wolk binnen schuilen de beste oplossing.
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Binnen het plangebied worden 2 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.
5.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de wettelijke zone van een aantal wegen. In verband met afschermende werking t.g.v. aanwezige bebouwing is niet voor alle gezoneerde wegen akoestisch onderzoek verricht omdat voor deze wegen het aannemelijk is dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
De 2 woningen worden aan de Trouwlaan gerealiseerd. De woningen liggen in de geluidzone van de Korvelseweg. Langs deze weg is afschermende lintbebouwing aanwezig of zal deze nog gerealiseerd worden (WABO aanvraag VO2014-03193) Hierbij worden drie woningen gebouwd (Korvelseweg 18-20-22) met een goothoogte van minimaal 7,5m boven maaiveld en maximaal 9,3m boven maaiveld.
De optredende geluidbelasting t.g.v. de Korvelseweg is berekend met het geluidkarteringsmodel VL 2022 en overschrijdt de voorkeurgrenswaarde van 48dB niet.
Hierbij is rekening gehouden met toepassing van de wettelijke aftrek van 5dB ingevolge artikel 110g Wgh en volledige herbouw in de plint van het perceel Korvelseweg gelegen tussen nummer 16 en 24. Voor de Trouwlaan is de Wgh niet van toepassing omdat hier maximaal 30km/uur gereden wordt. Er is geen noodzaak om hogere grenswaarden vast te stellen.
De woningen worden zodanig gepositioneerd dat zij allen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel waardoor sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.5.2 Railverkeerlawaai
De geluidbelasting t.g.v. het spoortraject Tilburg-Breda gebaseerd op het Geluidregister spoor bedraagt op het maatgevende referentiepunt 72dB. Dit komt overeen met een zonebreedte van 900m conform artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. De nieuwe woningen worden buiten deze zonebreedte gerealiseerd. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden naar de optredende geluidsbelasting en dat er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Met betrekking tot het geluid geproduceerd door inrichtingen gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder, de normen uit de Wabo/Activiteitenbesluit milieubeheer.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemming(en) in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in de realisatie van 2 grondgebonden woningen, kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.7 Geur
In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijfven of zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische of industriële geurhinder.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodem
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones wonen. Binnen het bestemmingsplan is bij de gemeente Tilburg het volgende actuele bodemonderzoek bekend:
Verkennend bodemonderzoek, Korvelseg 24 te Tilburg (Archimil, rapportcode 3134R001, d.d21 december 2015. Rapportcode SquitXO AA085528980
Hieruit blijkt dat de matig baksteenhoudende grond uit de bovenlaag (0,24-0,85m -mv) licht (>achtergrondwaarde) verontreinigd is met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, zink en PAK's. De zwak puinhoudende grond uit de onderlaag (0,5-2,0m -mv) is licht verontreinigd met kwik en lood.
In het grondwater is een licht (>streefwaarde) verhoogde concentratie barium gemeten.
Ondergrondse tank
Op de locatie is een ondergrondse tank gelegen welke onder KIWA-certificaat op 15-06-1994 is gevuld met zand. Hierbij is zintuiglijk geen verontreiniging aangetroffen. (inrichtingsnummer BOOT 11348). De ligging van de tank is niet bekend bij de gemeente Tilburg.
Conclusie
De resultaten van het onderzoek vormen geen milieu hygiënische belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling en/of het verkrijgen van een bouwvergunning op de locatie.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur en Ecologie
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (op respectievelijk 3,5; 6,5 en 8 km afstand van het plangebied). De Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtst bij: circa 3,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitattypen. De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Poppelsche Leij. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook figuur 1). De dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant gebieden zijn gelegen op circa 2km afstand van het plangebied. Deze percelen hebben het beheertype Beheertype: N16.01 Droog bos met productie.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.
Figuur 1 Ligging Natuurnetwerk Brabant (groene zones) in en rondom het plangebied (rood omcirkeld). Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. Het meest dichtstbijzijnde Groenblauwe gebied bevindt zich ongeveer anderhalve kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
In het geval voor Tilburg is er een gebiedsontheffingen afgegeven voor de oude stad. Dit houdt in dat er een ontheffing geldt voor de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, gierzwaluw en de huismus. Voorwaarde om gebruik te maken van deze gebiedsontheffing is het werken volgens het bijbehorende soortenmanagementplan.
Analyse plangebied
Door een deskundige ecoloog van Ecoresult is het plangebied op basis van bronnenonderzoek en een verkennend veldonderzoek (op 20-07-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.
Het plangebied is gelegen tussen de Korvelseweg en de Trouwlaan. Hoewel gelegen aan de Trouwlaan is het momenteel omheind als zijnde achterterrein van Korvelseweg 24. Het terrein is aan de ene zijde begrensd door een woning en aan de andere zijde door een klein braakliggend perceel. Het enige groen in het plangebied bestaat uit 5 forse bomen (esdoorn & paardenkastanje) met een stamdiameter > 30cm, en één kleinere esdoorn. De werkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw in het plangebied voorzien niet in de kap van de grote bomen, voor de kleinere esdoorn is dat nog onduidelijk.
Aangezien het gehele plangebied is bestraat (met uitzondering van de grond rondom de bomen) zijn er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen tijdens het veldbezoek, en deze worden op basis van voorkomende habitats ook niet verwacht in het plangebied. Het braakliggende terrein naast het plangebied was overwoekerd met uitsluitend algemene soorten zoals Jacobs kruiskruid en akkerdistel.
Verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor tabel 2 en 3 grondgebonden zoogdieren zijn afwezig. Het terrein biedt geen goed habitat voor deze soorten. In steden bestaat in principe kans op steenmarter, maar deze soort heeft in de directe omgeving van het plangebied meer en betere kwaliteit leefgebied voorhanden: de kloostertuin en het stadspark ten oosten van het plangebied.
Het plangebied is in 2013 onderzocht op vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is verricht ten behoeve van het Soortmanagementplan Oude Stad Tilburg, hetgeen daarom een groter onderzoeksgebied bestrijkt dan alleen het plangebied. In het plangebied is tijdens voorgenoemd onderzoek vastgesteld dat:
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich volop gewone dwergvleermuizen. Er zijn zowel overvliegende als foeragerende dieren waargenomen en verschillende paarterritoria vastgesteld. Gezien de geringe grootte van het plangebied bestaan er geen waarnemingen van exact deze locatie, het is echter te verwachten dat het plangebied ook functioneert als leefgebied van de gewone dwergvleermuis. Met name de grote bomen zijn geschikt als foerageerlocatie, hoewel meer en betere kwaliteit leefgebied zeer nabij is: de kloostertuin en het stadspark ten oosten van het plangebied. De ruige dwergvleermuis is slechts sporadisch overvliegend waargenomen rondom het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied zijn gierzwaluwen (minimaal 10 exemplaren) met nestindicatief gedrag waargenomen. Binnen het plangebied ontbreekt bebouwing en daarmee ook nestgelegenheid voor gierzwaluwen. Rondom het plangebied bevinden zich echter daken met veel potentie als nestgelegenheid voor gierzwaluw. Dit maakt de nieuwbouw in het plangebied aantrekkelijk voor het ophangen van nestkasten voor deze soort of het toegankelijk maken van het het dak voor deze soort.
Binnen het plangebied ontbreekt bebouwing en daarmee ook zeer veel gebruikt nestgelegenheid voor huismus. Rondom het plangebied bevinden zich echter daken met veel potentieel als nestgelegenheid voor de huismus. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich tenminste 5 territoria van de huismus. Dit maakt de nieuwbouw in het plangebied aantrekkelijk voor het ophangen van nestkasten of het toegankelijk maken van het het dak voor deze soort.
Aan de hand van het additionele veldbezoek is bepaald dat het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. De afwezigheid van bebouwing sluit gebouwbewonende vleermuizen uit en in de bomen zijn geen holtes waargenomen welke geschikt zouden kunnen zijn voor boombewonende vleermuizen. Daarnaast is deze laatste groep vleermuizen over het algemeen wat verstoringsgevoeliger en zullen zij dus de voorkeur geven aan bomen op een rustigere locatie.
De bomen in het plangebied zijn potentieel geschikt als voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struik- en boombroeders.
Hiernaast is het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. huisspitsmuis en gewone pad.
Het kloostercomplex bevindt zich in de wijk Trouwlaan, volgens het soortenmanagementplan is deze wijk optimaal geschikt voor de huismus en gierzwaluw en suboptimaal geschikt voor de gewone dwergvleermuis. Het soortenmanagementplan stelt dat het aanbod aan verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van deze soorten in stand gehouden dient te worden en daar waar mogelijk verbeterd te worden. Tevens dient er in het geval van de gewone dwergvleermuis buiten de kwetsbare periode (kraamseizoen, winterseizoen) gewerkt te worden, tenzij bebouwing in het plangebied voorafgaand (in het niet-kwetsbare seizoen) ontoegankelijk is gemaakt en er vleermuisvriendelijk wordt gesloopt. Vanwege de afwezigheid van bebouwing in het plangebied zullen er in dit geval geen vaste verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten verdwijnen of verstoord worden. Wel biedt de nieuw te bouwen woning potentie om nieuwe verblijfplaatsen te creëren om het aanbod van de gehele wijk te verbeteren voor zowel vleermuizen als gierzwaluwen en huismussen.
Conclusie
Ten behoeve van de gebiedsontheffing (bijlage 2) Flora- en faunawet heeft de gemeente Tilburg in 2013 onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw in de Oude Stad uitgevoerd. Het plangebied ligt in dit (onderzoeks)gebied. De geplande werkzaamheden zullen niet tot gevolg hebben dat mogelijke verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten zullen verdwijnen of worden verstoord. Tevens behoort het plangebied niet tot essentieel leefgebied van vleermuizen, gierzwaluwen of huismussen. Wel is er potentie om verblijfplaatsen voor deze soorten te realiseren in de nieuwbouw. Dit kan gedaan worden door het aanbrengen van nestkasten voor de gierzwaluw en huismus, of het plaatsen van vogelvides. Voor vleermuizen kunnen ook kasten geplaatst worden, of er kan worden gekozen om delen van het gebouw en spouwmuur bewust toegankelijk te te maken voor vleermuizen door bijvoorbeeld open stootvoegen die toegang verschaffen tot een spouwmuur. Het heeft de grote voorkeur hier invulling aan te geven.
Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van voorzorgsmaatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.
Op basis van het bronnenonderzoek en de veldonderzoeken is uit te sluiten dat er overige beschermde tabel 2 en 3 soorten flora en fauna in het plangebied voorkomen.
Wel is er in het plangebied kans op beschermde tabel 1 soorten (grondgebonden zoogdieren en amfibieën). Tabel 1-soorten zijn van een ontheffing vrijgesteld. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld hetgeen als doel heeft dat de aannemer actief moet optreden om alle mogelijke schade (doden, verwonden) aan de diersoort te voorkomen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
De ontwikkeling betreft een klein wooninitiatief van 2 woningen aan de Trouwlaan (13-13a). Het plangebied valt binnen de in het vGRP 2016-2020 aangewezen afkoppelgebieden. Het regenwater wordt ontkoppeld van de bestaande gemengde riolering en aangesloten op regenwaterriolering, de Blauwe Aders. Het regenwater stroomt af richting de stadsrand en wordt daar verwerkt (berging-infiltratie-afvoer op oppervlaktewater) in het waterpark Moerenburg.
13
Figuur 1: Uitsnede kaart afkoppelgebieden (aangegeven in paars) vGRP 2016-2020.
Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Voorste Stroom |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel
|
Bruto oppervlakte |
561m² |
Terreinhoogte |
13,75m +NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
12m +NAP |
Ontwateringdiepte |
1,75m |
Bodem |
Zwak lemig, matig fijn zand |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Afkoppelgebied Moerenburg |
Oppervlaktewater |
Nvt |
Keur beschermde gebieden |
Nvt |
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd tot de zuiveringsinstallatie Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking; het met regenwater verdund afvalwater wordt geloosd op het oppervlaktewater.
In de bestaande situatie ligt het terrein braak.
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
Voldoende ontwateringdiepte;
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Het plangebied is bij de referentiesituatie niet verhard en wordt afgewaterd door middel van de bestaande gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding en bijhorende regels en aannames voor oppervlakten waarvan een variabele oppervlakte afgewaterd kan worden. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt toe ten opzichte van de bestaande situatie met ca. 300m².
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak: de gemeente streeft op de lange termijn naar het ontvlechten van afval- en regenwaterstromen; de gemengde riolering wordt geleidelijk vervangen door een gescheiden afvoersysteem. Op korte / middellange termijn worden de afwaterende oppervlakten afgekoppeld bij grote bouwplannen / herinrichtingen en bij de afkoppelgebieden aangepakt. Het doel is de kans op overstromingen te verkleinen door gericht die gebieden te ontvlechten waar het meeste effect hebben.
Aansluiten op een bestaande gescheiden stelsel (anders dan de blauwe aders) of op oppervlaktewater blijkt technisch-economisch onhaalbaar. Het plangebied valt binnen de afkoppelgebieden. Bij deze gebieden is afkoppelen en aansluiten op blauwe aders verplicht.
De afvoer in de tijdelijke situatie totdat de blauwe ader aangelegd wordt kan tijdelijk via de bestaande gemengde riolering plaatsvinden. Deze tijdelijke regenwaterafvoer wordt feitelijk ontkoppeld en op de blauwe ader aangekoppeld, op het moment dat deze aangelegd wordt.
De impact van deze ontwikkelingen op het watersysteem is beperkt: de toename van afvoerende oppervlakte bedraagt minder dan 2.000m². Daarom worden er conform de Keur van waterschap de Dommel geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling.
De blauwe aders en het waterpark Moerenburg beschikken over voldoende bergingscapaciteit voor de bergingsopgave. Daarbij is rekening gehouden met toename van de afvoerende oppervlakten bij de aansluitende vastgoedontwikkelingen zoals dit plangebied.
Watertoets
De impact van dit plangebied op het watersysteem is beperkt. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het bij het proces van de watertoets bijhorende wateroverleg wordt daarom maximaal verkort gevolgd. De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Op 29 november 2016 heeft het waterschap een positief advies gegeven.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. H
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
7.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
Structuurbeeld Plansystematiek
7.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. Het gaat in dit hoofdstuk om de bestemming Wonen-Lint en de bijbehorende bouwregels en gebruiksregels. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhede.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak geeft het plan het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Soms is een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 7.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 8.
Overige regels
Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 9 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid postzegelplan
De financieel-economische uitvoerbaarheid
Simpel gezegd houdt deze eis van economische en financiële uitvoerbaarheid in dat het realistisch moet zijn om te verwachten dat tijdens de “levensduur” (10 jaar) van het bestemmingsplan de ontwikkelingen die door het plan worden mogelijk gemaakt, ook daadwerkelijk (kunnen) worden gerealiseerd. Wij hebben het hier dus in feite over het “realiteitsgehalte” van het bestemmingsplan.
De gewenste ontwikkeling vindt plaats op de grond van de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 2 woningen. Gezien de initiatiefnemer de grond reeds in eigen bezit heeft en het programma zich beperkt tot de bouw van 2 woningen wordt het plan financieel-economisch uitvoerbaar geacht.
Kostenverhaal
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst is de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen opgenomen.Daarnaast zijn door de initiatiefnemer leges betaald op grond van de Legesverordening van de Gemeente Tilburg voor de aanvraag herziening bestemmingsplan.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 24 juni 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan ligt in stedelijk gebied. Het project waarvoor het bestemmingsplan wordt opgesteld heeft een beperkte ruimtelijke impact. Er zijn geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
9.3 Burgerparticipatie
Op 22 september 2016 heeft de initiatiefnemer ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een brief verspreidt aan de omwonenden om hen te informeren over de bouwplannen. Schirftelijke reacties konen tot twee weken na de datum van verspreiding worden ingediend. Er is 1 reactie ingekomen. Voor het verslag verwijzen wij naar Bijlage 3 Verslag burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 14 november 2016 tot en met 27 december 2016. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze tegen het bestemmingsplan ingediend. In bijlage 4 wordt de zienswijze zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober.