direct naar inhoud van Regels

Oude Stad Noordwest 2016

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2015009-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planherziening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum voor de actualisatie is de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Hasselt 2007 en bestemmingsplan Soey 2007 (vastgesteld op 13 mei 2008 respectievelijk 27 oktober 2008) zijn samengevoegd tot één bestemmingsplan en worden vervangen door het onderhavige bestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016. De sinds de vaststellingsdata tot stand gekomen (postzegel)herzieningen en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.

 

Alhoewel de tienjarentermijn voor de actualisatie van beide plannen nog niet is verstreken, worden beide plannen, gezien het groot aantal te actualiseren bestemmingsplannen in 2017 en 2018 op dit moment naar voren gehaald en geactualiseerd.

 

 [image]

Situering plangebied in stad Tilburg

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door het Wilhelminakanaal in het noorden, Oude Lind, Julianapark, Wittebollestraat, Goirkestraat, Hasseltstraat, Kwaadeindstraat, Tjeuke Timmermansstraat, Kuiperstraat, Cornelis de Vriendtstraat, Dudokhof, Gasthuisring, Philips Vingboomstraat en Jan Heijnsstraat, in het oosten, de spoorlijn in het zuiden en Ringbaan-West, Hasseltrotonde en Midden-Brabantweg in het westen.

 [image]

Situatietekening plangebied

 

Onderdeel van het plangebied is het bedrijventerrein gelegen tussen Wilhelminakanaal, Oude Lind, Ringbaan Noord en Midden-Brabantweg. Het bedrijventerrein is positief bestemd. Er zijn geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

 

Binnen het plangebied Oude Stad Noordwest 2016 zijn verder een aantal veranderingen aangebracht ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Enerzijds vanwege gewijzigde juridische regelingen en anderzijds door bestaande gerealiseerde bebouwing via afwijkingsbesluiten positief te bestemmen

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke structuur

 

2.1.1 Historische ontwikkeling

Vroege geschiedenis

In het plangebied zijn gelegen (delen van) een aantal oude nederzettingen: De Reit, Hasselt, Goirke en Veldhoven. Deze agrarische nederzettingen ontstonden al in de middeleeuwen en groeiden uit tot de zogenaamde 'herdgangen'. De 'herdgangen' bestonden uit een aantal boerderijen gelegen aan een driehoekige 'plaatse'. Een 'plaatse' was een overblijfplaats van het vee gedurende de nacht. De plaatsen werden onderling verbonden door een netwerk van paden. Het Julianapark is een voorbeeld van een groene ruimte of plein dat ontstond bij de kruising van paden. Het huidige Wilhelminapark was één van de twee 'plaatsen' van de herdgang Veldhoven. Rondom de plaatsen en pleinen ontstonden de eerste woonkernen. De driehoeksvorm is in meerdere Tilburgse pleinen terug te vinden. In de 14e eeuw wordt Tilburg tot "heerlijkheid" uitgeroepen, samen met Goirle. De heerlijke rechten van "de heerlijkheid Tilburg en Goirle" komen achtereenvolgens in handen van verschillende heren van adellijke geslachten. Een van de heren van Tilburg, Jan van Haestrecht, bouwt aan het begin van de 15e eeuw het Kasteel van Tilburg die centraal in het plangebied was gelegen. "Die stheenen camer aan die Hasselt" wordt in verschillende historischestukken genoemd. Het kasteel wordt na verwoesting in 1581 rond 1600 weer opgebouwd.

 

16de tot 19de eeuw

De verbetering van de landbouwmethoden aan het eind van de middeleeuwen leidde tot een forse bevolkingsgroei. Dit had tot gevolg dat boerderijen door vererving steeds verder werden opgedeeld, waardoor de opbrengst per bedrijf lager werd. Om dit te compenseren ontstond waarschijnlijk de huisnijverheid. Op basis van de al aanwezige schapenteelt kwam in Tilburg vooral de wolnijverheid op. De betekenis van de wolnijverheid ging het lokale niveau steeds meer overstijgen. Rond 1600 was Tilburg het belangrijkste wolcentrum van Brabant. Zo werden op Veldhoven, thans Wilhelminapark, een aantal fabriekshuizen in de 17de eeuw gebouwd. Ook het Kasteel van Tilburg wordt in 1755 gesloopt en vervangen door een nieuw 'huis' dat in 1859 plaatsmaakt voor een textielfabriek. In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt Tilburg zelfs het landelijk wolcentrum, mede omdat een aantal Leidse textielfabrikanten hun productiebedrijven hier naartoe verhuist. Door de toenemende industrialisatie in de 19e eeuw neemt de huisnijverheid af en wordt de arbeid steeds meer georganiseerd in textielfabrieken.

 

19de eeuw

Met de introductie van de stoommachine komt in de 19de eeuw de industrialisatie in Tilburg goed op gang. De intensieve aanvoer van grondstoffen en productiemiddelen maakte de aanleg van goede infrastructurele verbindingen noodzakelijk. In deze periode worden zowel de stenen rijksweg tussen Breda en 's-Hertogenbosch (Bosscheweg) als de spoorlijnen naar Boxtel, Breda en 's-Hertogenbosch aangelegd. Uit die periode (1878) stamt ook het initiatief tot het graven van het Wilhelminakanaal ten behoeve van de binnenvaart. Het duurde echter tot 1910 voordat men met de uitvoering begon teneinde een verbinding tot stand te brengen tussen de Zuid-Willemsvaart en de vaarten in het westen van de provincie. In 1919 werd Tilburg bereikt, de Piushaven werd in 1921 gegraven. Het kanaal liep in een ruime boog rond de stad. Het tracé volgt de laagst liggende delen van het landschap. Het ruim 68 kilometer lange kanaal kwam in 1923 gereed. De toename van de textielnijverheid leidt tot het ontstaan van bebouwing aan de verbindingswegen tussen de herdgangen. Zo ontstond ook lintbebouwing van woningen en (textiel)bedrijven langs de Goirkestraat.

 [image]

De ontwikkeling van Tilburg

 

Rond 1900 bestond de bebouwing in het gebied uit gebouwen langs de linten Wilhelminapark-Kwaadeindstraat-Tongerlose Hoefstraat, Goirkestraat en langs de huidige Van Hogendorpstraat en Kasteeldreef.

 

 [image]

Bebouwing langs linten omstreeks 1840

 

 [image]

Bebouwing langs linten: luchtfoto 1934

 

Aan het einde van de 19de eeuw groeit ook het bewustzijn voor zaken als welzijn, volksgezondheid en recreatie. Grenzend aan het plangebied is in 1909 daarom ook het Julianapark aangelegd.

 

20ste eeuw

Artikel 28 van de Woningwet van 1901 bepaalde dat grotere of sterk groeiende gemeenten een 'Plan van Uitbreiding' (zogenaamd 'stratenplan') dienden op te stellen. Gemeenten met meer dan 10.000 inwoners moesten de uitbreiding van hun stad voorbereiden door plannen te maken waarin wegen, straten, pleinen, kanalen, grachten enz. nauwkeurig werden weergegeven. Deze plannen moesten na vaststelling door de gemeenteraad door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. De in 1913 aangestelde directeur van Publieke Werken, ir. Rückert, ontwierp het 'Algemeen Uitbreidingsplan der gemeente Tilburg'. Dit plan werd in 1917 vastgesteld en fungeerde voor lange tijd als kader voor de stedelijke ontwikkeling van Tilburg. Het plan voorzag in de aanleg van een ringbaan. De Ringbaan diende om verkeer rond de stad te leiden en had de functie moeten krijgen van een zondagse wandelboulevard. Aan deze wandeldreef konden parken en openbare gebouwen gesitueerd worden. De Ringbaan zou tevens een scheiding gaan vormen tussen de toekomstige fabriekstrook, gedacht tussen kanaal en ringbaan, en de arbeiderswoningen die aan de stadszijde, binnen de ringbaan, waren geprojecteerd. Met planmatig opgezette woningbouw zouden de gebieden tussen de bestaande linten worden ingevuld. Voor het voorliggende plangebied voorzag het plan De Soey (De Zooi) van 1916 in de woningbouw van de huidige Bouwmeesterbuurt, die tussen 1927 en 1933 werd gerealiseerd.

 [image]

 

Planmatig opgezette woonbebouwing

Nadat Tilburg in 1944 bevrijd was werd zo snel mogelijk begonnen aan herstel en wederopbouw van de stad. Vooralsnog werd volstaan met bouwen volgens het Plan van Uitbreiding van 1917 en de opvolger daarvan: het plan in hoofdzaken van 1940. De bevolking groeit in deze periode sterk, tussen 1940 en 1960 is een toename van 47% van het inwonerstal. In die periode is het Ringbanenstelsel voltooid, zo ook Ringbaan-West aan de westzijde van Soey. In de jaren zeventig en tachtig wordt het plangebied verder verdicht conform het Structuurplan. In het Structuurplan Tilburg van 1975 wordt voor de oude stad een voorzichtige aanpak voorgesteld, gericht op herstel en behoud. De grote uitbreidingen worden buiten de Ringbanen gepland, terwijl binnen de Ringbanen de laatste vrij plekken met een 'inbreiding' worden ingevuld. Een voorbeeld hiervan is het binnen het plangebied gelegen woonzorgcomplex De Herdgang aan de Kwaadeindstraat. Inmiddels is de bebouwing in delen van het gebied sterk verouderd. Herstructurering door sloop en nieuwbouw vindt plaats her en der in de buurt. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van museum De Pont met een nieuwbouwvleugel en de nabij gelegen rij Urban Villa's aan de Mr. J.H. de Pontplein. De sloop en nieuwbouw van appartementen als onderdeel van de herontwikkeling van de Bouwmeesterbuurt in de zuidwestelijke hoek van de Soey.

2.1.2 Stedenbouwkundige beschrijving

Het plangebied ligt in de oude stad van Tilburg, dat is het gebied binnen de ringbanen. Het plangebied wordt begrenst door de het Wilhelminakanaal in het noorden, de achterkant van de percelen aan de Goirkestraat in het oosten, Het spoortrace van Tilburg naar Breda in het zuiden en Ringbaan west in het westen. De ontstaansgeschiedenis van dit stadsdeel is terug te vinden in de ruimtelijke opbouw ervan. Structurerende elementen in het plangebied zijn de oude 'linten' met daarnaast de twee latere grootschalige elementen: de Ringbaan en het Wilhelminakanaal. Tussen deze opvallende elementen bevinden zich de meer 'verscholen' delen van de wijk. Tussen het kanaal en Ringbaan-Noord zijn het de bedrijfsterreinen van de Kanaalzone. Ten zuiden van Ringbaan-Noord zijn het de woonbuurten, kleine pleinen en plantsoenen, nauwe straten, binnenterreinen met bedrijven en garages, als ook de overblijfselen van een het kasteel van Tilburg in de Stenen Kamerpark. De hoofdstructuur van de wijk wordt gevormd door verschillende historische lijnen waarvan de lijn de Hasseltstraat - Tongeloosehoefstraat/Kwaadeindstraat - Gasthuisring de belangrijkste is. De hoofdstructuur is onderdeel van een grotere structuur, de structuur van historische linten die een belangrijke ruggengraat vormt van de oude stad van Tilburg. De linten hebben een divers en organisch karakter, zowel in functies als in bouwstijl (bouwjaar, maat, schaal en dichtheid). Tussen de historisch lijnen en de daaraan organisch gegroeide bebouwing liggen de meer planmatig opgezette woongebieden. Dit waren vroeger de weide gronden achter de boerderijen en later achter de fabrieken, nu zijn het de diverse woonbuurtjes uit verschillende tijdsperioden met verschillende stedenbouwkundige opzet en verschillende bouwstijlen. Waarbij moet worden opgemerkt dat een aantal gebieden waaronder veel oude fabrieksterreinen op hun buurt ook al weer getransformeerd zijn.

 [image]

Een inventarisatiekaart uit 1975 waarbij in een oogopslag het structurele onderscheid tussen linten en planmatige (woning)bouw zichtbaar is. Afbeelding uit tijdschrift stichting tot behoud van Tilburg Cultuurgoed.

 

Enkele van de straten die het plangebied doorsnijden behoren tot de oudste van Tilburg en gaan in hun ontstaan vaak aantoonbaar terug tot tenminste de late middeleeuwen. Hier zijn vooral de Hasseltstraat en de Tongerlose Hoefstraat en de Kwaadeindstraat van belang. De Ringbaan West (het gedeelte tussen de Kwaadeindstraat en de Hasseltrotonde is pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw aangelegd) werd voor wat betreft het plangebied vooral een brede ringweg waaraan plaats was voor forse bouwwerken, vaak met een publieke functie. Het tussen 1919 en 1923 door Rijkswaterstaat aangelegde Wilhelminakanaal vormt een belangrijk structuurelement in het plangebied. In het gebied rond de Van Bylandtstraat waar zich het kasteel van Tilburg bevond, zijn na een opgraving rond 1980 de funderingen tot boven het maaiveld opgemetseld. Enkele van de aangrenzende straten verwijzen voor wat betreft de naamgeving naar het kasteel.

De randen van het gebied worden gevormd door de Ringbanen, de kanaalzone en het spoor, aan deze randen komen ook andere bebouwingsvormen en dichtheden voor dan in de woonbuurten. In de nu volgende beschrijving wordt ingegaan op de lintenstructuur, de verschillende woonbuurtjes en de randen van het gebied.

2.1.2.1 De linten

Een lint is een verbindingsweg met gebouwen die naast elkaar of aaneengrenzend zijn gebouwd en die zich uitstrekken aan weerszijden van een straat. Ze zijn organisch gegroeid en groeien en veranderen nog steeds. Een lint is erg waardevol voor een stad. Vaak zijn het belangrijke verkeersaders. Ze herbergen een groot deel van de winkelvoorzieningen en een aanzienlijk deel van de bedrijvigheid van Tilburg. Ze 'vertellen' de ontstaansgeschiedenis van de stad. Kenmerkend is de diversiteit van de bebouwing en de functie die deze bebouwing vervult. Linten zijn geen op zichzelf staande elementen, maar zijn met elkaar verbonden, fungeren als geheel en vormen zo een belangrijke stedelijke structuur.

 

Van de Middeleeuwen tot heden vormen de Tilburgse kernen en linten de ruggengraat en de bloedvaten van de stad. Dit web van gehuchten en verbindingswegen is nog steeds herkenbaar als een eerste stedenbouwkundige laag van de stad. Transformatie als gevolg van een spectaculaire groei van Tilburg in de late 19e en in de 20e eeuw hebben in de linten hun sporen nagelaten: een nieuwe laag gebaseerd op nieuwe verbindingen die het gevolg zijn van de dynamiek van ruimtelijke, economische en infrastructurele veranderingen. Deze gelaagdheid is wezenlijk voor de structuur, het beeld en de bebouwing van de stad vandaag de dag.

 

De Tilburgse linten vormen een onmiskenbaar onderdeel van de stad en zijn niet meer weg te denken uit onze stad. De geschiedenis van de linten zal voor de meeste Tilburgers geen geheim zijn. De stad Tilburg wordt ermee geïdentificeerd en is als het ware onlosmakelijk deel van ons collectieve geheugen. De linten zijn iets waar Tilburg trots op kan zijn; iets wat we moeten koesteren en waar we zorgvuldig mee moeten omgaan.

 

Met de 'linten' worden in dit gebied ook de oudste straten in het gebied bedoeld. Ze zijn voor het overgrote deel nog in tact. Tot vandaag de dag blijven ze belangrijk als ruimtelijke dragers van de wijk. Ook in dit plangebied zijn de linten zijn herkenbaar aan hun min of meer doorlopende straatwanden en grote diversiteit in vormgeving van de individuele gebouwen. De bebouwing erlangs is namelijk in de loop der tijd perceelsgewijs 'gegroeid' in wisselend tempo en ten behoeve van zeer diverse invullingen. Daardoor zijn de korrelgrootte, massaopbouw, vormgeving en uitstraling zeer gevarieerd. Deze variatie levert een levendig, goed herkenbaar beeld op.

 

De voornaamste linten grenzen aan het gebied, te weten: Goirkestraat/Oude Lind midden door het gebeid loopt van oost naar west de Hasseltstraat/Kwaadeindstraa. De doorzetting van de Kwaadeindstraat in westelijke richting is van een latere datum en bestaat voornamelijk uit rijtjes grondgebonden woningen. Een lint van lagere orde met een smaller profiel en kleinere huizen is de Tongerlose Hoefstraat.

 

 [image]

Hasseltstraat Kwaadeindstraat

 

In het plangebied liggen enkele straten die in vroegere tijden slechts paden waren en een minder belangrijke doorgaande functie hadden zoals de Van Hogendorpstraat en de Kasteeldreef. Langs deze paden heeft de bebouwing zich in de loop der tijd langzaam ontwikkeld.

 

De Hasseltstraat heeft een bijzondere plek als doorlopende 'ruggengraat' centraal in het plangebied. Ongeveer halverwege de straat, in de bocht, bevindt zich de Hasseltse kerk met een ruim voorplein. Dit voorplein vormt een opvallende verruiming van het straatprofiel en is daarmee een duidelijke herkenningspunt. Het pleintje voor de kerk en het kerkhof daarnaast zijn tevens open plekken in de verder grotendeels dichtgeslibde buurt. Vanwege de verbindingsroute tussen de oude nederzettingen Veldhoven en Hasselt heeft de straat een meer 'dorps' karakter met bebouwing van doorgaans één tot twee lagen. Met de aanleg van de ringbanen is deze route bij de Hasseltse rotonde abrupt afgesneden.

 

Een deel van deze linten zijn in de tijd door ontwikkeld tot meer bedrijvige stadsstraten. Een aantal zijn in kracht afgenomen en nu te typeren als woonstraten. In de structuurvisie voor de linten (opgesteld in … en vastgesteld in ..) Is een onderscheid gemaakt in bedrijvige linten en rustige linten. Het zuidelijk deel van de Hasseltstraat en de "linten" van de Kwaadeindstraat en van Dillenburglaan zijn aangewezen als meest dynamische en bedrijvige linten. Deze laatste twee zijn vanuit historisch perspectief niet direct te verklaren maar wel van wegen hun verkeersfunctie en vanuit de wens om een continue logische structuur te definiëren. In deze straten zijn in het bestemmingsplan dan ook ruimere ontwikkelingsmogelijkheden, de verwachting is dat hier beperkt gebruik van zal worden gemaakt.

 

Het noordelijk deel van de Hasseltsraat, Textielplein, de Van Hogendorpstraat, de Kapelstraat, Witte Bollenstraat, Tongerloose hoefstraat, Kuiperstraat en Philips Vingboomstraat, zijn veel minder dynamisch, de rustige linten. De bedrijvige linten zijn veel dynamischer met veel meer mening van programma en een grote diversiteit aan bebouwing, de rustige linten hebben een meer woonfunctie. De linten tezamen vormen de hoofdstructuur van de wijk en hebben in tegenstelling tot de buurten en de randen van de wijk een wisselend straatbeeld en verkavelingspatroon.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kaart structuurvisie linten

 

Structuurvisie linten

De huidige plansystematiek die sturing geeft aan bestemmingsplannen en -herzieningen blijkt niet voldoende te zijn om de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider.

Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten. Uit onderzoek van de gemeente Tilburg en de Kamer van Koophandel is gebleken dat met name de winkelfunctie (zeker in het dagelijks segment) is afgenomen aan vrijwel alle bedrijvige linten, met uitzondering van de Korvelseweg, Besterdring en de Piusstraat (nabij de Binnenstad).

 

In deze Structuurvisie Linten in de Oude Stad wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

 

In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op de Structuurvisie Linten.

2.1.2.2 Woonbuurtjes

De woonbuurtjes zijn onder te verdelen in de woonbuurtjes in het noordelijke en in het zuidelijk deel.

 

Het noordelijk deel ten noorden van de kwaadeindstraat

In dit deel van het plangebied zijn circa ± 3050 woningen gelegen. Het overgrote deel ervan ligt ten zuiden van Ringbaan-Noord. Een klein deel ervan ligt ten noorden van Ringbaan-Noord, binnen het bedrijventerrein Kanaalzone.

 

Tussen de linten in zijn in de eerste helft van de 20ste nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Deze woonbuurten bestaan nagenoeg alle uit rijtjes woningen van twee lagen en een kap Het bestaat uit de buurten Hasselt en Goirke-West, de scheidlijn tussen de buurten is niet eenduidig. In beide buurten is de bebouwing afwisselend met overwegend oude individuele woningen langs de oudste doorlopende straten, clusters van woningen van voor de tweede wereldoorlog of gelijk daarna en enkele complexen uit de jaren tachtig en negentig.

 

 [image]

Stenige straten, smal profiel

 

De planmatige verkaveling bestaat uit overwegend gesloten bouwblokken in het gebied ten noordoosten van de Hasseltstraat en vooral open bouwblokken in het gebied ten zuidwesten van de Hasseltstraat. Enkele kleine pleintjes zoals het Witte Bollenplein, Kamgarenplein, Wolplein en Nassauplein vormen open plekken in de voor de rest dichtbebouwde buurt. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen en zijn stenig van karakter. De pleintjes zijn tevens belangrijk voor de herkenbaarheid van de buurt.

 

De als laatste open gebleven plekken in de wijk zijn als twee 'groene longen' ingericht: het Textielplein, ten noordoosten van de Hasseltstraat en de Stenenkamerpark ten zuidwesten ervan. Kenmerkend voor Oud-Noord zijn de rijtjes grondgebonden eengezinswoningen. Deze vormen circa 75% van het aanbod dat daardoor als nogal eenzijdig kan worden omschreven. De portieketage flats langs de Ringbaan West vormen hier een uitzondering op.

 [image]

 

kleine woningen, hoge dichtheden

 [image]

clusters van de jaren zeventig en tachtig

 

Het overgrote gedeelte van de woningen in Hasselt en Goike-West is klein van omvang. Met kleine woningen en nauwe straten is de bebouwingsdichtheid in het gebied hoog. Dit beeld kenmerkt heel Oud-Noord dat met een gemiddelde van 27 woningen per hectare het dichtst bebouwde gebied van Tilburg is, op de binnenstad na. In het gebied Hasselt / Goirke-West is de woningdichtheid met ruim 37 woningen per hectare zelfs hoger dan van heel Oud-Noord en bijzonder hoog vergeleken met het gemiddeld voor heel Tilburg: 19 woningen per hectare.

 

Voor Oud-Noord als totaal geldt een evenwichtige verhouding (circa 50% en 50%) tussen de koop- en huurwoningen. In het plangebied zijn echter grote concentraties huurwoningen aanwezig en daarom is het aandeel huurwoningen in Hasselt met ca. 65% veel groter dan het aandeel koopwoningen:35%. De grotendeels verouderde voorraad zowel in de huur- als in de koopsector behoort nagenoeg geheel tot de 'kernvoorraad', die voor de minima toegankelijk is. Daarmee heeft de wijk een belangrijke functie voor de huisvesting van specifieke doelgroepen waaronder starters uit de hele stad. Duurdere woningen in de huur- en koopsector zijn in het plangebied niet aanwezig.

 

De kwaliteit van de woningen is wisselend en houdt veelal verband met de ouderdom ervan. Daarom worden in toenemende mate kleine sloop- en nieuwbouwprojecten gerealiseerd.

 

Zuidelijk deel van het plangebied

In het plangebied zijn circa 1600 woningen gelegen. Het kenmerkt zich door voornamelijk rijtjes grondgebonden eengezinswoningen. Deze vormen circa 75% van het aanbod dat daardoor als nogal eenzijdig kan worden omschreven. Appartementen komen voor uitsluitend in een beperkt aantal clusters zoals de flat aan de Alleenhoudersstraat en de nieuwere projecten zoals de Urban Villas aan het Mr. De Pontplein en bij het verzorgingscentrum De Herdgang. Voor het plangebied geldt een evenwichtige verhouding (circa 50% en 50%) tussen de koop- en huurwoningen, zoals in heel Oud-Noord. De grotendeels verouderde voorraad is van lage economische waarde bestaand uit een mix van goedkopere woningen en sociale verhuur, die voor de minima toegankelijk is. Daarmee heeft de wijk een belangrijke functie voor de huisvesting van specifieke doelgroepen waaronder starters uit de hele stad. De kwaliteit van de woningen is wisselend en houdt veelal verband met de ouderdom ervan. Daarom worden in toenemende mate kleine sloop- en nieuwbouwprojecten gerealiseerd. Tussen de linten zijn in de eerste helft van de 20e nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Zo zijn er twee woonbuurten te onderscheiden met de Waterhoefstraat/Philps Vingboomstraat als scheiding.

 

Westelijke buurt

Deze buurt bekend als de bouwmeesterbuurt, is gelegen tussen de Kwaadeindstraat en het spoor, ten westen van de waterhoefstraat, de later aangelegde Ringbaan-west vormt inmiddels een helder afsluiting van deze twee buurten. De buurt is rond 1930 planmatig opgezet met als bouwsteen rijtjes woningen van 2 lagen en 1 kap in gesloten bouwblokken gegroepeerd. De Noord-Zuid georiënteerde straten tussen de Kwaadeindstraat en het spoor zijn overwegend lang. Door midden van het terugleggen van woningen halverwege de straat wordt een verruiming van het straatprofiel gecreëerd. De Arke Noestraat en de waterhoefstraat Jan Heijnstraat hebben een ruim profiel met een groene middenberm.

Recentelijk is een deel van deze buurt geherstructureerd. Daarbij is een deel van de woningen vernieuwd met behoud van de structuur. Een deel van de stedenbouwkundige opzet is veranderd door de bouw van een appartementen gebouw parallel (als geluidsbuffer) aan het spoor.

 

 [image]

Westelijke buurt

 

De Oostelijke buurt

Deze buurt ligt tussen de linten Kwaadeindstraat/Hasseltstraat/ Wilhelminastraat/Gasthuisring en de Waterhoefstraat Philips Vingboomstraat. De buurt kent een grote diversiteit aan bebouwing uit verschillende periode en is minder planmatig van aard. Het grootse deel ervan is in de jaren dertig gebouwd en bestaat nagenoeg geheel uit rijtjes woningen van 2 lagen en een kap in een verkaveling van gesloten bouwblokken. Eind jaren zeventig is verzorgingcentrum De Hertgang aan de Kwaadeindstraat gebouwd. Het is een autonome complex met slingerende bebouwing van oplopende hoogte, gericht deels op de straat, deels op een binnenplein en op een groenvoorziening. In de jaren negentig is een uitbreiding van museum De Pont gerealiseerd met daarnaast een reeks urban villa's aan de Mr. J.H. de Pontplein. Ter aansluiting op de aanliggende bebouwing zijn tevens grondgebonden woningen en appartementen aan de Mr. J.H. de Pontplein respectievelijk Kuiperstraat gebouwd. In de verkaveling van beide buurten is een aantal pleinen opgenomen. Hoewel bescheiden van formaat hebben de Pieter Postplein, de Dudokhof en het pleintje aan de Jacob van Campenstraat een belangrijke functie voor de herkenbaarheid voor hun directe omgeving. Bovendien zijn het groene plekken in de overwegend dichtbebouwde wijk waar men 'even adem kan halen'. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen en zijn stenig van karakter. De later aangelegde Mr. J.H. de Pontplein is anders qua karakter. Het is ruim van afmetingen en stenig en maakt deel uit van een nieuwe stedenbouwkundig structuur met urban villas. Het vormt tevens de ingang tot museum 'De Pont'.

 

  [image]

Oostelijk buurt

 

2.1.2.3 De randen

Ringbaan-West en -Noord

De Ringbaan ligt rondom het centrum en de omliggende, veelal vooroorlogse, woonwijken. De Ringbaan vormt een belangrijke drager voor de Tilburgse binnenstedelijke wegenstructuur. Het veelvuldig gebruik van de Ringbaan door (vooral) het autoverkeer maakt de aanliggende bebouwing beeldbepalend voor de stad.

 

Binnen het plangebied liggen (gedeeltes van) de Ringbanen West en –Noord.

Langs de Ringbaan-West is het profiel ruim van opzet. Het aanliggende plangebied is vanaf de weg goed zichtbaar en afleesbaar. Bij het wegtraject tussen de Tongerlose Hoefstraat en de Hasseltrotonde is de karakteristieke 'stempel'-structuur van de jaren vijftig aanwezig. Open bouwblokken met een combinatie van rechte middelhoge etagebouw en rijtjes ééngezinswoningen worden herhaald als een reeks 'stempels' die de ringbaan begeleid. Dit overigens in contrast tot de veelal latere invulling met grote autonome gebouwen aan de overzijde (buiten het plangebied).

 

 [image]

Flats aan de Nassaustraat, evenwijdig aan Ringbaan West maken deel uit van stempel structuur

 

 [image]

Woningen aan Ringbaan-Noord

 

 

Langs Ringbaan-Noord manifesteren zich de woonbuurten van Oud-Noord aan de zuidzijde en bedrijventerrein Kanaalzone aan de noordzijde. De bebouwingstypologie van de erachter gelegen gebieden wordt langs de Ringbaan doorgezet. Enerzijds gesloten bouwblokken met grondgebonden woningen van twee (bescheiden) lagen met een kap, anderzijds grotere vrijstaande bedrijfspanden. Hiermee worden de aanliggende gebieden vanaf de Ringbaan goed zichtbaar en herkenbaar. Desalniettemin vormt de doorlopende straatwand aan de zuidzijde een gesloten façade die de weg van de woonbuurten erachter afsluit en vis a versa. De aansluitingen met de Ringbaan hebben weinig betekenis in de ruimtelijke structuur van de woonbuurten van de wijk, waarschijnlijk omdat die ringbaan veel later kwam dan de linten. Het traject tussen de Hasseltrotonde en de Maasstraat is ruim van opzet met een parallelweg aan de zuidzijde. Vanaf de Maasstraat tot de Oude Lind wordt het profiel smaller en de confrontatie tussen gebouwen en weg directer.

 

Kanaalzone

De Kanaalzone zit ingeklemd tussen het Wilhelminakanaal enerzijds en de Ringbaan Noord anderzijds. De panden aan de zuidzijde van de kanaalzone zijn op de Ringbaan gericht. Aan de noordkant is de oriëntatie van de bebouwing niet zo eenduidig en houdt verband met het aanwezige profiel van de Goirke Kanaaldijk.

In de Kanaalzone staan tussen de bedrijfspanden incidenteel bedrijfs- en burgerwoningen. Deze kunnen vrij staan of in een groepje. De typologie, het beeld en kwaliteit ervan is erg afhankelijk van de bouwperiode. Deze kan sterk variëren, van de jaren twintig tot de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Een concentratie van woningen is langs de Oude Lind aanwezig. Daar maken ze deel uit van een gemêleerd multifunctionele omgeving.

 

Het meest westelijke gedeelte, tussen de Midden Brabantweg en de Merwedestraat, bestaat uit een vrij liggend fietspad. Hier ligt aan de Goirke Kanaaldijk de achterkant van de bebouwing die georiënteerd is op de Ringbaan Noord. Het gedeelte van de Goirke kanaaldijk tussen de Merwedestraat en de Waalstraat kent een ruim profiel met een vrij liggend fietspad aan het water en een rijweg daarlangs. De bebouwing aan deze weg is op de waterkant georiënteerd. Dit geldt ook voor de panden aan Goirke Kanaaldijk tussen de Waalstraat en de Rijnstraat met de ruime groenstrook aan het water. Tenslotte wordt het profiel beduidend smaller in het gedeelte tussen de Rijnstraat en de Oude Lind. De overige bebouwing in het gebied is georiënteerd op de dwarswegen tussen de Ringbanen Noord en de Goirke Kanaaldijk.

De ruimtelijke structuur van de Kanaalzone wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande bebouwing van grote volumes. De bebouwingstypologie is gerelateerd aan de verschillende aanwezige functies, waaronder bedrijven van uiteenlopende pluimage en woningen. De verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van de percelen er omheen lopen uiteen. Daardoor komt het beeld op sommige plekken als rommelig over. Het karakter van een werkgebied blijft echter evident.

 [image]

Kanaalzone

 

 [image]

overwegend vrijstaande bebouwing van grote volumes

2.2 Functionele structuur

 

2.2.1 Verkeer en parkeren

De hoofd verkeerstructuur/ ontsluitingstructuur bestaat uit de volgende wegen:

 

Overige straten

Kenmerkend voor de wijk zijn de vooroorlogse woonclusters met smalle straatprofielen, overwegend straten met een snelheidsregime van 30 kilometer per uur en het ontbreken van parkeerruimte op de woonerven. Daardoor staan veel auto's in de openbare ruimte, op straat. Het aantal parkeervakken is beperkt: gemiddeld 0,97 per woning. Dit is beduidend minder dan de norm van 1,3 die de gemeente Tilburg voor vooroorlogse wijken hanteert. Fout geparkeerde auto's komen ook vaak voor en met name langs de linten.

2.2.2 Groenstructuur

Het plangebied kent geen duidelijke groenstructuur. Het aanwezige groen is een optelsom van een aantal groene plekken en –elementen. Het groen in de buurten is medebepalend voor de eigen identiteit en de woonkwaliteit van specifieke woonbuurtjes in het plangebied. Elk buurtje heeft zo wel zijn eigen buurt groenvoorziening. Zo heeft de Arke Noestraat een breed profiel met een groen middenberm. De Jacob van Campenstraat is gelegen rond een centraal driehoekig groen pleintje en het Dudokhof is gelegen rond een rechthoekig groen plein. Tenslotte is de bebouwing van verzorgingscentrum De Hertgang en de urban villa's aan de Mr. J.H. de Pontplein op het aanliggende groenvoorziening georiënteerd. In het noordelijk deel zijnde verschillende woonbuurten geordend rondom hun eigen groenvoorziening, zoals het Stenenkamerpark, het Textielplein en Witte Bollenplein. De groene plekken zijn belangrijk voor de oriëntatie in het gehele plangebied en binnen de verschillende clusters. Bovendien zijn het dit de plaatsen, in de overwegend dichtbebouwde wijk, waar men 'even adem kan halen'. Buiten deze plekken is er in de meeste straten in het plangebied weinig ruimte voor groen door het smalle profiel en het stenig van karakter van straten. Groen op achter terreinen of grote bomen op achter terrein bepalen vaak de mate van groen of groene uitstraling in de woonbuurtjes. Het groene karakter van Ringbaan west speelt een belangrijke rol in de groenstructuur op stadsniveau en legt door de ruimte tussen de bebouwing en aansluitende plantsoentjes de relatie met de wijk.

2.2.3 Economische structuur

De economische/bedrijvenstructuur is op te delen in 3 type:

 

Bedrijventerrein Kanaalzone

De Kanaalzone lag aanvankelijk aan de noordoostelijke stadsrand. Met de bouw van Tilburg-Noord kwam het gebied echter te liggen tussen woonbuurten in. In de loop der tijd kreeg het gebied steeds meer het karakter van een "binnenwijks bedrijventerrein" met meer diversiteit aan functies. Naast de industriële bedrijvigheid komt er ook zakelijke dienstverlening, garagebedrijven, (perifere)detailhandel en wonen voor. Door het verhuizen van bedrijven naar elders en het vestigen van andere bedrijven ontstaat er ook een zekere dynamiek in het gebied.

 

Midden jaren negentig is een grootscheepse revitalisering van de openbare ruimte in de Kanaalzone begonnen en inmiddels afgerond. De revitalisering heeft vooral in het teken gestaan van het opknappen van de openbare ruimte. Naast het verbeteren van de bestrating is met name ingezet op verbetering van de bereikbaarheid (bewegwijzering), parkeren en groenvoorzieningen. Ook zijn er speciaal voor het gebied twee subsidieregelingen opgesteld waar bedrijven gebruik van konden maken: Duurzaam Ondernemerschap en Verbetering Bedrijfshuisvesting.

Wat achterbleef bij de revitalisering was de kwaliteit van de huisvesting van sommige bedrijven en een aantal braakliggende of slecht ingerichte terreinen. De hoop was gevestigd op een investeringsgolf om deze terreinen te herontwikkelen. De beoogde herontwikkeling is vooralsnog achtergebleven, al komen er incidenteel particuliere initiatieven voor die nieuwe invullingen van bestaand terrein beogen.

 

Kleinschalige bedrijvigheid

In het plangebied blijven meerdere kleine bedrijfjes voortbestaan aan de oude doorgaande straten, de 'linten', en op de ruime binnenterreinen. In het onderhavige plangebied gaat het bijvoorbeeld om een aantal bedrijven langs de Hasseltstraat, een paar bedrijven aan de IJskelderstraat en het Tegroterrein.

 

Verspreide bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of

in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden

Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch en sociaal/leefbaarheidsoogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt en bij te dragen aan de levendigheid en dynamiek in een buurt.

In het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich van oudsher veel kleinschalige bedrijvigheid. Het gebied moet deze broedplaatsfunctie behouden. Daarbij moet wel extra aandacht besteed worden aan de milieuhygiënische gevolgen van het combineren van wonen en werken.

 

Kantoren

Er zijn geen specifieke kantorenlocaties in het plangebied. Dit betekent dat buiten de bestaande kantoren geen grootschalige uitbreiding van het aantal kantoren in het plangebied wordt voorgestaan.

2.2.4 Voorzieningenstructuur

Voor de dagelijkse boodschappen is men in het plangebied aangewezen op de winkelcentra in de naburige buurten: winkelcentrum Bart van Peltplein in het gebied Groeseind-Hoefstraat en winkelcentrum Jan Heinstraat.

 

Winkelcentrum Bart van Peltplein ligt direct ten oosten van het plangebied en is van belang voor de hele wijk. De twee aanwezige supermarkten (Aldi en Jumbo) nemen met ongeveer 1500 m2 vvo circa 82% van het totale winkelcentrum voor hun rekening. Het aanbod van dagelijkse artikelen wordt aangevuld met een aantal winkels voor de niet-dagelijkse boodschappen en enkele dienstverlenende functies (reisbureau, uitzendbureau). De locatie van het winkelcentrum is goed bereikbaar vanuit verschillende richtingen en er is voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

De winkelconcentratie aan de Jan Heinstraat, ten zuidoosten van het plangebied, voorziet in de behoefte van een groot verzorgingsgebied. Met de 'grote AH', een C&A vestiging, een Blokker en een drogist bestaat het assortiment uit dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen. De bereikbaarheid van de winkels is goed evenals de parkeervoorzieningen. Dit gebied maakt inmiddels deel uit van de plannen voor de Spoorzone.

 

Aan de randen van het plangebied zijn meerdere oude linten aanwezig:

 

Tot vandaag de dag blijven deze straten belangrijk als dragers voor de wijk en kennen een relatief hoge dynamiek. Langs de linten is van oudsher een grotere menging van functies aanwezig. Hier zijn naast woningen ook bedrijfsactiviteiten, detailhandel, horeca en andere voorzieningen aanwezig. Aan deze straten kan men naast de bakker op de hoek met name de meer bijzondere winkels met een specialistisch aanbod vinden.

 

Behoud van de vitaliteit en dynamiek van de linten zijn een belangrijke opgave voor de stad, dit is verwoord in het beleid voor de linten. De Structuurvisie Linten in de oude stad, hierin worden beleidsuitgangspunten geformuleerd voor de economie/programma, de openbare ruimte en de ruimtelijke ontwikkeling van deze stedelijke structuren.

 

Maatschappelijk culturele voorzieningen

De maatschappelijke culturele voorzieningen hebben een duidelijke plek in het plangebied. Aan de centraal gelegen Hasseltstraat bevindt zich basisschool De Hasselt. Halverwege dezelfde straat ligt de voormalige Hasseltse kerk. Dit markante gebouw op deze opvallende plek bleef voor de wijk behouden door de verbouwing en uitbreiding ervan in een multifunctioneel wijkcentrum 'De Poorten'. Een aantal belangrijke functies zijn hier gehuisvest zoals de wijkorganisatie, naschoolse opvang, bibliotheek en Bureau Jeugdzorg.

 

 [image]

Voormalige kerk aan de Hasseltstraat, thans wijkgebouw 'De Poorten'

 

Tenslotte is in de Kasteeldreef de afdeling Economie van het ROC Gevestigd. Deze school maakt deel uit van een stedelijke voorziening en is bedoeld voor leerlingen uit heel Tilburg.

2.3 Technische infrastructuur

De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het plangebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:

 

Beleidskader

Het volgende beleidskader is van toepassing:

 

Met betrekking tot plangebied

In het plangebied liggen enkele belangrijke infrastructurele voorzieningen. De trace´s van hoofdtransportleidingen/ -kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf, Verkeer en Groen zijn geen trace´s van hoofdtransportleidingen aangegeven, mede gelet op het openbare karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels/leidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 [image]

 [image]

overzichtstekening met ligging van hoofdtrace's leidingen

2.4 Juridisch planologische situatie

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende plannen:

  1. bestemmingsplan Hasselt 2007, vastgesteld 13 mei 2008

  2. vrijstelling artikel 19 WRO fitnesscentrum Ringbaan noord 97, 22 oktober 2008

  3. Vrijstelling art 19 WRO woningen en appartementen Julianapark, 1 april 2008

  4. vrijstelling art 19 WRO woningsplitsing Van Hogendorpstraat 87, 10 juni 2008

  5. bestemmingsplan Soey 2007, vastgesteld 27 oktober 2008

  6. vrijstellingsprocedure art 19 WRO bouwen appartementen en grondgebonden woningen Hasseltstraat 187-197

  7. vrijstellingsprocedure art 19 WRO herontwikkeling Bouwmeesterbuurt aan Alleenhouderstraat, Noorwitstraat, Arke Noestraat en Ringbaan West

  8. wijzigingsplan Hasselt 2007, 4e herziening, vastgesteld 2 februari 2010

  9. bestemmingsplan Hasselt 2007, 6e herziening (Goirkekanaaldijk 2e), vastgesteld 19 juli 2010

  10. bestemmingsplan Hasselt 2007 2e herziening (Kasteleinslaan), vastgesteld 21 juni 2010

  11. projectbesluit ten behoeve van het bouwen van appartementen met kantoor - en commerciële ruimten aan de Lochtstraat 4 - 16 te Tilburg, kadastraal bekend als sectie N nummer 14317, 14318, 14110 en 14007, vastgesteld 27 juli 2010

  12. bestemmingsplan Hasselt 2007, 8e herziening (Rijghpark fase II), vastgesteld 25 juni 2012

  13. gedeeltelijk het bestemmingsplan Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, vastgesteld 21 januari 2013

  14. gedeeltelijk het bestemmingsplan Actualisatie Tilburg 2013, vastgesteld 24 juni 2013

  15. bestemmingsplan Hasselt 2007, 10e herziening (Hasseltstraat 105), vastgesteld 2 december 2013

  16. bestemmingsplan Hasselt 2007, 12 e herziening IJskelderstraat 132, vastgesteld 22 juni 2015.

2.4.1 Wijzigingen ten opzichte van geldende bestemminigsplannen

In Bijlage 3 Staat van wijzigingen ten opzichte van geldende plannen is een overzicht opgenomen van de belangrijkste aanpassingen tussen de geldende bestemmingsplannen en de regeling in dit nieuwe bestemmingsplan "Oude Stad Noordwest 2016". Hierbij dient vermeld te worden dat geen aanpassingen zijn opgenomen van ondergeschikte aard.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro.De SVIR heeft geen consequenties voor het onderhavige plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat onder andere een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

 

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Met dit beheerbestemmingsplan "Oude Stad Noordwest 2016" wordt de bestaande situatie vastgelegd voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor de bestaande woningbouw en bestaand bedrijventerrein is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

 

Onlangs is de gemeentelijke Structuurvisie Linten vastgesteld. Deze is vertaald in het onderhavige bestemmingsplan. Bepaalde straten waar volgens het vigerend bestemmingsplan uitsluitend wonen is toegestaan, krijgen nu een gemengde bestemming waardoor bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen mogelijk worden. Er zijn ook straten die volgens het vigerend bestemmingsplan een gemengde bestemming hebben en die nu op grond van de Structuurvisie Linten een woonbestemming krijgen.

 

Er 'vervalt' planologische ruimte in gemengd gebied (bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen) doordat de Hasseltstraat (9.276m2) en de Tongerlose Hoefstraat (8.302m2) van een gemengde bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming. Daarnaast worden gronden gelegen aan Dillenburglaan (5.122m2), Kwaadeindstraat (742m2) en Herstalsestraat (502m2) gewijzigd van een woonbestemming in 'Gemengd-lint'. In totaal verminderd hierdoor de planologische ruimte voor gemengde bestemmingen met 11.212m2.

 

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar verplaatst die. Het totale aantal vierkante meters met een gemengde bestemming wordt verminderd. Toepassing van de ladder is derhalve niet nodig.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. De ontwikkeling van het buitengebied;

  3. De regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

 [image]

Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 met in de blauwe cirkel globaal het plangebied aangeduid

 

Het plangebied is aangeduid als 'Brabantstad'. Dit heeft geen consequenties voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

 

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

Het overgrote deel van het plangebied is aangeduid als 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Het Wilhelminakanaal is aangeduid als 'Structuur - Ecologische hoofdstructuur', 'Aanduiding - Ecologische verbindingszone', 'Aanduiding - Behoud en herstel watersystemen'. De ecologische waarden zijn in dit bestemmingsplan beschermd via een dubbelbestemming. Voor het overige heeft de Verordening ruimte geen gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

 

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

 

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

1: De Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 
2: De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad: Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio. Omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

3: De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.4.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten sturen. Naast ruimtelijke aspecten (onder andere hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (minimaal 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van de bouw van appartementen.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

 

Ruimtelijke ordening:

 

  1. Detailhandel/bedrijvigheid

 
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvige linten

C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

 

  1. Wonen

 
- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

 

  1. Cultuurhistorie

 
- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

 

  1. Stedenbouw

zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:

 
- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

 

  1. Openbare ruimte

behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten

investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte

 
- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

 

  1. Samenwerking

  1. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  2. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten

 
- maatregelen samenwerking

Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring

 

 [image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

 

Consequenties voor het onderhavige plangebied

In het onderhavige plangebied zijn de volgende straten aangewezen als bedrijvige linten: Julianapark, Nassauplein, Dillenburglaan, Hasseltstraat, Kwaadeindstraat, Gasthuisring. Voor zover de linten in het plangebied vallen, zijn ze bestemd als 'Gemengd - Lint'.

 

De volgende straten zijn aangewezen als rustige linten: Hasseltstraat (ten noorden van Textielplein), Textielplein, Van Hogendorpstraat, Kapelstraat, Wittebollestraat, Tongerlose Hoefstraat, Keldermansstraat. Voor zover de linten in het plangebied vallen zijn ze bestemd als 'Wonen - Lint'.

 

 [image]

 [image]

uitsnede kaart structuurvisie Linten in de Oude Stad

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte. Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

 

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar. De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop. Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

 [image]

Afbeelding kaart handreiking Hoogbouw

 

Ten aanzien van het plangebied

Voor het onderhavige plangebied zijn de appartementen aan Nassaustraat, evenals de direct oostelijk daarvan gelegen woningen aangeduid als 'hoogbouw mogelijk'. In het onderhavige bestemmingsplan is, behalve de bestaande appartementencomplexen, geen nieuwe hoogbouw mogelijk gemaakt. Daarnaast is een deel van het bedrijventerrein gelegen tussen Ringbaan noord en Wilhelminakanaal aangeduid als 'hoogbouw mogelijk'.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Algemeen

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten, nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

 

Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen is door BILAN-Fontys Hogescholen cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

 

Beleidskader:

Monumentenwet 1988

Gemeentelijke monumentenverordening

Gemeentelijke monumentenbeleid en archeologiebeleid

Grond voor verleden, gemeente Tilburg 2007

Monumentenlijst Tilburg

Omgevingsvisie Tilburg

Welstandsnota 2012

Structuurvisie Linten

 

Bronnen:

 

4.3.2 Historische geografie en ontwikkeling van het landschap

Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Hasselt en Soeij (verder plangebied genoemd) is door BILAN-Fontys Hogescholen in 2005 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd; Tilburg Hasselt - De Soeij, Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek). Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken die als cultuurhistorische en archeologische onderlegger dient in de globale herziening van de beheerbestemmingsplannen van de gemeente. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied met name een aantal locaties voldoet aan bepaalde landschappelijke vestigingsvoorwaarden die de vroege aanwezigheid van mensen doet vermoeden en waarvoor een hoge indicatieve archeologische verwachting geldt. Bovendien blijkt het gebied zowel op vlak van landschappelijke evolutie als op het vlak van urbanisatie en industrialisatie een rijke geschiedenis achter de rug heeft. Beide plannen, Hasselt en Soeij, worden samengevoegd tot één bestemmingsplan: Oude Stad Noordwest 2016. Vanwege de grootte van het gebied en de beschikbare informatie wordt in de volgende alinea´s volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van Bilan uit 2006.

 

Plandeel Hasselt

De kaart van Diederik Zynen uit ca. 1760 geeft een goed beeld van de het toenmalige gebied. De belangrijkste nederzettingen, met name de Hoeven, de Veldhoven, het Goirke en de Hasselt liggen aan de randen van het huidige bestemmingsplangebied. De belangrijkste bebouwing in het gebied ligt aan de Hasseltsestraat. Bepalend voor het reliëf in het plangebied is de Stokhasseltse Waterloop. Aan weerszijde van deze waterlaat lagen akker- en weidegronden, akkers op de hogere gronden en weilanden in de drassiger laagtes langs de waterlaat. Centraal in het plangebied lag het kasteel van de Heren van Tilburg (reeds vermeld in 1450) met in de nabijheid enkele "domaniale" pachtershoeven zoals de Waterhoef of Pijlijserhoef tussen de Hendrik de Keijserstraat en de Kwaadeindstraat.

 

Het agrarische beeld met gehuchten aan de belangrijke linten en kruisingen en daartussen open akkers, bleef nagenoeg onveranderd tot aan de 20ste eeuw. Tot 1920 werd voornamelijk verdicht langs de bestaande linten en bestaande gehuchten. Pas na 1920 vinden de eerste uitbreidingen in de vorm van kleinschalige woonwijken plaats. Het gebied tussen Wilhelminakanaal en Ringbaan Oost werd nog voor WOII ingevuld als bedrijventerrein. Na WOII volgde de grootschalige invulling van het gebied met woningbouw.

 

Plandeel Soeij

De noordelijke en oostelijke zijden van het plangebied bevinden zich aan de rand van wegenstructuren die tenminste uit de late middeleeuwen dateren maar vermoedelijk veel ouder zijn. Voorbeelden hiervan zijn de Hasseltstraat, de Waterhoefstraat, de Herstalsestraat, de Kwaadeindstraat, de Gasthuisring en het Wilhelminapark (voor 1898 de Veldhoven). De bebouwing langs deze linten ontwikkelt zich slechts geleidelijk en pas aan het einde van de negentiende eeuw is er sprake van aaneensluitende bebouwing. De kaart van Diederik Zijnen uit 1760 laat een bebouwingsconcentratie zien langs de westrand van het Wilhelminapark en de zuidrand van de Hasseltstraat. Vroege nederzettingsstructuren in het gebied zijn waarschijnlijk verbonden met het zich ten noorden van het plangebied bevindende in 1859 gesloopte kasteel van Tilburg. Het verdwenen gehucht Herstal en de Waterhoef en de Pijlijserhoeve zijn hiervan voorbeelden. Binnen de randen blijft het gebied lange tijd grotendeels onbebouwd en is er sprake van landbouwgronden die in de vijftiende en zestiende eeuw ontgonnen worden. De grootste veranderingen maakt het gebied door aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Er verrijzen enkele grote textielfabrieken en er komt op basis van het in 1918 door ir. J.H. Rückert geïnitialiseerde uitbreidingsplan 'De Zooi' een aanzienlijke verstedelijking op gang. Aan het eind van de jaren veertig van de twintigste eeuw wordt deze verstedelijking voltooid in het gebied rondom de Arke Noëstraat. Hoewel de architectuur van deze nieuwe stedelijke invullingen op een enkele uitzondering na niet als zeer bijzonder te boek staat, is er in veel straten door de gaafheid van de bebouwing zeker sprake van cultuurhistorische waarde. In 1938 verrees in de Philips Vingboonsstraat een aantal woningen van de landelijk vermaarde architect W.M. Dudok. Met de aanleg van de Ringbaan West in de periode na 1938 werd het plangebied afgesloten van stadsdelen als de Bokhamer en de Hoeven waarmee het voorheen verbonden was geweest.

Met de teloorgang van de gehele bedrijfstak zijn de meeste textielfabrieken in het plangebied in de jaren tussen 1960 en 1980 gesloten en gesloopt. Slechts een deel van de voormalige fabriek van Thomas de Beer aan de Hasseltstraat, nu is daar museum De Pont gehuisvest, en enkele bedrijfsgebouwen aan de Kuiperstraat en de Jan Heijnsstraat resteren daarvan nog. De na sloop vrijgekomen locaties werden grotendeels ingevuld met

nieuwe woningen.

 

4.3.3 Archeologie

 

4.3.3.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

 

4.3.3.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek) en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;

  2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);

  3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelings- geschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

 

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn gekarteerd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) of de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

 

Op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ArWaTi-2003) is het gehele plangebied ingekleurd met hoge verwachting. Om deze verwachting nader te kunnen detailleren is in het gevoerde onderzoek vertrokken vanuit de bepaling van het prestedelijke landschap als vertrekpunt voor een historische landschapsreconstruc- tie. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem, en wegenpatroon, deze worden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek. Wanneer het landschap gerecon- strueerd is, kan dit gekoppeld worden aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier wordt uitspraak gedaan over locaties die favorabel kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

 

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal criteria die kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden, het gaat hierbij om elementen als de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf en met name het voorkomen van hoger gelegen locaties, de bodemgesteldheid en de aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

Uit het cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek kan de archeologische verwachting, zoals aangeduid in de ArWaTi, per periode nader toegespitst worden (zie afzonderlijke periodekaarten in bijgevoegd rapport). Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer die abstractie maakt van moderne en submoderne verstoringen die gepaard zijn gegaan met de snelle urbanisatie en industrialisatie van het plangebied in de 19de en 20ste eeuw. Dergelijke aanduiding van archeologische verwachting dient dan ook per locatie of ontwikkeling afzonderlijk te worden geanalyseerd. Daarom wordt aanbevolen voor die terreinen met een hoge archeologisch verwachting een archeologische adviesplicht op te nemen.

 

Voor een aantal terreinen in het bestemmingsplangebied Oude Stad Noordwest 2016 geldt een bijzondere archeologische trefkans of waarde, hiervoor wordt aanbevolen om deze als dubbelbestemming "Waarde - archeologie" te geven, waarbij bodemverstoringen gekoppeld worden aan een aanlegvergunningstelsel waarin voorwaarden opgenomen worden ter bescherming van het bodemarchief.

 

Binnen de planomgrenzing zijn twee waardevolle archeologische terreinen aan te duiden.

4.3.3.3 Vertaling naar bestemmingsplan

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.

 

Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de verbeelding als terrein met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -1'.

 

Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting. Deze gronden zijn op de verbeelding aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2'.

4.3.4 Objecten en structuren

Objecten:

In het plangebied zijn slechts enkele op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening beschermde monumenten aan te treffen. Het kasteel van Tilburg en de meeste daaraan gerelateerde gebouwen zijn in de negentiende en twintigste eeuw gesloopt. Alleen de nog bestaande en beschermde achttiende-eeuwse Kasteelhoeve (Hasseltstraat 254-256) heeft als gebouw een relatie met het voormalige kasteel.

 

Veel van de bebouwing aan de oudste straten van het plangebied dateert uit de periode 1850 -1940 en is als zodanig geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen for- meel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord- Brabant en wordt dan ook in dat opzicht als waardevol beschouwd. Een bijzonder element hierin vormt de in 2005 herstelde en tot wijkgebouw omgebouwde Hasseltsekerk. Samen met de naastgelegen pastorie en school is dit een ensemble waaruit de toestand en de structuur van de periode rond 1900 nog goed afleesbaar is.

Voor de architectuur uit de periode na de Tweede Wereldoorlog is met name de zone langs de oostelijke zijde van de Ringbaan West van belang. Hier bevinden zich het kerkelijk complex van de Vredeskerk met pastorie en parochiehuis en enkele flatgebouwen in karakteristieke stijl. Een aanwijzingsvoorstel voor een beschermde status van deze gebouwen is in voorbereiding.

 

Rijksmonumenten:

Gasthuisring 5, 23.

Hasseltstraat 182, 184, 186, 188, 190 (huisjes uit de eerste helft van de achttiende eeuw).

Hasseltstraat 254-256 (Kasteelhoeve, eerste helft achttiende eeuw)

 

Gemeentelijke monumenten:

Hasseltstraat 93.

Pijlijserstraat 103

 

Cultuurhistorisch waardevolle ensembles.

In het plangebied bevindt zich een aantal cultuurhistorisch waardevolle ensembles die met de waardering hoog of zeer hoog zijn aangeduid in de onderzoeken van STOA uit 2006 en BILAN uit 2009. Deze ensembles zijn in hoge mate illustratief voor de ontwikkeling van de architectuur in het plangebied, met name voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de sociale woningbouw in Tilburg vanaf de jaren 20 van de twintigste eeuw. Voor een verdere toelichting wordt naar deze inventarisaties verwezen.

 

Hasseltstraat 199-201

Hasseltstraat 182-198

Hendrik de Keijserstraat 34-44

Keldermansstraat 1-15

Nassaustraat 197-443/Nassauplein 33-38

Philips Vingboonsstraat 18-50

Philips Vingboonsstraat 17-49

Philips Vingboonsstraat 51-63

 

Overig cultuurhistorisch waardevol en MIP:

De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan.

 

Van Bylandtstraat 5, 6, 10, 14, 15, 16, 17, 19, 63, 65.

Cornelis de Vriendtstraat 16, MIP

Gasthuisring 19-21, MIP

Goirkekanaaldijk 12.

Hasseltstraat 65, 95, 105, 129, 165, 165A, 192, 194, 196, 198, 199, 201, 204, 211, 219, 221, 221A, 223, 223A, 245, 247, 247A, 260, 262, 265, 267, 269.

Hendrik de Keijserstraat 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 34, 36, 38, 40, 42, 44, 64, 66 (MIP)

Herstalsestraat 30

Van Hogendorpstraat 34.

Jacob van Campenstraat 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42 (MIP)

Julianapark 23, 24.

Kapelstraat 97, 99.

Kwaadeindstraat 15, 21, 38, 43, 45, 46 (MIP)

Lambert de Wijsstraat 6.

Lieven de Keijstraat, 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31, 33, 35, 37, 39, 41, 42, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57 (MIP)

Oude Lind 45.

Pieter Postplein 13, 15, 17, 19, 21, 23 (MIP)

Pironstraat 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42, 44, 46, 48, 50, 52, 54, 56, 58, 60, 62, 64, 66, 68, 70, 72, 74, 76, 78, 80, 82, 84 (MIP)

Pijlijserstraat 1, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42, 44, 46, 48, 50, 52, 54, 56, 58, 60 (MIP)

Ringbaan Noord 472.

Tongerlose Hoefstraat, 2, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38.

Waterhoefstraat 32, 34, 36, 38, 40, 42, 44, 46, 48, 50, 52, 54, 56, 58, 60, 62, 64, 66, 68, 70, 72, 74, 76, 78, 80, 82, 33, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57, 59, 61, 63, 65, 67, 69, 71, 73 (MIP)

Wittebollestraat 20, 22.

 

Wederopbouw:

Ringbaan West 96/Kwaadeindstraat 127.

 

Structuren:

Hiervoor wordt deels verwezen naar het BILANRAPPORT.

 

Enkele van de straten die het plangebied doorsnijden behoren tot de oudste van Tilburg en gaan in hun ontstaan vaak aantoonbaar terug tot tenminste de late middeleeuwen. Hier zijn vooral de Hasseltstraat en de Tongerlose Hoefstraat en de Kwaadeindstraat van belang.

De Ringbaan West (het gedeelte tussen de Kwaadeindstraat en de Hasseltrotonde is pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw aangelegd) werd voor wat betreft het plangebied vooral een brede ringweg waaraan plaats was voor forse bouwwerken, vaak met een publieke functie.

Het tussen 1919 en 1923 door Rijkswaterstaat aangelegde Wilhelminakanaal vormt een belangrijk structuurelement in het plangebied.

In het gebied rond de Van Bylandtstraat waar zich het kasteel van Tilburg bevond, zijn na een opgraving rond 1980 de funderingen tot boven het maaiveld opgemetseld. Enkele van de aangrenzende straten verwijzen voor wat betreft de naamgeving naar het kasteel.

Bijzondere structuren in het plangebied zijn de onder historische geografie genoemde straten (de Hasseltstraat, de Waterhoefstraat, de Herstalsestraat, de Kwaadeindstraat en de Gasthuisring.

 

Het plangebied grenst aan de oostelijke zijde grotendeels aan het op 7 maart 2014 als zodanig aangewezen rijksbeschermde stadsgezicht Wilhelminapark/Goirkestraat. Dit gebied wordt gekenmerkt door de karakteristieke parkaanleg uit 1898 naar ontwerp van L.A. Springer, woonhuizen uit de periode 1850-1920 en door bijzondere kerkelijke en industriële architectuur.

 

Cultuurhistorie:

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een belangrijke afwegingsfactor zijn.

 

Cultuurhistorisch waardevolle ensembles.

De cultuurhistorisch waardevolle ensembles worden als zodanig aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. De bebouwingscontour wordt vastgelegd in het bestemmingsplan en welstandsplichtige aanvragen voor omgevingsvergunning worden getoetst op welstandsniveau 1.

 

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP en niet voorzien van een geformaliseerde status (rijks- of gemeentelijk monument) en die uit de naoorlogse periode(wederopbouw) hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele plantontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Wonen

Het bestemmingsplangebied Oude Stad-noordwest maakt deel uit van het woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2). Oud-Noord is het op een na grootste woningmarktgebied in Tilburg met een kleine 15.000 woningen. Het bestemmingsplangebied Oude Stad noordwest beslaat hiervan ongeveer een derde.

 [image]

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwantitatief als kwalitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad is de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

 

Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving(/ woonmilieu). De beleidsagenda van de Woonvisie Tilburg 2015 kent een viertal speerpunten/hoofdambities.

 

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt naar vijf woonmilieus, namelijk: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, daarbij is –ook in díe volgorde– sprake van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, resp. (OV)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken c.q. "woonwerelden" van bewoners.

 

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt –afgestemd op onderzoekdata KWBO en SmartAgent– aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te voldoen. Bij (woningbouw-)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek KWBO

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De Tilburgers tonen doorgaans nog meer tevredenheid met hun woning en woonomgeving (/woningmarktgebied) dan in eerdere edities van het onderzoek.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald, desondanks blijkt ruim meer dan een derde van de huishoudens zich op een andere woning te oriënteren; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit. Hoewel behoorlijk bestendig zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens de laatste tijd wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector.

 

Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen als het ware twee kanten van dezelfde medaille.

In samenhang bieden beide onderzoekrapportages aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/ -specialisatie, dit gerelateerd aan de zgn. "woonwerelden"; "woonwerelden" zijn product-markt(vraag)- combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samen komen. Zo kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).

Inmiddels is er tevens het Regio-WBO Hart-van-Brabant, uitgevoerd in 2014. Daarin zijn de onderzoekdata uit beide Tilburgse onderzoeken in samenhang geïntegreerd.

4.4.4 Gebiedsgericht

Oud-Noord is te typeren als een Stedelijk buiten-centrum woonmilieu; het woonmilieutype waaraan geen tekort bestaat. Dit type woonmilieu kenmerkt zich door redelijke dichtheid, overwegende nadruk op één functie en nabijheid van beperkt aantal specifieke functies, alsmede een redelijke bereikbaarheid. In Oud-Noord blijkt de gele leefstijl dominant, maar de drie andere leefstijlen wedijveren om de tweede plek.

 

Driekwart van de huishoudens in Oud-Noord betreft een klein huishouden, 43% is een éénpersoonshuishouden. Het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen is in dit gebied relatief laag. In Oud-Noord bestaat het woningbestand uit vrij veel rijtjeshuizen, namelijk goedkope (corporatie-) huurwoningen en goedkope en middeldure koopwoningen, een-derde van de voorraad is van het meergezinstype. Oud-Noord kent een evenwichtige verdeling tussen huur en koop. In dit gebiedsdeel is 20% van de woningvoorraad toegankelijk/geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 22% voor heel Tilburg.

 

Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 20% aan in Oud-Noord te willen gaan wonen. De verhuisgeneigdheid van de Oud-Noord bewoners is met 38% gemiddeld. Verhuismotieven zijn voornamelijk "de woning en/of buurt"; nogal wat verhuisgeneigden willen een volgende stap in hun wooncarrière zetten en oriënteren zich daarbij voor 44% wederom om op Oud-Noord.

 [image]

 

In Oud-Noord bestaat een breed palet aan woonbuurtjes, die over het algemeen in een behoefte voorzien. Toch wijzen Woonvisie en KWBO/SmartAgent wijzen op een te eenzijdige woningvoorraad in dit woningmarktgebied. Qua "woonwerelden" bestaat er een overaanbod aan Samen & de buurt; menging, meer profilering op buurtniveau is geboden. Tevens bestaat er vraag naar Stedelijk & authentiek. M.b.t. elk van deze woonwerelden geldt het bedienen van, resp. differentiëren naar subdoelgroepen, zowel in gele als rode leefstijl. Kortom, meer differentiatie in het woningaanbod brengen, door enerzijds koop(stads)woningen aan de voorraad toe te voegen, maar anderzijds vooral kleinschalig (gestapelde) bouw voor een variëteit aan kleine huishoudens. Dit voornamelijk op basis van flexibele bouwconcepten, die maatwerk voor (leefstijl-) subdoelgroepen kunnen bieden. Als belangrijke strategieën om deze differentiatie te bereiken, geeft de WoonVisie sloop en vervangende nieuwbouw en verkopen van huurwoningen aan. In het bijzonder vragen de linten, als structurerende dragers voor aangrenzende buurtjes, extra aandacht (voornamelijk om de functievariëteit overeind te houden); linten-benadering conform Structuurvisie Linten in de Oude Stad. Naar mate de ligging dichter bij Spoorzone/Centrum is, is inzet op meer centrum-stedelijkheid (rode leefstijl / Stedelijk & authentiek) geboden.

 

Voor de overige delen van Oud-Noord geeft de Woonvisie aan dat er vooral ingestoken moet worden op versterking van het bestaande woonmilieu; i.c. het buiten-centrum milieu. Dit betekent zowel een verbetering van het uitrustingsniveau van de woningen als een kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied (o.m. groenvoorziening en parkeren), bij voorkeur met duidelijke rol voor bewonersgroepen.

 

De Kanaalzone is nu nog een gebied met gevarieerde bedrijvigheid. Wonen komt er sporadisch voor. Toch kunnen delen van de Kanaalzone (op termijn) een woonfunctie krijgen, e.e.a. afgestemd op de randvoorwaardelijke afstemming met bedrijvigheid en ontsluiting; alsdan ruimte voor woonwereld Praktisch & vertrouwd.

4.4.5 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening en vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die steeds kwalitatiever van aard is, ook qua identiteit/beleving (leefstijl) – keuzevrijheid. Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt, zijn dan ook met name leefstijl/woonwereld, het aandeel appartementen in bouwplannen, het bouwen van goedkope huurwoningen, het consumentgericht bouwen (w.o. eigenbouw / (C)PO), het levensloopbestendig bouwen (/wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

 

  1. Leefstijl/woonwereld

Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).

 

  1. Toesingskader nieuwbouw-appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Bouwplannen worden getoetst aan het beoogde/gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering, woonzorgomgeving).

 

  1. Goedkope huurwoningen

Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt –met name bij grotere gebiedsontwikkelingen– aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope huur.

 

  1. Consumentgericht bouwen - eigenbouw / (C)PO

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw ( / wonen-met-zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.

  2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.

  3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

 

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

 

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;

  2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;

  3. ruimte op basis van het bestemmingsplan.

 

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. woongebieden met lage functiemenging;

  2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;

  3. woongebieden met hoge functiemenging;

  4. concentratiegebieden.

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:

  1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.

  2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

4.7 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. De aanwezige kantoorfunctie is op de verbeelding aangeduid door middel van de functie-aanduiding ´kantoor´. Daarnaast zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de gemengde bestemmingen zonder meer toegestaan.

 [image]

 

4.8 Detailhandel

 

4.8.1 Visie detailhandel

  1. Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: "Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur". In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

 

  1. Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

 

  1. Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers.

 

  1. Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 

 [image]

 

Ruimtelijke vertaling

Overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zal voor de binnenstad en de 2 belangrijkste winkellinten (Korvelseweg en Besterdring) de bestemming Centrum-Lint worden gehanteerd, waarin de functie detailhandel is opgenomen. Voor de Tuinstraat (binnenstad) geldt de bestemming Gemengd-Lint.

De grote winkelcentra Westermarkt, Heyhoef en Wagnerplein worden bestemd als Centrum waarvan de functie detailhandel deel uitmaakt. Voor de overige buurt- en wijkcentra, voor zover geen deel uitmakend van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, geldt de bestemming Gemengd-Buurt of Gemengd-Dorps. Indien hierbij sprake is van een bedrijvig lint (uitgezonderd Korvelseweg en Besterdring) geldt overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad de bestemming Gemengd-Lint. Zowel bij de bestemming Gemengd-Buurt, Gemengd-Dorps en Gemengd-Lint wordt de perceelsgerichte bestemming detailhandel alleen opgenomen voor de bestaande winkels.

De bestemming Detailhandel is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn. Daarnaast zijn er PDV-Clusters., Deze krijgen de bestemming PDV met een branchebepaling.

Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd, met name in de oude stad en op een aantal bedrijventerreinen. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie (soort gebied, bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein) en de grootte van de winkel zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als detailhandel of als Detailhandel perifeer worden bestemd.

4.8.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten

In de Structuurvisie Linten in de oude stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:

 

Wat is het belang op stedelijk niveau

Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest moeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht / beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.

 

Uitgangspunten Structuurvisie Linten: gemengde functies aan de bedrijvige linten

De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten. Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.

Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80m2. Door de reeds aanwezige verkeersfunctie van de bedrijvige linten en de veelal al aanwezige winkels met een grotere omvang zal er nauwelijks of geen sprake zijn van extra verkeersaantrekkende werking.

Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van oudsher de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd. Voor kleine ambachtelijke ondernemers , die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.

 

Vertaling naar het bestemmingsplan

Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten, de toenemende leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) hebben aanleiding gevormd tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten, die een bestemming Gemengd-lint krijgen. Er is dan ook gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, in het betreffende bedrijvige lint steeds ad hoc en na een grondige afweging via een omgevingsvergunning (buitenplanse afwijking - kruimelgevallenregeling) de vestiging van nieuwe detailhandel tot maximaal 80 m2 toe te staan.

Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.

4.9 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars e.d. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150m2 en 500m2. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied

Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

 [image]

Winkelcentra

In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 [image]

 

Woonbuurten

Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden

Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

  1. De Lijnstructuur horeca beperkt zich in het plangebied tot de Ringbaan Noord, Hasseltstraat, Julianapark, Kwaadeindstraat, Waterhoefstraat, Philips Vingboonstraat, Jan Heinsstraat, Ringbaan West.

  2. Als woongebied worden beschouwd alle gronden met een woonbestemming, voor zover deze niet zijn gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca;

  3. Overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen, niet zijnde verkeersbestemmingen, en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca.

Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd, nieuwvestigingen worden slechts middels flexibiliteitsbepalingen toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor de afzonderlijke bestemmingen zijn de spreidingscriteria in de desbetreffende flexibiliteitsbepaling opgenomen. Door de werking van de spreidingscriteria is impliciet bepaald dat de aard en omvang van de beoogde activiteit naar aard en schaal passen binnen het gebied en dat door de nieuwvestiging geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies. Voldoet een eventuele nieuwe vestiging aan de spreidingscriteria, dan dienen bij het toepassen van de bevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horecavestigingen de navolgende criteria in de afwegingen te worden betrokken:

  1. De eventueel verkeersaantrekkende effecten c.q. parkeerbehoefte in relatie tot de ontsluitingssituatie;

  2. De parkeer- en stallingsmogelijkheden op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied.

 

In hoofdstuk 1 van de regels (Artikel 1 Begrippen) wordt het begrip horeca gedefinieerd en worden de horecacategorieen verklaard.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

 

Ten aanzien van het plangebied

In en om het plangebied liggen een aantal gebiedsontsluitingswegen, namelijk:

De overige straten binnen het plangebied zijn woonstraten welke in een 30 km/u gebied liggen. Al deze woonstraten zijn ingericht als tweerichtingsstraten. Door het gebied lopen een aantal busroutes, namelijk lijn 5 en 6. Deze lopen over de Julianapark, Goirkestraat, Veldhovenring (lijn 5) en over Nassauplein, Dillenburglaan, Hasseltstraat, Kwaadeindstraat, Waterhoefstraat, Philips Vingboonsstraat, Jan Heijnsstraat (lijn 6). Verder lopen over Ringbaan West lijn 136 (Waalwijk-Drunen-'s Hertogenbosch), lijn 300 (Efteling-Waalwijk-'s-Hertogenbosch), lijn 301 (Waalwijk-Drunen-'s-Hertogenbosch) en lijn 801 (Efteling). In het gebied liggen ook een aantal secundaire, recreatieve en sternet fietsroutes. Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de op dat moment vastgestelde parkeernormen, welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.

Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. tenminste 250 m van een basisschool;

  2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;

  3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.

 

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. een woonstraat;

  2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

 

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.2 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

 

Vestigingsbeleid

In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215. Deze inrichtingen zijn niet in het plangebied gelegen.

4.11.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

Binnen het plan zijn een aantal gebieden aanwezig waarbij er sprake is van de menging van functies en waar woningen en bedrijven elkaar afwisselen. Daarom is voor deze functie ("Gemengd") aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging, die speciaal bedoeld is voor dergelijke gebieden. Ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan geeft dit aan de ene kant een verruiming en aan de andere kant worden andere activiteiten niet meer toegestaan. Zo wordt gezien de kwetsbaarheid van omliggende woningen de activiteiten met het aspect "gevaar" beperkt. Terwijl er vanuit het aspect "geluid" juist een verruiming is omdat er al sprake is van een levendige omgeving. Hierdoor kan het voorkomen dat bepaalde activiteiten onder het vorige plan toegestaan waren, nu een aparte benaming met een uitsterfconstructie krijgen en anders om. Met de toepassing van de lijst functiemening menen wij echter dat er een betere afstemming is tussen het wonen en het werken binnen de bestemming gemengd. Er dat er hiermee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

 

De kanaalzone binnen het plan heeft net zoals in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "gemengd- grootschalig". Met het oog op de omliggende woningen en de richtafstanden is voor het grootste deel van het gebied een milieucategorie 3.1 toegestaan.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015 opvolger van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

 

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

 

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

 

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

 

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht houdt in dat bij ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

 

In Bijlage 5 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Oude stad Noordwest zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied een LPG tankstation, een hogedrukaardgasleiding en een tweetal transportassen (spoortraject Breda - Tilburg- Vught en de A58) bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit plan maakt binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding geen ontwikkelingen mogelijk, en is daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht. Aangezien het invloedsgebied van een LPG tankstation, het spoor en de A58 over het plangebied ligt is de verantwoordingsplicht ingevuld.

5.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Breda-Tilburg- Vught/ Tilburg-Boxtel, en de rijksweg A58 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200 meter geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). Hetzelfde geldt voor de hogedrukaardgasleidingen en het LPG tankstation waarvan het invloedsgebied over de plankaart valt. Binnen de PR 10-6 contour geldt dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze gebieden staan op de planverbeelding als veiligheidszone, hiervoor gelden aanvullende voorwaarden.

5.3.6 Conclusie en restrisico

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De verantwoording is mede gebaseerd op het standaardadvies van brandweer Midden - en West Brabant. Het standaard advies is als Bijlage 4 Standaard adviesbrief brandweer 2016 toegevoegd.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

5.3.7 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Weg- en railverkeerslawaai

Het beheerplan Oude Stad Noordwest 2016 betreft een actualisatie van de bestemmingsplannen Soey 2007 en Hasselt 2007. Binnen het beheerbestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt anders dan op grond van de bestemmingsplannen Soey 2007 en Hasselt 2007 zijn toegestaan.Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om eventuele (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.

 

In de vigerende bestemmingsplannen zijn in een aantal gevallen hogere waarden vastgesteld (zie Bijlage 1 Hogere waardebesluiten Deze besluiten blijven onverminderd van kracht voor het beheerplan Oude Stad Noordwest 2016.

 

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende plannen:

  1. bestemmingsplan Hasselt 2007, vastgesteld 13 mei 2008

  2. vrijstelling artikel 19 WRO fitnesscentrum Ringbaan noord 97, 22 oktober 2008

  3. Vrijstelling art 19 WRO woningen en appartementen Julianapark, 1 april 2008

  4. vrijstelling art 19 WRO woningsplitsing Van Hogendorpstraat 87, 10 juni 2008

  5. bestemmingsplan Soey 2007, vastgesteld 27 oktober 2008

  6. vrijstellingsprocedure art 19 WRO bouwen appartementen en grondgebonden woningen Hasseltstraat 187-197

  7. vrijstellingsprocedure art 19 WRO herontwikkeling Bouwmeesterbuurt aan Alleenhouderstraat, Noorwitstraat, Arke Noestraat en Ringbaan West

  8. wijzigingsplan Hasselt 2007, 4e herziening, vastgesteld 2 februari 2010

  9. bestemmingsplan Hasselt 2007, 6e herziening (Goirkekanaaldijk 2e), vastgesteld 19 juli 2010

  10. bestemmingsplan Hasselt 2007 2e herziening (Kasteleinslaan), vastgesteld 21 juni 2010

  11. projectbesluit ten behoeve van het bouwen van appartementen met kantoor - en commerciële ruimten aan de Lochtstraat 4 - 16 te Tilburg, kadastraal bekend als sectie N nummer 14317, 14318, 14110 en 14007, vastgesteld 27 juli 2010

  12. bestemmingsplan Hasselt 2007, 8e herziening (Rijghpark fase II), vastgesteld 25 juni 2012

  13. gedeeltelijk het bestemmingsplan Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, vastgesteld 21 januari 2013

  14. gedeeltelijk het bestemmingsplan Actualisatie Tilburg 2013, vastgesteld 24 juni 2013

  15. bestemmingsplan Hasselt 2007, 10e herziening (Hasseltstraat 105), vastgesteld 2 december 2013

  16. bestemmingsplan Hasselt 2007, 12 e herziening IJskelderstraat 132, vastgesteld 22 juni 2015.

 

In de volgende gevallen is al dan geen hogere waarde procedure gevoerd:

  1. Ja, hogere waarde vastgesteld.

  2. Nee, geen geluidgevoelige bestemming

  3. Ja, hogere waarde vastgesteld. Besluit GS 27 februari 2008, nr 1381132.

  4. Nee, geen overschrijding voorkeursgrenswaarde

  5. Ja, hogere waarde vastgesteld. Besluit B&W Tilburg, 26 augustus 2008.

  6. Ja, hogere waarde vastgesteld.

  7. Ja, hogere waarde vastgesteld, Besluit B&W Tilburg 20 april 2009.

  8. Nee, geen wegen maximum snelheid 30 km/u

  9. ja, Hogere waarde vastgesteld. Het hogere waardebesluit is bijgevoegd.

  10. nee, wegen maximum snelheid 30 km/u

  11. ja, hogere waarde vastgesteld. Valt buiten plangebied.

  12. nee, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen

  13. nee, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen

  14. nee, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen

  15. nee, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen

  16. nee, wordt voldaan aan voorkeursgrenswaarde

5.4.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

Ten noorden en ten noordoosten van het plangebied bevinden zich de gezoneerde industrieterreinen Kraaiven en Loven. De geluidscontouren van de industrieterreinen liggen niet over het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

5.4.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het beheerbestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016 voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.

 

Voor de bestaande bedrijvigheid wordt er vanuit gegaan dat deze voldoen aan de van toepassing zijnde milieunormen van de Wet milieubeheer. Daarnaast mag op grond van de toegestane milieucategorie er vanuit gegaan worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert anders dan planologisch is toegestaan op grond van het bestemmingsplannen Soey 2007 en Hasselt 2007. Bovendien wordt jaarlijks de luchtkwaliteit op de gemeentelijke wegen berekend. Deze berekeningen vinden jaarlijks plaats met de monitoringstool. Uit de monitoring blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten. Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In en om het plangebied is geen zware industrie mogelijk. In de lijst functiemenging is voor de toegestane activiteiten voldoende rekening gehouden met woonfucties in de nabijheid. Waardoor er sprak is van een goed woon- en leefklimaat. Bij de kanaalzone zijn binnen de bestemming "Gemengd-grootschalig" eveneens geen grote geurhinder bedrijven mogelijk. Hierbij is voldoende rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-brochure.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.

5.7 Bodem

 

5.7.1 Algemeen

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.7.2 Bodem Oude Stad Noordwest

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 [image]

Uitsnede Bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones: wonen en industrie. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

Binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het betreffen hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan zijn door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is in het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.8 Natuur en ecologie

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van bescherm- de natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurge- bieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.8.1 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

 

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Er zijn drie mogelijkheden:

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen gelegen op een afstand van ca. 4.1 km. De Natura 2000-gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen en de Regte Heide & Riels Laag liggen op nog grotere afstand.

 

De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen. De Loonse en Drunense Duinen hebben een doelstelling voor 7 habitattypen en 2 habitatsoorten (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Negatief effecten op Natura 2000-gebieden treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

5.8.2 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

 

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig. Het betreft het Wilhelminakanaal met het beheertype N04.02 Zoete Plas. Andere EHS is in het plangebied niet aanwezig. De dichtstbijzijnde EHS (buiten het plangebied) is ten westen gelegen op ca. 850m afstand van het plangebied en betreft bosopstand rondom Voetbalvereniging R.K.T.V.V. met het beheertype N16.01 Droog bos met productie.

 

Conclusie

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

5.8.3 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel ligt ten oosten circa 3km van het plangebied. Deze Groenblauw mantel is ook bekend onder de naam "Moerenburg".

 

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

5.8.4 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt. Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

 

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Aanvullend is de website waarneming.nl geraadpleegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 26 mei 2015. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

 

Tabel 1 Waarnemingen beschermde soorten in plangebied

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Vaatplanten

Brede wespenorchis

1

NDFF

Vaatplanten

Grasklokje

1

Waarneming.nl

Zoogdier - grondgebonden

Konijn

1

NDFF

Amfibieën

Bruine kikker

1

NDFF

Zoogdier - grondgebonden

Mol

1

NDFF

Vaatplanten

Wilde marjolein

2

Waarneming.nl

Vaatplanten

Tongvaren

2

Waarneming.nl

Vaatplanten

Gele helmbloem

2

NDFF

Vissen

Paling

2

NDFF

Vissen

Rivierdonderpad

2

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Slechtvalk

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Gierzwaluw

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Grote gele kwikstaart

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Huismus

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Ooievaar

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Boomvalk

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Sperwer

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Buizerd

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Roek

3

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Havik

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Grote bonte specht

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Spreeuw

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Groene specht

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Zwarte kraai

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Koolmees

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Pimpelmees

3

Waarneming.nl

Vogels - categorie 5

Boomkruiper

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Ekster

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Boomklever

3

NDFF

Vogels - categorie 5

Zwarte roodstaart

3

NDFF

Vogels algemeen

Diverse soorten

3

NDFF

Zoogdier - vleermuis

Ruige dwergvleermuis

3

NDFF

Zoogdier - vleermuis

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

Zoogdier - vleermuis

Laatvlieger

3

Waarneming.nl

Zoogdier - vleermuis

Rosse vleermuis

3

NDFF

Amfibieën

Kamsalamander

3

NDFF

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

Tabel Te verwachten soorten in plangebied.

Soortgroep

Soort

Tabel

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

1

Amfibieën

Diverse soorten

1

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter

2

Vaatplanten

Rietorchis

2

 

Toelichting tabel 1-soorten

Toelichting tabel 2-soorten

Toelichting tabel 3-soorten

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dit betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Schadelijke effecten op beschermde soorten treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap De Dommel. Het plangebied is ongeveer 183 ha groot en is overwegend woongebied. De terreinhoogte varieert van ca. 14,25m +NAP in het zuidwesten tot ca. 13,75m +NAP in het noordoosten.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw in de zuidelijke helft te bestaan uit sterk zandige bodemlagen, met leemlenzen van een dikte dat meer dan 1,0 m kan bedragen. De bodem in de noordelijke helft is zwakzandig, waarbij ook dikke leemlenzen voorkomen.

 

De maatgevende grondwaterstand bedraagt ongeveer 12,00m +NAP nabij het spoor in het zuidelijke deel, en loopt geleidelijk af in noordwestelijke richting tot 11,80m +NAP in het noordelijke kwadrant. De gemiddelde grondwaterstand bedraagt ook in het zuidelijke helft rond 11,3m +NAP en loopt af in de noordelijke richting tot ongeveer 11,00m +NAP. De ontwatering in de bestaande situatie, met maatgevende grondwaterstanden van ruim 1,0 meter onder het maaiveld bij de verstedelijkte gebieden, is voldoende. Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatend bodemlagen in de onverzadigde zone.

6.1.3 Oppervlaktewater

Er zijn geen oppervlaktewateren van betekenis binnen het plangebied aanwezig. Het Wilhelminakanaal grenst aan het plangebied aan de noordzijde, met een streefpeil van 12,55m +NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85m +NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35m +NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel beheert de waterkwaliteit. Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is een gemengd rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Het afvalwater stroomt af onder vrij verval naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.

 

In de woongebieden Textielbuurt en de Curaçaobuurt, is het regenwaterafvoer afgekoppeld van het gemengde stelsel. In deze herstructureerde delen wordt het water zoveel mogelijk vastgehouden en verwerkt in het gebied, door infiltratie in de bodem.

 

In de Kanaalzone is tussen de Midden Brabantweg en de Oude Lint, een verbeterd regenrioolstelsel aangelegd naast het bestaande gemengd stelsel, bij de revitalisering van het bedrijventerrein. Bij regenweer worden de eerste millimeters regen afgevoerd richting de zuivering. Bij hevige neerslag stroomt het regenwater naar het kanaal af.

6.1.5 Keur waterschap

Het beleid van waterschap De Dommel is weergegeven in de Keur waterschap De Dommel 2015; op 1 maart 2015 in werking getreden. Uit de Keurkaart blijkt dat het Wilhelminakanaal een beschermd gebied waterhuishouding is. Daarnaast is het Wilhelminakanaal door de provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone. Verder bevinden zich geen oppervlaktewateren met bijzondere waarden binnen of in de directe nabijheid van het plangebied. Het zuidelijk deel van het plangebied is aangeduid als invloedsgebied Natura 200 met opheffen voorjaars- en urenverbod. Dit gaat over grondwaterberegening.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet

worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

 

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen (voor Tilburg Stroomgebiedbeheersplan Maas). Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

 

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

 

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

 

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel 2015 (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is bij eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

 

De SWR hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  1. Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;

  2. Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;

  3. Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

 

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven benoemd. Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag maar voor een deel kan worden verwerkt door de bestaande riolering, kan er water op straat ontstaan. Het is lastig te voorspellen in welke mate er in het plangebied overlast kan ontstaan. Uit voorzorg zou bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met deze extreme situaties. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. Bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

6.2.3 Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;

  2. De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;

  3. Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;

  4. De vuil- en hemelwaterafvoer van nieuwe bebouwing wordt inpandig gescheiden ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op respectievelijk de vuilwaterriolering en (indien aanwezig) de blauwe aders;

  5. De vuil- en hemelwaterafvoer van bestaande bebouwing wordt zoveel mogelijk gescheiden van elkaar ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de vuilwaterriolering en (indien aanwezig) de blauwe aders.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd.

7.2.3 Achtergevelrooilijn

De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:

Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:

  1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;

  2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de omgevingscommissie.

7.2.4 Bouwdiepte

Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.

7.2.5 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

Langs de 'Structuurvisie Linten oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

 

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50 m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

 [image]

7.2.6 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1m met een maximum van:

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor

binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2.

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

 

In het plangebied komt op verschillende plaatsen de bestemming 'Bedrijf' voor. het betreft panden waar volgens het vigerend bestemmingsplan uitsluitend bedrijf is toegestaan. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan in categorie 1 en 2.

De bestemming 'Gemengd' is gelegen tussen de IJsselstraat, Goirkekanaaldijk en Oude Lind.Op deze gronden zijn verschillende functies toegestaan, waaronder bedrijven tot en met categorie 2, kantoren tot maximaal 250m2 bvo, maatschappelijke voorzieningen, bepaalde vormen van recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening, wonen en bed&breakfast.

 

De kanaalzone gelegen tussen Wilhelminakanaal en Ringbaan-Noord is bestemd als 'Gemengd-Grootschalig'. Op deze gronden zijn verschillende functies toegestaan, waaronder bedrijven tot en met categorie 3.1 en bestaande bedrijven in een hogere categorie, bepaalde vormen van recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening en watergebonden bedrijvigheid. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van nieuwe perifere detailhandel. Er kan medewerking worden verleend aan het verplaatsen of vestigen van perifere detailhandel vanwege praktische redenen en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij een PDV-vestiging die midden in een blok is gelegen en verplaatst wordt naar een locatie aan de ringbaan. Bij dit soort initiatieven moet in belangrijke mate sprake zijn van een nieuw-voor-oud redenering (een PDV aanduiding toevoegen of verplaatsen betekent dat de PDV aanduiding op de oude locatie moet verdwijnen).

 

De bestemming 'Gemengd-Lint' is gelegd op gronden gelegen aan de Dillenburglaan-Nassauplein, Hasseltstraat, Kwaadeindstraat, Gasthuisring. Op deze gronden zijn toegestaan: lichte bedrijvigheid, kantoren tot maximaal 250 m2, bepaalde vormen van maatschappelijke voorzieningen, recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening, wonen en bed&breakfast.

 

Met de bestemming 'Groen' zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen en dergelijke bij onder andere herinrichting van het openbaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.

 

Aan de IJskelderstraat 3-5 zijn gronden bestemd als 'Kantoor'. Op deze gronden zijn kantoren toegestaan.

 

Medische voorzieningen, welzijnsvoorzieningen (verpleeghuis etc), educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang etc, openbare en bijzondere instellingen en maatschappelijke voorzieningen zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk gemaakt. Daarnaast is voor kleinschallige maatschappelijke instellingen zoals huisartspraktijken, tandartspraktijken, fysiotherapiepraktijken etc binnen de bestemming Maatschappelijk de nadere aanduiding 'dienstverlening' opgenomen.

 

De RK Begraafplaats Hasseltstraat aan de Lambert de Wijsstraat is bestemd als 'Maatschappelijk - begraafplaats'. Op de gronden is beperkt bebouwing mogelijk.

 

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek zijn:

 

De belangrijkste watergangen zijn bestemd als 'Water-Waterstaatkundige doeleinden'. In het onderhavige plangebied betreft dat het Wilhelminakanaal.

 

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemming binnen de Tilburgse plansystematiek is;

 

Naast bovengenoemde bestemmingen komen binnen het plangebied een aantal dubbelbestemmingen voor. Het betreft de volgende dubbelbestemmingen:

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen e.d.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de'Algemene regels'Algemene regels ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 23 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 24 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 25 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel 26 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 27.

 

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 28, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 30 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet 'Overgangs- en slotregels'.Overgangs- en slotregels Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen.

Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De gemeenteraad kan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen met het oog op beëindiging van een functie op termijn. Dat kan in het geval bepaald gebruik van grond en / of opstallen door een natuurlijke persoon wordt beschermd op grond van het voorheen geldende overgangsrecht.

De formulering van de overgangsregels is conform de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening.

In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten. Wel kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk. Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt. Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

8.2 Handhaafbaarheid

Het opstellen van een eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde mogelijkheden maakt handhaving makkelijker, de rechtszekerheid is op deze wijze goed verzorgd. De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel waar mogelijk en strak geregeld waar nodig. Bij de opzet van deze beheerregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd. Momenteel zijn er geen handhavingszaken gaande in het plangebied.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016 op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingsplan waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd. Met waterschap Brabantse Delta is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt. Verder is overleg gevoerd met de Brandweer Midden- en West-Brabant. Zij hebben ingestemd met de opgenomen verantwoording Externe Veiligheid.

9.3 Burgerparticipatie

Op 2 juli 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopbijeenkomst gehouden in Wijkcentrum De Poorten, Hasseltstraat 194 te Tilburg. Tijdens deze inloopbijeenkomst is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bekendmaking van de burgerparticipatie (inloopbijeenkomst) heeft plaats gevonden via de internetsite van de gemeente Tilburg op 27 juni 2015, Gemeenteblad op 27 juni 2015 en in Stadsnieuws op 27 juni 2015 en verder via social media zoals Twitter en Faceboek. De inloopbijeenkomst is bezocht door 8 personen.

De concept verbeelding is tevens digitaal beschikbaar gesteld met de mogelijkheid tot indienen van op- en aanmerkingen. De bekendmaking heeft vijf schriftelijke reacties opgeleverd. De reacties worden hieronder samengevat weergegeven met aansluitend daarbij aangegeven de reactie van de gemeente Tilburg.

 

a. Kuiperstraat 34

1.

Reactie:

De bestemming garage, zoals in het huidige bestemmingsplan is opgenomen, is komen te vervallen. Niet wordt ingezien welke stedenbouwkundige en/of planologische argumenten hiervoor bestaan. Deze beperking zal de economische waarde van de gronden en opstallen negatief beïnvloeden.

Antwoord:

Het betreft hier een exploitant in garageboxen die op de aansluitende en noordelijk hiervan gelegen gronden 33 garageboxen exploiteert. Het perceel waar op wordt gewezen biedt in het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid om garageboxen op te richten. Om de exploitant niet te belemmeren in de bedrijfsvoering wordt de mogelijkheid uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen en krijgt het betreffende perceel een aanduiding waardoor garagebox zijn toegestaan.

 

2.

Reactie:

In het nieuwe plan staan de letters W-L (e) opgenomen. Onduidelijk is waar deze letters voor staan. Gevraagd wordt om hier later op terug te kunnen komen zodra duidelijk is wat deze letters betekenen.

Antwoord:

De letters W-L staan in de legenda verklaard en staan voor de bestemming 'Wonen-Lint'. Deze bestemming is gelegd op basis van de Structuurvisie Linten (zie paragraaf 3.4.2 Structuurvisie linten oude stad). De letter (e) staat voor 'erf'. Op deze gronden zijn bijgebouwen toegestaan. Zodra het ontwerp bestemmingsplan ter visie wordt gelegd bestaat de mogelijkheid om hierop te reageren.

 

b. Kwaadeindstraat 75

1.

Reactie:

Een groot aantal woonhuizen aan de Kwaadeindstraat krijgt een ruimere bestemming. Niet wordt begrepen waarom zo'n bestemming wordt ingevoerd voor een straat waarin de hoofdfunctie wonen is. Dit vooral omdat de bedrijfsbestemming van het pand op nummer 73 al enige overlast oplevert. Het wordt als onacceptabel gezien als ook andere panden in de straat deze mogelijkheid krijgen. Veel argumenten voor de bestemming 'lint' voor de panden in de Kwaadeindstraat lijken ver gezocht. Er zijn talloze argumenten te bedenken tegen deze bestemmingsplanwijziging.

Antwoord:

Verschillende linten (oude verbindingswegen met gebouwen) zijn in de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' aangeduid als 'bedrijvige linten'of als 'rustige linten'. De Kwaadeindstraat is aangeduid als 'bedrijvig lint' en heeft daardoor de bestemming 'Gemengd-lint' gekregen. Hierdoor is er behalve wonen tevens lichte bedrijvigheid, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en dienstverlening toegestaan. Het betreft lichte functies die passend zijn in een gebied waar wonen voorkomt. De keuze om in de Kwaadeindstraat behalve wonen ook andere functies toe te staan betreft dus puur een vertaling van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid (Structuurvisie Linten in de oude stad) in het onderhavige bestemmingsplan.

 

Aan de Kwaadeindstraat 73 is een motorherstelinrichting gevestigd. Het bedrijf dient zich te houden aan het activiteitenbesluit. Bij geluidoverlast kan een melding gemaakt worden bij de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant. Deze onderzoekt vervolgens of het bedrijf zich al dan niet houdt aan de voorschriften.

 

2.

Reactie:

zijn er nog mogelijkheden om dit bestemmingsplan te blokkeren of te wijzigen?

Antwoord:

Zodra het ontwerp bestemmingsplan ter visie wordt gelegd bestaat de mogelijkheid om te reageren.

 

Marengostraat 26

 

Reactie:

De huidige bestemming is woon/winkel. Tien jaar geleden is eenzelfde bezwaar ingediend en heeft er toen toe geleid dat de bestemming behouden kon blijven. De woning leent zich uitstekend voor de combinatie wonen/werken. Verzoeker is volop bezig met plannen om een bedrijfje aan huis te beginnen. De bestemming heeft daarnaast een meerwaarde bij verkoop. Gevraagd wordt om de huidige bestemming van de woning te houden zoals deze is.

Antwoord:

Het gebied is een woonbuurt. Afwijkende functies zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid en mogen worden voortgezet. Het pand Marengostraat 26 wordt sinds lange tijd niet gebruikt voor detailhandel. In het bestemmingsplan'"De Hasselt" welke is vastgesteld op 26 februari 1954 had het pand een bestemming voor detailhandel. Ten tijde van de vaststelling van het vigerend bestemmingsplan (13 mei 2008) was geen sprake van detailhandel. Aangezien nu ook geen sprake is van detailhandel wordt er geen aanduiding op de verbeelding opgenomen voor detailhandel. Een een huis verbonden beroep is rechtstreeks toegestaan. Daarnaast zijn via een afwijkingsbevoegdheid bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Er wordt derhalve geen medewerking verleend aan het verzoek.

 

Van Bylandtstraat 65

 

Reactie:

Verzocht wordt om het perceel Van Bylandstraat 61 te bestemmen voor het bouwen van een woning met een bouwhoogte van maximaal 10 meter en op de verbeelding hiervoor een bouwvlak op te nemen van 12 meter diep.

Antwoord:

Aan het verzoek wordt in principe medewerking verleend. De open plek vormt een logische invulling van de straatwand. Vooralsnog blijken er geen belemmeringen op het gebied van bodem, geluid, archeologie en ecologie. Met de initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Wat betreft de uitvoerbaarheid is gekeken of het toevoegen van een woning geen belemmeringen oplevert vanuit het oogpunt van diverse milieuaspecten en thematische aspecten. Daarbij kan het volgende worden geconcludeerd. Wat betreft archeologie valt het gebied onder de grens om archeologisch onderzoek te vragen. Deze is dan ook niet nodig. Voor flora en fauna ligt er een gemeentebreed onderzoek. De onderhavige locatie is daarbij niet benoemd. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich een boom. Dit betreft geen waardevolle boom die uit dat oogpunt behouden dient te blijven. Voor wat betreft de bodemkwaliteit betreft het geen verdachte locatie. Een bodemonderzoek hoeft pas overlegt te worden zodra er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Qua geluidhinder voldoet de lcoatie aan de voorkeursgrenswaarde en is geen nader onderzoek nodig. Voor wat betreft parkeren is hier sprake van een drukke omgeving. Parkeren dient daarom op eigen terrein opgelost te worden door minimaal één parkeerplaats op eigen terrein aan te leggen.

 

In het kader van de omgevingsvergunning dienen eventueel nog onderzoeken overlegd te worden. Er dient één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn. Dat wordt vastgelegd in de regels.

 

Rijkswaterstaat Zuid-Nederland

 

Reactie:

Rijkswaterstaat Zuid-Nederland is beheerder van het Wilhelminakanaal. Er is in het concept ontwerp bestemmingsplan een vrijwaringszone opgenomen langs het Wilhelminakanaal (felblauwe arcering), maar deze is niet opgenomen in de legenda. Verzocht wordt om deze aanduiding op te nemen in de legenda.

Antwoord:

Aan het verzoek wordt medewerking verleend. De vrijwaringszone wordt in de legenda opgenomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 april 2016 tot en met 23 mei 2016. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

 

ZIENSWIJZE

  1. Tussen Van Bylandtstraat 59 en 63 kan een woning gebouwd worden. Het bouwvlak is direct naast het huis van Van Bylandstraat 59 gelegen. Gevraagd wordt om het bouwvlak aan de kant van Van Bylandtstraat 63 te leggen of in ieder geval een meter tussen het pand Van Bylandtstraat 59 en het bouwvlak aan te houden zodat Van Bylandtstraat 59 een vrijstaande woning blijft.

  2. Verwezen wordt naar paragraaf 4.3.4 van de toelichting van het bestemmingsplan waarin opgenomen staat dat er voor de panden Van Bylandtstraat 63 en 65 gestreefd wordt naar behoud en er rekening gehouden moet worden met het stads- en dorpsgezicht. Door de indiener van zienswijzen wordt gesteld dat een gebouw naast deze panden en omliggende panden met een goothoogte aan de voorkant van 10 meter niet bijdraagt aan een samenhangende straat en bebouwingsbeeld in dit gedeelte van de Van Bylandtstraat. Verzocht wordt om in de regels op te nemen dat de maximale goothoogte voor de nog te bouwen woning gelijk moet zijn aan de goothoogte van de woningen van de buren. Verder zou een goothoogte van 10 meter aan de achterzijde een forse inbreuk betekenen voor de privacy aan de achterzijde.

 

STANDPUNT GEMEENTE

  1. De initiatiefnemer wil 0,75 afstand aanhouden tot de perceelgrens meet huisnummer 59. De afstand tot de woning wordt dan 0,95 meter. De verbeelding wordt hier op aangepast.

  2. De paragraaf in de toelichting waar naar wordt verwezen gaat over de aanwijzing van MIP panden door de provincie. Het betreft panden met een zekere monumentale waarde. Het betreft geen monumenten. De panden zijn niet aangeduid op de verbeelding. Bij planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met deze elementen waarbij gestreefd wordt naar behoud. Dat is echter niet geformaliseerd in de regels van het bestemmingsplan. Voor de woningen aan de Van Bylandstraat geldt, net als voor vele andere woningen in Tilburg, dat de maximale bouwhoogte 10 meter bedraagt. Deze hoogte vinden we stedenbouwkundig acceptabel. Initiatiefnemer heeft aangegeven niet meer dan twee lagen met kap te willen bebouwen. De maximale bouwhoogte wordt hierdoor voor de te bouwen woning aan de Van Bylandstraat tussen 63 en 59 aangepast naar een maximale goothoogte van 6 en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

 

CONCLUSIE

De zienswijze is deels gegrond en leidt tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

Het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woning komt op een afstand van 0,75 meter van de perceelgrens van Van Bylandtstraat 59 te liggen. Verder wordt voor de nieuw te bouwen woning vastgelegd dat deze een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter mag hebben.