direct naar inhoud van Regels

Bakertand, Abcovenseweg eo 2015

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2015005-e002
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

 

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Beheerplan aanleiding tot planontwikkeling

1.2 Het plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

2.2 Functionele structuur

2.3 Technische infrastructuur

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijk

3.3 Provincie

3.4 Gemeente

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

4.5 Groen en speelruimte

4.6 Bedrijvigheid

4.7 Detailhandel

4.8 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

5.2 Milieuhinder bedrijven

5.3 Externe veiligheid

5.4 Geluid

5.5 Lucht

5.6 Geur

5.7 Bodem

5.8 Natuur en Ecologie

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand watersysteem

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.3 Watertoets

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

7.2 Inleidende regels

7.3 Bestemmingsregels

7.4 Algemene regels

7.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

9.3 Burgerparticipatie

9.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Beheerplan aanleiding tot planontwikkeling

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan "Bakertand" is vastgesteld op 13 mei 2003 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan "Bakertand, Abcovenseweg e.o. 2015".

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de percelen Abcovenseweg 57, 55, 53, 51, 49, 47a en 40 en het tankstation aan de Hoge Wal 1 met bijbehorende bedrijfswoning Hoge Wal 3. Daarnaast zijn vanuit milieu-overwegingen delen van omliggende agrarische percelen meegenomen. Het gaat om een groot deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie G nrs 1050 (gelegen ten westen van de Abcovenseweg, het volledige perceel nr. 1051 (gelegen ten noorden van Abcovenseweg 40) en een zeer klein deel van het perceel nr. 1046 (gelegen ten westen van Abcovenseweg 40).

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luchtfoto plangebied

 

 [image]

Ligging plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het:

Bestemmingsplan "Bakertand", vastgesteld op 13 mei 2003 en onherroepelijk op 14 januari 2004.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bestaat uit het gedeelte van de Abcovenseweg gelegen tussen de A58 en de gemeentegrens van Goirle met diverse aanliggende percelen. De bebouwing langs Abcovenseweg bestaat uit een lint met vrijstaande woningen, overwegend aan de oostzijde langs deze weg.

Westelijk en oostelijk van het plangebied ligt nu nog een vrij open agrarisch gebied dat bestemd is voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Bakertand. Aan de westzijde loopt in oost west richting het boerderijenlint 'Bakertand met langs dit lint enkele cultuur-historische waardevolle boerderijen en woningen.

Zuidelijk van het plangebied ligt op het grondgebied van de gemeente Goirle de nieuwe woonwijk Hoge Wal.

2.2 Functionele structuur

De woonbebouwing ligt overwegend aan de oostzijde van de Abcovenseweg.

Op enkele percelen achter de Abcovenseweg bevinding zich diverse (illegale) caravanstallingen.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich op de hoek Abcovenseweg / Hoge Wal een garagebedrijf met benzineverkooppunt en bijbehorende bedrijfswoning.

Het resterende deel van het plangebied is in agrarisch gebruik, met name als weiland. Het agrarisch gebied bevat bijna geen bebouwing.

 

Motivering

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan "Bakertand". Dit bestemmingsplan regelt, grotendeels via uit te werken bestemmingen, een bedrijventerrein. De bestaande woningen en het garagebedrijf met tankstation zijn weg bestemd. Voortgezet gebruik is mogelijk op basis van overgangsrecht. Inmiddels is duidelijk dat het gebied vooralsnog niet ontwikkeld gaat worden. De gemeente wil het gebied weer bestemmen conform feiterlijk gebruik, zoals ook is aangegeven in de op 21 september 2015 vastgestelde Omgevingsvisie Tilburg 2040. De algehele herziening van het hele bestemmingsplan 'Bakertand" vindt plaats in het kader van regionale afstemming. Verder speelt nog een mogelijke overgang van het gebied (terug) naar de gemeente Goirle. Duidelijk is dat er op korte termijn geen nieuw bestemmingsplan voor het hele gebied wordt gemaakt. Dit kan problematisch zijn voor de bewoners van de woningen wanneer zij hun woning willen verkopen. Een bank verleent geen hypotheek voor een wegbestemde woning. Dit betekent dat zij hun woning niet of maar zeer moeilijk verkocht krijgen. Reden om voor de weg bestemde woningen langs de Abcovenseweg, het tankstation aan de hoek Abcovenseweg/ Hoge met de bijbehorende bedrijfswoning Hoge Wal 3 een nieuw bestemmingsplan te maken waarin deze panden weer positief worden bestemd.

Om de woningen weer positief te kunnen bestemmen is het noodzakelijk dat de strook uit te werken bedrijfsbestemming aan de westzijde van de Abcovenseweg een agrarische bestemming krijgt. Hetzelfde geldt voor een klein strookje ten westen van het perceel Abcovenseweg 40. Dit vanwege de milieucontour van de uit te werken bedrijfsbestemming.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie. Wel liggen er de gebruikelijke kabels en leidingen die nodig zijn voor huisaansluitingen.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

 
Deze stappen zijn:

 [image]

 

Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het regelt uitsluitende de bestaande feitelijke situatie. Voortgezet gebruik, voor zover legaal, is mogelijk op basis van overgangsrecht. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De feitelijke situatie wordt (wederom) planologisch bestemd.

Er hoeft dus geen invulling aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' te worden gegeven.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

 
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Het plangebied ligt binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied', zijnde 'Stedelijk concentratiegebied'. Binnen het plangebied gelden geen aanduidingen. Het opnieuw bestemmen van de 7 bestaande woningen en het bestaande tankstation met bedrijfswoning past binnen de regels van de structuur 'bestaand stedelijk gebied".

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;

  2. primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;

  3. de kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;

  4. de noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

1: De Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 
2: De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

3: De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Voor het gebied Bakertand, waarbinnen het onderhavige bestemmingsplan valt, geeft Omgevingsvisie aan dat het gebied bij actualisatie wordt bestemd conform het huidige feitelijke gebruik. Voor de langere termijn (na 10 jaar) geldt dat verstedelijking afweegbaar is.

Zoals in de Motivering onder 2.2. is aangegeven loopt dit bestemmingsplan vooruit op de algehele herziening voor het gehele gebied Bakertand. De Omgevingsvisie regelt niet het detailniveau van het onderhavige bestemmingsplan waarbij 7 bestaande woningen en een tankstation met bijbehorende bedrijfswoning weer positief worden bestemd.

 

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

 

4.3.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

 

4.3.1.3 Historische geografie plangebied

4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied

4.3.1.5 Vertaling naar bestemmingsplan

Gelet op de zeer hoge tot hoge archeologische verwachting wordt geadviseerd op het gehele plangebied de dubbelbestemming "waarde archeologie" te leggen en daaraan in het bestemmingsplan aan een omgevingvergunningstelsel gekoppelde voorschriften te verbinden. . Deze gronden hebben dan ook de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.2.1 Waardevolle structuren en objecten

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Woonvisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.

De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishouens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.

De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.

De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).

Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.

4.4.2 Toetsing plan

Omdat in het onderhavige plan 7 bestaande woningen en een tankstation met bijbehorende bedrijfswoning worden geregeld is toetsing aan de woonvisie niet aan de orde. Het plan regelt geen nieuwe woningen.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

In het plangebied bevinden zich langs de Abcovenseweg, als laanbeplanting, een groot aantal potentieel waardevolle bomen.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Nota brandstofverkooppunten

In maart 2009 is de Nota brandstofverkooppunten 2009 vastgesteld. Het doel van deze nota is de criteria weergeven waarmee kan worden bepaald waar brandstofverkooppunten zich mogen vestigen en aan welke inrichtingseisen brandstofverkooppunten moeten voldoen.

Om te bepalen waar een brandstofverkooppunt zich mag vestigen is een kaart samengesteld waarop is aangegeven wat de 'zoeklocaties' voor vestiging zijn (zie bijlage 2). De basis van deze kaart wordt gevormd door de hoofdinfrastructuur zoals deze is omschreven in het Tilburgs Verkeer- en Vervoersplan (TVVP0. Op basis van andere criteria zoals ecologische zones of transportleidingen voor gas zijn stukken uitgezonderd voor vestiging van brandstofverkoopunten. Uitgangspunt is dat Brandstofverkooppunten zodanig worden gesitueerd dat de ontsluiting rechtstreeks gebeurt op de aangegeven hoofdinfrastructuur.

Om te bepalen of een brandstofverkooppunt op een 'zoeklocatie' gerealiseerd mag worden, dient de potentiële locatie te worden getoetst aan de algemene- en locatiecriteria. Pas als een locatie ook op deze criteria positief scoort, kan een brandstofverkooppunt zich in principe vestigen.

In het onderhavige geval is geen sprake van een nieuw brandstofverkooppunt maar er wordt een bestaande tankstation opnieuw planologisch geregeld. Toetsing aan deze nota speelt dus niet.

4.7 Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007, visie detailhandel 2013) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

 

Brandstofverkooppunten

In de afgelopen jaren is het steeds gebruikelijker geworden om bij brandstofverkooppunten niet alleen brandstofpompen te hebben, maar ook zaken als horeca, een (kleine) winkel, een wasstraat, een restaurant e.d. In de visie detailhandel uit 2013 is aangegeven dan op de zogenaamde traffic- of werklocaties (o.a. tankstations) een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig is. Wel moeten de voorziening kleinschalig van omvang zijn, blijft het aanbod beperkt tot producten in de dagelijkse sfeer en moet haalbaarheid mogelijk zijn op basis van alleen passanten.

De kleinschalige gemakswinkels van de brandstofverkooppunten zijn een aanvulling op de bestaande verzorgingsstructuur. Ze voorzien in een behoefte van consumenten om onderweg van de ene plek naar de andere snel wat boodschappen te doen. Doordat reguliere winkels een veel breder assortiment voeren en in de meeste gevallen ook goedkoper zijn, zullen de meeste mensen slechts incidenteel 'boodschappen doen'bij een winkel bij een brandstofverkooppunt. Er is sprake van verruiming/aanvulling van het aanbod aan winkels, omdat men ook buiten de reguliere winkeltijden terecht kan. Van daadwerkelijke concurrentie tussen deze soorten winkels is geen sprake. Wel past een maximum van 100m2 bij het karakter van het aanvullend aanbod op de bestaande detailhandel.

De verplichte winkelsluiting geldt niet voor een winkel in een brandstofverkooppunt, indien in die winkel de bruto omzet tenminste voor 50% uit de verkoop van brandstoffen, smeermiddelen en aanverwante artikelen bestaat. Dit is besloten in het Vrijstellingsbesluit Winkeltijdenwet. De verkoop van alcohol in pompshops is uitgesloten. de oppervlakte van een pompshop wordt op maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte gesteld.

4.8 Verkeer en parkeren

 

4.8.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Om de bestaande woningen opnieuw positief te bestemmen is alles in en rondom het plangebied geïnventariseerd. Door alleen de woningen en het tankstation terug te bestemmen blijft de rest van het bestemmingsplan Bakertand in tact. Hiermee blijft voor de omliggende percelen de bedrijfsfunctie met milieucategorie 3 gehandhaafd. Om voor de her bestemde woningen toch een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is een deel van de bedrijvenbestemming verwijderd en vervangen voor een agrarische. Hierbij is rekening gehouden met de richtafstanden van de maximaal toelaatbare milieucategorie. Omdat de omgeving nog steeds bestemd is als bedrijventerrein en gezien de nabijheid van de Rijksweg en het tankstation is uitgegaan van een gemengde omgeving waarmee de verkleining van de richtafstand met 1 stap gerechtvaardigd is. Gerekend vanaf de woning is dus binnen de eerst 50 meter (voor categorie 3) de bedrijfsbestemming verwijderd.

 

Daarnaast zit er in het bestemmingsplan ook nog de bestemming van een tankstation (zonder LPG). Met het oog op de verkleining van de richtafstand met 1 stap wordt deze afstand gehaald tot omliggende woningen. Daarnaast is er sprake van een bestaande situatie. Hiermee is voldoende borging dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

 

Naast het bestemmingsplan ligt in de nabije omgeving nog het bedrijf Primagaz (Abcovenseweg 57a). Het bedrijf is wegbestemd maar valt nog onder het overgangsrecht. Hiervoor geldt dat de huidige activiteiten mogen worden voorgezet. Doordat er verder geen uitbreidingsmogelijkheden zijn, kan bij de beoordeling uit worden gegaan van de rechten uit de Milieuvergunning. Bij het afgeven van de vergunning is rekening gehouden met de woningen binnen het onderliggend plangebied. Zodat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In bijlage 1 "Bijlage 1 Inventarisatie alle risicobronnen en verantwoording" zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg, A58 en Primagaz. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt onderdeel uit van de bijlage.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Het plangebied ligt volgens de beleidsvisie externe veiligheid in toekomstig industriegebied. Hiervoor zijn geen randvoorwaarden in de beleidsvisie opgenomen. Hiervoor zijn geen voorwaarden opgenomen in de beleidsvisie.

5.3.4 Conclusies en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg, de A58 en Primagaz. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De brandweer Midden -en West Brabant heef terzake advies uitgebracht (zie Bijlage 2 Advies brandweer). Deze zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke bestaande situatie.

Wat betreft dit bestemmingsplan is artikel 76 lid 3 uit de Wet geluidhinder van toepassing.
De geluidgevoelige bestemmingen betreffen bestaande woningen. Deze woningen liggen in de geluidszone van bestaande wegen. Verder akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Het bestemmingsplan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke bestaande situatie.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die ten opzichte van de bestaande situatie een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben. Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

Voor de woningen is rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-brochure waarin ook afstanden staan voor geur. Binnen het bestemmingsplan Bakertand zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3 toegestaan. Door te voldoen aan de richtafstanden is er in beginsel sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Het gebied ligt tussen de kom van Goirle en Tilburg. De voormalige agrarische bestemmingen zijn in het plan Bakertand al weg bestemd. Het bedrijf aan de Hoge Wal 15 is opgekocht door de gemeente en in de overeenkomst is afgesproken dat het houden van dieren per augustus 2016 moet zijn gestaakt. Het bedrijf aan Bakertand 1 ligt op voldoende afstand om van invloed te zijn op de voorgrondbelasting. Voor de achtergrondbelasting geldt dat de overige bedrijven in de omgeving op dusdanige afstand liggen dat ze geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van de woningen binnen het plangebied.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Op grote delen van de locatie is tot op heden nog geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op naast gelegen percelen echter wel. Uit deze gegevens komt naar voren dat er in omgeving diverse verhoogde gehaltes aan zware metalen wordt gemeten in zowel de grond als het grondwater.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden. Men moet rekening houden dat het grondwater niet zondemeer kan worden onttrokken en geloosd kan worden op de riolering en/of oppervlaktewater.

Uit het landsdekkend beeld 2004 komt naar voren dat er op locatie mogelijke sporen kunnen worden aangetroffen van een erfverharding bestaande uit puin en/of bouw en sloopafval.

Ook de in het verleden uitgevoerde bedrijvigheid geeft aanleiding om de locatie als historisch te beschouwen.

 

Ondergrondse tanks

Er is voor de locatie geen ondergrondse tank geregistreerd.

 

Aanbeveling

Voor nieuwbouw op locatie kan het zo zijn dat er om een verkennend bodemonderzoek wordt gevragen dat maximaal 5 jaar oud is en is opgesteld volgens de NEN 5740 door een erkend adviesbureau.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur en Ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtstbij: op ca. 3 kilometer afstand ligt de gebiedsgrens. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen. De Regte Heide & Riels Laag bestaat uit een smalle dekzandrug met aan de oostzijde het beekdal van de Poppelse Leij en aan de westzijde het beekdal van de Oude Leij, ingesneden in oude rivierafzettingen en vervolgens opgevuld met zandige smeltwaterafzettingen. De beekdalen zijn vervolgens opgevuld met veen. De overgang tussen De Regte Heide, een heidegebied met heidevelden en vennen, en de Oude Leij is vrij abrupt en wordt gekenmerkt door een hoogteverschil van circa 5 meter. Het gebied kent een eeuwenlang agrarisch gebruik, hetgeen resulteerde in een heidegebied in het noordoostelijk deel van het Natura 2000-gebied en beweide beekdalen. Het zuidelijk deel van het Natura 2000-gebied bestaat overwegend uit vochtige alluviale bossen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het bestaande gebruik, er treedt geen verandering van gebruik op. Effecten treden niet op.

 

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS (de Oostplas te Goirle) ligt op ca. 155 m afstand. Aanwezige beheertype is N04.02 Zoete Plas.

 

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in de EHS. Het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het bestaande gebruik, er treedt geen verandering van gebruik op. Effecten treden niet op.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied is niet gelegen in de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt buiten de Groenblauwe mantel (op een afstand van 125 meter, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

 

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in de Groenblauwe mantel. Het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het bestaande gebruik, er treedt geen verandering van gebruik op. Effecten treden niet op.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) en een verkennend veldonderzoek (op 29-05-2015) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Tijdens het verkennend veldonderzoek waren de gebouwen en particuliere gronden in het plangebied niet toegankelijk.

Het plangebied ligt in het uiterste zuiden van Tilburg, tegen de grens van Goirle, ten oosten en ten westen van de Abcovenseweg. Aan de zuidkant wordt het begrensd door de Rillaerse Baan en de Hoge Wal. Ten noorden van het plangebied ligt de A58. In het plangebied zijn 9 woonhuizen aanwezig met losstaande schuren, met tuinen, diverse opstallen, verharde opritten, een garagebedrijf met brandstofstation en een distributiecentrum voor aardgas. De bebouwing dateert uit de periode 1921 tot 2008. Het tankstation heeft een plat dak. De bebouwing van het gasdistributiecentrum heeft deels platte daken en deels zadeldaken. De woonhuizen en de opstallen op de particuliere terreinen hebben verschillende typen daken (zadeldak, zadeldak met wolfsend, schilddak), belegd met dakpannen. Enkele gevels van de woningen hebben open stootvoegen, andere niet. Verschillende daken en dakgoten van de woningen zijn met een overstek aangebracht. Dit geldt ook voor schuren en opstallen. Gaten, kieren etc. in de schuren zijn aangetroffen. Een toegangspoort van de Abcovenseweg 59 is voorzien van een zadeldak dat aan de onderzijde toegankelijk is. Op de nokbalk van deze poort is tijdens het veldbezoek nestmateriaal van vogels aangetroffen. Van welke vogelsoort kon niet worden vastgesteld. In het plangebied is langs de Abcovenseweg een bermsloot aanwezig. Deze stond tijdens het veldonderzoek droog. Kelders, bunkers en andere ondergrondse ruimten zijn voor zover bekend afwezig. Straatverlichting is aanwezig, evenals verlichting op de percelen. De Abcovenseweg tussen Goirle en de A58 vormt een lijnvormige structuur. Openbaar groen, bestaande uit wegbermen, is in en grenzend aan het plangebied aanwezig.

De bebouwing is als verblijfplaats potentieel geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Deze soorten – vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger – kunnen de bebouwing in via open stootvoegen en spleten tussen overstek en gevel.

Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) zijn daarnaast overvliegend en foeragerend in het plangebied te verwachten. Als vliegroute heeft het plangebied door de aanwezigheid van opgaande ruimtelijke structuren (de Abcovenseweg met laanbeplanting en de rij bebouwing aan de oostzijde) potentieel een essentiële betekenis. Als foerageergebied heeft het plangebied geen essentiële betekenis. Er is veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied aanwezig.

De bomen in het plangebied zijn potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats en paarverblijfplaats voor boombewonende vleermuizen (ruige dwergvleermuis; vanwege de aard van het plangebied worden andere soorten niet verwacht) en eekhoorn (tabel 2). De tuinen zijn potentieel geschikt als functioneel leefgebied voor deze soort. In het plangebied zijn ruigtes, en rommelige plekken aanwezig die geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats voor steenmarter (tabel 2).

De woningen zijn van buiten af gezien potentieel geschikt voor verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van huismus en gierzwaluw. Schuren zijn van buitenaf gezien potentieel geschikt voor verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van steenuil en kerkuil. Bomen aan de achterzijde van de percelen zijn potentieel geschikt voor verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van sperwer. Voor overige roofvogels is het plangebied vanwege de nabijheid van de bekende verspreiding in Tilburg, de verkeerswegen en/of woningen ongeschikt.

De woningen binnen het plangebied, alsook de verhardingen op de privéterreinen konden, omdat de privéterreinen ontoegankelijk waren, niet nader worden onderzocht op de aanwezigheid van beschermde muurvegetatie zoals klein glaskruid, steenbreekvaren tongvaren, zwartsteel en gele helmbloem. Aanwezigheid van groeiplaatsen van deze soorten kan derhalve niet worden uitgesloten. Het plangebied is potentieel geschikt voor wilde marjolein. Voor overige vaatplanten is het plangebied ongeschikt.

De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor andere beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat in het plangebied op voorhand uit te sluiten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en vogels met niet jaarrond beschermde nesten. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. gebouwbewonende, en struweel- en boombroedende vogelsoorten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, diverse muizensoorten, bunzing, hermelijn, wezel, ree en mol.

 

Conclusie

De bebouwing is potentieel geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen, steenuil, kerkuil, sperwer, huismus en gierzwaluw. Bomen zijn potentieel geschikt voor ruige dwergvleermuis, eekhoorn en sperwer. Het plangebied is potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats en functioneel leefgebied voor steenmarter. In het plangebied zijn potentiële groeiplaatsen aanwezig voor wilde marjolein en beschermde muurplanten. De bebouwing alsook de bij de woningen horende tuinen en erven zijn niet van binnenuit onderzocht, aanvullend oriënterend onderzoek door een deskundige is nodig teneinde de potenties verder te concretiseren.

Het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet is niet nodig, omdat het bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van het bestaande gebruik, er treedt derhalve geen verandering van gebruik op. Effecten treden niet op.

Indien ruimtelijke ingrepen alsnog plaatsvinden dienen negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet te worden bepaald.

De aanwezigheid van andere voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met werkzaamheden in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen).

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied omvat negen burgerwoningen en twee bedrijven aan/nabij de Abcovenseweg. De feitelijk bestaande situatie zal in dit plan worden vastgelegd.

Het gebied Bakertand heeft momenteel een uit te werken bedrijvenbestemming. Inmiddels is duidelijk dat deze bestemming niet uitgewerkt gaat worden. Het is de bedoeling dat het hele gebied weer zijn bestaande feitelijke (grotendeels) agrarische bestemming terug krijgt. Als gevolg van de huidige uit te werken bedrijvenbestemming zijn de bestaande woningen langs de Abcovenseweg wegbestemd. Zo ook het bedrijf Primagaz en het tankstation op de hoek Abcovenseweg en Hoge Wal. Zowel voor de huiseigenaren als de bestaande bedrijven leidt de wegbestemming tot grote onzekerheid en problemen bij verkoop en bedrijfsvoering. Vooruitlopend op de grote herziening voor het hele gebied Bakertand worden daarom de negen burgerwoningen en twee bedrijven aan/nabij de Abcovenseweg weer positief bestemd.

 

Terreinhoogten

Het plangebied wordt gekenmerkt door de beekdalstructuur en het samenkomen van de Katsbogte (NL 20) en de Nieuwe Leij (NL 1). De bebouwing langs de Abcovenseweg ligt ongeveer op 13,50m+ NAP en neemt af in noordoostelijke richting tot ongeveer 12,50m+ nabij de duiker van de Nieuwe Leij onder de Rijksweg.

6.1.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

Uit het geohydrologisch onderzoek Bakertand van 2001 blijkt dat de bodem ter plaatse bestaat uit een matig humeus, matig siltig, matig fijn zandig toplaag. De dikte varieert tussen 0,5m en 1,0m. Daaronder ligt zwak tot zeer siltig , zeer fijn tot matig fijn zand. Dat geldt voor de onderzochte bodemlagen aan de hand van boringen tot de onderkant van de afzetting.

Klei- en leem lagen zijn waargenomen in het onderzoek op alle dieptes onder het maaiveld, met diktes die variëren tussen 0,3m en 0,4m, verspreidt over het hele plangebied. In de noordelijke helft zijn veenlagen op allerlei dieptes gevonden onder de toplaag, met een dikte van ongeveer 0,5m.

Het plangebied kenmerkt zich door aanzienlijke variaties op korte afstanden, waarbij de zandlagen afwisselen met storende lagen. De horizontale doorlatendheid is in het geheel goed te noemen, dankzij de zandige 'stroombanen' onder, boven en tussen de storende lagen. De verticale doorlatendheid is bij de aanwezigheid van storende lagen (leem-, klei- of veenlagen) slecht. Verspreidt over het plangebied is veen aangetroffen met een variabele dikte (tot 1,50m). Waar niet, is de doorlatendheid ingeschat op 0,5m/dag.

 

Grondwater

Uit het geohydrologisch onderzoek Bakertand van 2000 en 2001 dat de waterscheiding tussen het systeem Leij / Donge en de Oude Leij / Nieuwe Leij/Voorste Stroom, ten westen van het plangebied ligt. De grondwaterstroming heeft een oostelijke / noordoostelijke richting. Uit het onderzoek blijken de maatgevende hoogste grondwaterstanden te variëren van ongeveer 12,60m+, langs de Abcovenseweg, tot ongeveer 11,50m+, nabij de Nieuwe Leij.

 

Maatgevende hoogste grondwaterstanden

Door de combinatie van lage terreinhoogten met hoge grondwaterstanden, zijn de ontwateringdiepten ter plaatse van de bestaande bebouwing langs de Abcovenseweg en Rijksweg voldoende maar loopt wel af in noordelijke richting.

 

Ontwateringsdiepten

Het plangebied valt niet binnen Keurbeschermingsgebied.

6.1.3 Oppervlaktewater

Het plangebied wordt afgewaterd door de zuidelijke loop van de Katsbogte (NL 19). Deze tak komt samen met de noordelijke loop (NL 20) op korte afstand ten oosten van de Abcovenseweg. Beide watergangen zijn deels in eigendom van het waterschap. Deze beek ontvangt in de huidige situatie de landelijke afvoer van haar stroomgebied (beginnend bij de Blaakweg. Er doen zich geen bijzondere knelpunten in de afvoer van deze wateren. Daarbij is nauwelijks sprake is van stromend water in droge perioden. De Katsbogte komt verder naar het oosten samen met de Nieuwe Leij (NL 1), en nog verder naar het oosten met de Voorste Stroom, de Essche Stroom en uiteindelijk de Dommel.

 

De Oostplas is oorspronkelijk een zandwinput en is grondwater gevoed. De westelijke helft is gegraven tot ongeveer 2,00m+ NAP. De oostelijke helft tot ongeveer 11,00m- NAP. Dat komt overeen met respectievelijk dieptes van 8m en 22m. De waterpeilen schommelen rond de 10,75m+ NAP. Tussen de beken en de plas bestaan geen bekende verbindingen.

Tussen de rijksweg en Bakertand liggen slootjes voor de detailafwatering van de percelen. Ook langs de bestaande wegen zorgen sloten voor de afwatering van de weg.

6.1.4 Riolering

Ten westen van de Abcovenseweg ligt drukriolering voor de afvoer van vuilwater dat vrijkomt bij de daar aanwezige bebouwing. Het verzamelde vuilwater stroomt af richting de rioolstelsels van Goirle. Het regenwater dat vrijkomt in het plangebied wordt afgevoerd middels de aanwezige sloten. Het regenwater stroomt af via de detailafwatering richting de bovengenoemde leggerwatergangen.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken

landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel 2015, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

In dit bestemmingsplan wordt de huidige situatie vastgelegd. Oorspronkelijke plannen om dit gebied als onderdeel van Bakertand om te zetten in bedrijventerrein zijn achterhaald. Daardoor is de bebouwing die ivm de ontwikkeling tot bedrijventerrein was wegbestemd, opnieuw positief bestemd. Met de vastlegging wordt geen uitbreiding van de bebouwing mogelijk gemaakt, zowel bij de woningen als bij de bedrijven. Er is geen sprake van toename van verhard oppervlak, bestaande af- en ontwatering blijft gehandhaafd. Hierdoor is er geen sprake van waterbelangen in het plangebied.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap geeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

7.2.1 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen. Echter voor bouwpercelen groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²; geldt een maximale oppervlaktemaat van 150m2 en voor bouwpercelen groter dan of gelijk aan 5000m2 geldt een maximale oppervlaktemaat van 200m2. Een en ander tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.

7.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Het onderhavige bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Wonen-Buitengebied, Bedrijf, Agrarisch en Verkeer-Verblijf. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 8 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 9 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 10 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 11.

 

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 12, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 14 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven betreft dit bestemmingsplan een actualisatie van de in dit gebied vigerende planologische regeling. Het gaat om een zgn. beheer bestemmingsplan.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan hoeft de gemeente geen aanvullende voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen.

Indien er naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming schade (artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bakertand, Abcovenseweg eo 2015 op 26 juni 2015 gepubliceerd.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn verzonden naar de op basis van artikel 3.1.1 Bro naburige gemeente Goirle.

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Gemeente Goirle

16 sept. 2015

 

Waterschap De Dommel

Het waterschap geeft geen voorlopig wateradvies. Voor de motivering wordt verwezen naar hfdst 6.3.

 

Provincie

Met de provincie is afgesproken dat plannen binnen bestaand stedelijk gebied niet meer voor vooroverleg worden ingediend.

 

 

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

De vooroverlegreactie van de gemeente Goirle betrof vragen over de illegale caravanstallingen in het plangebied, over diverse aanduidingen en over de omvang van bestaande bijgebouwen.

Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders is dat het toegezonden concept- bestemmingsplan een plan was dat nog in bewerking wa. Dat de illegale caravanstallingen niet worden bestemd en dat de aanduidingen, voor zover deze niet voorkomen in het plangebied, zijn geschrapt. Verder is aangegeven dat daar waar bestaande bijgebouwen groter zijn dan de standaardregeling van het bestemmingsplan in de regels is bepaald dat, voor zover het gaat om legale bijgebouwen deze worden geacht aan het bestemmingsplan te voldoen.

9.3 Burgerparticipatie

Op donderdag 9 juli 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in het T Kwadraat in Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Ook was er de mogelijkheid een reactieformulier in te dienen.Al degene die een reactieformulier hebben ingediend danwel wie verzocht heeft om opmerkingent te laten noteren hebben een brief ontvangen waarin gemotiveerd is aangegeven of deze reactie al dan niet aanleidng heeft gegeven tot aanpassing van het concept-bestemmingsplan.

De reacties hadden onder andere betrekking op vragen om voormalige bedrijven in het plangebied terug te bestemmen, over de bedrijfswoning aan de Hoge Wal 3, over uitbreidingsmogelijkheden van het tankstation, over een niet geregelde bestaande inrit en te klein bouwvlak van een woning, over een caravanstalling, over de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en over het waarom bestemmen van omliggende agrarische (delen van) percelen. Verder waren er vragen over het buiten het plangebied gelegen bedrijf Primagaz en zijn hindercirkels en over de bouw van een nieuwe woning op een perceel buiten het plangebied.

Naar aanleiding van de vragen/opmerkingen is het plan op een aantal punten aangepast

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 19 oktober 2015 tot en met 30 november 2015. Tijdens deze periode zijn er zeven zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage 3 zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.