direct naar inhoud van Regels

Hoogvenne Armhoef 2007, 3e herziening (Ringbaan Oost 180)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2015003-e001
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herontwikkeling van de Sacramentskerk aan de Ringbaan Oost 180 in Tilburg.

Met deze ontwikkeling worden 15 woningen gerealiseerd. Het front van de kerk en de kerktoren aan de Ringbaan Oost blijven gehandhaafd en worden getransformeerd tot 3 bijzondere woningen. Op het vrijkomende terrein daarachter worden 12 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het voorterrein van de voormalige kerk blijft gehandhaafd en wordt bestemd voor verkeer en verblijf. Herontwikkeling van de gehele kerk is niet mogelijk gebleken. Op deze wijze wordt voorkomen dat de hele kerk wordt gesloopt en blijft een gedeelte van het karakteristieke gebouw gehandhaafd.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt langs de Ringbaan Oost, de Pelgrimsweg en de Loudonstraat. Het gaat om het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg sectie B nummer 09397.

 

[image] 

 

[image] 

Ligging plangebied

 

[image] 

Luchtfoto plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Hoogvenne Armhoef dat is vastgesteld op 27 oktober 2008 en onherroepelijk werd op 17 juli 2009.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Functionele structuur

Het plangebied behelst de Sacramentskerk, die al jaren leeg staat en afgebroken zal worden. Daarbij zullen het front van de kerk en de kerktoren aan de Ringbaan Oost gehandhaafd blijven en worden getransformeerd in 3 bijzondere woningen. Op het vrijkomende terrein daarachter zullen nog eens 12 grondgebonden woningen gebouwd worden. Het voorterrein van de voormalige kerk aan de Ringbaan Oost blijft gehandhaafd en wordt bestemd voor verkeer en verblijf. Aan de Loudonstraat komt een louter voor groen bestemd plantsoen rond de te behouden monumentale beuk (zie ook Ruimtelijke structuur). In verband met het behoud van deze monumentale beuk mag er geen verharding in het plantsoen worden aangelegd, met uitzondering van een toegangsweg naar het binnenterrein. Deze toegangsweg mag uitsluitend op de aangeduide locatie gerealiseerd worden en dient aan de constructieve eisen te voldoen zoals zijn aangegeven in de BoomEffectAnalyse, deze is bijgevoegd in Bijlage 8 BoomEffectAnalyse.

 

Het plangebied ligt langs de Ringbaan Oost, de Pelgrimsweg en de Loudonstraat en is daarmee goed aangesloten op het (stedelijk) wegennet. Vanaf de Loudonstraat is het binnenterrein te bereiken waar parkeren wordt gerealiseerd. Via dit binnenterrein is ook het eerder genoemde voorplein aan de Ringbaan Oost bereikbaar. Ook hier vindt beperkt parkeren plaats. Het voorplein is niet bereikbaar vanaf de Ringbaan Oost.

2.2 Ruimtelijke structuur

Gezien de ligging langs de Ringbaan Oost en aan het einde van de zichtlijn vanuit de Nieuwe Bosscheweg, is het front en dan met name de kerktoren van de voormalige Sacramentskerk een belangrijk stedenbouwkundig bebouwingsaccent op stedelijk niveau. Daarnaast is de kerk ook het gebouwde symbool voor de omliggende buurt, die "Sacramentsparochie" genoemd wordt. Bij de herontwikkeling van deze locatie is ernaar gestreefd om nadrukkelijk rekening te houden met de hierboven beschreven betekenis van de kerk en de kerktoren. Dit heeft geleid tot de keuze voor toepassing van het zogenaamde "aangezichtsmodel" waarbij het front van het kerkgebouw inclusief de kerktoren en het voorplein behouden blijven. Bij de verdere planuitwerking daarachter is tevens het bestaande stedenbouwkundige complex, dat is samengesteld uit kerk, pastorie en tuin, als inspiratie genomen. De nieuwe bebouwing achter het te behouden front volgt de bebouwingscontour van de huidige kerk en bestaat uit een rijzig, drielaags woningtype met plat dak, waardoor de bijzonderheid van de plek wordt onderstreept. De pastorie blijft als woongebouw behouden (buiten dit bestemmingsplan). En tot slot komt de pastorietuin terug in het plan in de vorm van een plantsoen met de monumentale beuk aan de Loudonstraat. Deze middelen zijn ingezet om de cultuurhistorische connotatie en de ensemblewaarde van de kerk zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen in de nieuwe situatie.

 

De bouwhoogtes van de te behouden delen van de kerk (front en toren) zijn afgeleid van de bestaande bouwhoogtes. De opgenomen bouwhoogte voor de toren voorziet in de mogelijkheid om een nieuwe torenspits te realiseren. Achter de toren is de mogelijkheid opgenomen om een trappenhuis/lift te realiseren voor het geval dat dit nodig is om de toren eventueel goed bewoonbaar te maken. De hoogte van de bouwdelen direct achter het front is zodanig bepaald dat ze vanaf het oosten gezien niet buiten of boven het front uitsteken. Met betrekking tot de bouwhoogte van de nieuwe woningen is hiervoor reeds e.e.a. opgemerkt, de maximale bouwhoogte is op 10 meter vastgelegd.

 

Van groot belang zijn de bomen in of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de monumentale beuk in de Loudonstraat. Uitgangspunt is dat deze boom behouden blijft. Hiertoe is een aantal maatregelen in het plan opgenomen (zie paragraaf 1, functionele structuur). Ook de bomen langs de Ringbaan Oost zullen behouden blijven. De bomen langs de Pelgrimsweg zullen behouden blijven of, mede gezien hun beperkte vitaliteit, door nieuwe bomen vervangen worden. In ieder geval zijn bomen langs de Pelgrimsweg belangrijk in verband met de continuiteit van het laanprofiel.

 

In de opzet van het plan worden de tuinen maar ook het parkeren aan de binnenzijde van het blok opgelost.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones). Waarschijnlijk bevinden zich uitsluitend aansluitkabels in het plangebied.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Voor het overige wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken.

3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

 [image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

 

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

Conform Artikel 2.1 en 3.3 van de provinciale Verordening Ruimte dient een verantwoording opgenomen te worden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014.

 

In de planperiode tot en met 2023 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2020.

 

Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

Hiermee is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).

 

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De planlocatie Sacramentskerk (Ringbaan-Oost) met 15 grondgebonden koopwoningen is een duidelijk voorbeeld van binnenstedelijke (her)ontwikkeling, c.q. verdichting stedelijk gebied. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar (vormen van) centrum-stedelijk wonen, ofwel wonen in vrij hoge dichtheid, functiemenging met (groot-)stedelijke voorzieningen, grootschalige (ruimtelijke) complexiteit, en een combinatie van sterke nabijheid en bereikbaarheid.

 

Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan het Centrum-Stedelijk woonmilieu onmiskenbaar aan. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim 20% van de gevallen uit te gaan naar een (centrum-) stedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van zo'n 2.200 woningen in dit woonmilieutype.

 

De gehele ontwikkeling bevindt zich binnen stedelijk gebied, daarmee is voldaan aan trede 2 en hoeft trede 3 niet nadere bekeken te worden.

 

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Gemeente

 

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Conclusie

Het plan voor de ontwikkeling van de locatie van de Sacramenstkerk sluit goed aan bij de stadsstrategie uit de Omgevingsvisie. Fijn leven, wonen, werken en recreeren vormen het fundament van de stad. De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. De herontwikkeling van het terrein van de Sacramentskerk draagt bij aan nastreving van dat doel. Met sloop van het in slechte staat verkerende gebouw van de kerk en de bouw van grondgebonden woningen, wordt in dit deel van wijk weer een prettige leefomgeving gecreerd.

Verder wijst de Omgevingsvisie gebieden en lijnen aan die een belangrijke representatieve of historische waarde hebben voor de stad. Een oude kern als de wijk Armhoefse Akkers is er zo een. In dergelijke gebieden is bij ontwikkeling maatwerk vereist, waarbij een goede balans wordt gezocht tussen ontwikkeling en behoud. De Sacramentskerk is onderdeel van het ruimtelijk-historische verhaal van Tilburg en ligt in een gebied dat representatief is voor een specifieke ontwikkeling in de stad. Door voor de Sacramentskerk - die op zichzelf niet beschermenswaardig is gebleken - te komen tot een ontwikkeling waarbij de gevel behouden blijft, wordt een balans gevonden tussen herontwikkeling en behoud van een belangrijk element dat een deel van de geschiedenis 'vertelt'.

3.3.2 Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR)

In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

 

Toetsing plan

De omgevingscommissie is voor vooroverleg geraadpleegd over het bouwplan. De commissie vindt het jammer dat het schip van de kerk gaat worden gesloopt, maar gaat er bij de beoordeling vanuit dat dit onafwendbaar is. Het bouwplan is in principe gunstig beoordeeld.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

 

4.3.1.1 Nota 'Gronden voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Historisch geografisch plangebied

4.3.1.3 Archeologie

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.2.1 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

4.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie wordt het feit dat de kerk niet beschermingswaardig is gebleken betreurd. Gebleken is dat een of andere vorm van herontwikkeling van de gehele kerk niet mogelijk is. Positief aan het nu voorliggende bouwplan is dat het westfront van het kerkgebouw en de toren behouden blijven. Met de bouw van de nieuwe woningen worden geen historische objecten of structuren aangetast.

 

Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie archeologisch vooronderonderzoek in de vorm van een gecombineerd bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als: Bijlage 7 Archeologisch onderzoek. De uitkomst van het onderzoek is dat de archeologische verwachtingswaarde van de grond laag is.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Woonvisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.

De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.

De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.

De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).

Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.

De woondoelen:

  1. Focus op de woningvoorraad, verbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;

  2. Nieuwbouw nog beter en meer klantgericht (particulier opdrachtgeverschap);

  3. Versterking samenhang wonen, welzijn, zorg

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

 

Woonvisie Oost (Armhoef incl. Piushaven)

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Het huidige woonmilieu van Oost (Armhoef incl. Piushaven) kan getypeerd worden als een buiten-centrum milieu. De WoonVisie geeft aan dat delen van Oost zich door de nabijheid van de Binnenstad kunnen transformeren in de richting van een centrum-stedelijk woonmilieu. Het gaat hierbij om de wijken rondom de Piushaven en de Spoorzone (Tivoli). Deze transformatie kan met name plaatsvinden door verdichting. Voor de realisatie van de woningbouw in een centrum-stedelijke setting rond de Piushaven geeft de WoonVisie aan dat gestreefd moet worden naar een hogere mate van functiemenging dan in de huidige situatie het geval is. Het oostelijke deel van Armhoef (ten oosten Ringbaan Oost) heeft met haar lagere dichtheid en ligging aan het landelijke Moerenburg de potentie zich meer te ontwikkelen naar een groenstedelijk woonmilieu. Waar mogelijk dient hier aandacht te zijn voor versterking van het ruimtelijke en groene karakter van de buurt. Voor het overige delen van het woningmarktgebied is sprake van behoud en verdere versterking van het buiten-centrum woonmilieu.

4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

 

 [image]

 

Woningbehoefte voor Armhoef/Jeruzalem / Fatima

Uit het Kwalitatief Woningbehoeftenonderzoek (Gemeente Tilburg, 2012) is gebleken dat er in Oud Zuid-Oost veel meerpersoonshuishoudens en 35 tot 55 jarigen wonen. Het inkomen dat de bewoners te besteden hebben is ongeveer gelijk aan het gemiddelde in Tilburg. In Oud Zuid-Oost staan relatief veel rijtjeshuizen, met een in verhouding lage huurprijs. In het gebied is 17% van de woningvoorraad volledig toegankelijk en daarmee geschikt voor ouderen. Gemiddeld in Tilburg is dat 22%.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in Oud Zuid-Oost is ten opzichte van 2008 gestegen en ongeveer gelijk met het Tilburgse gemiddelde.

4.4.4 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.

4.4.5 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

4.4.6 Levensloopbestendig bouwen

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo veel mogelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (Bijlage bij regels Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 12m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

 

Ter bescherming en behoud van de op deze boomwaardekaart aangeduide monumentale boom is in het bestemmingsplan voor een gedeelte van het terrein de bestemming 'groen' opgenomen, met de nadere aanduiding 'monumentale boom'. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd of andere werkzaamheden plaatsvinden. Buiten de kroonprojectie van de boom is het binnen deze bestemming wel mogelijk om, onder strikte voorwaarden, welke zijn genoemd in de BoomEffectAnalyse een in- uitritconstructie te realiseren, zodat de parkeerplaatsen op het binnenterrein bereikbaar zijn.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.6 Verkeer en parkeren

 

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeers- functie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;

  2. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;

  2. voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijven- terrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

[image]

 

categorisering wegen

4.6.2 Parkeren

Ligging:

Het plan ligt ten oosten van de binnenstad van Tilburg in de wijk Hoogvenne Armhoef en word begrenst met de Ringbaan Oost, Pelgrimsweg, Loudonstraat en de Daendelstraat.

Het plan ligt binnen de bebouwde kom in een 30km/h gebied.

 

Functies:

De Ringbaan Oost heeft een ontsluitende functie en de Pelgrimsweg, Loudonstraat en Daendelstraat hebben een woonstraat-functie.

 

Inrichting:

De Ringbaan Oost is een gebiedsontsluitingswegen en heeft een snelheidsregiem van 50km/h. Hier rijdt ook een bus.

De Pelgrimsweg, Loudonstraat en Deandelstraat liggen in een 30km/h gebied en moeten dus voldoen aan bepaalde richtlijnen zodat duidelijk is dat men zich in een 30km/h gebied begeeft. De straten zijn gewoon tweerichtingsverkeer.

 

Parkeren:

Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen.

In het plan zijn 15 woningen voorzien, 7 woningen met een bvo van 130m2 en 8 woningen met een bvo van 128m2. Hier horen de volgende parkeernormen bij:

woningen van 70 tot 130m2 bvo => 1,7 p.p x 8 woningen = 13,6 parkeerplaatsen

woningen van 130 tot 160m2 bvo => 2,0 p.p x 7 woningen = 14 parkeerplaatsen

 

Totaal moeten dus 28 parkeerplaatsen opgelost worden op eigen terrein. Dit is echter niet mogelijk, hier kunnen maximaal 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit is onder meer het gevolg van de op het terrein aanwezige monumentale boom, die behouden dient te blijven. Het college kan ontheffing verlenen van de parkeernormen voor de overige parkeerplaatsen die niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Er is een parkeertelling gedaan in de directe omgeving van het plangebied (bijlage 1 Parkeeronderzoek Pelgrimsweg). Hieruit blijkt dat in de Loudonstraat voldoende capaciteit in het openbaar gebied aanwezig is, om deze 9 parkeerplaatsen op te lossen. Daarbij komt deze ontwikkeling in de plaats van de bestaande kerk, waarbij geen parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn.

 

Ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning kan de definitieve parkeerbehoefte worden bepaald en dient uit een inrichtingsplan te blijken hoeveel en op welke wijze de parkeerplaatsen op eigen terrein worden gesitueerd. Voor de overige parkeerplaatsen, die in het openbaar gebied worden opgelost, zal het college ter zijner tijd ontheffing moeten verlenen.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een 'gemiddeld' modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Het plan ligt langs de drukke ontsluitingsweg Ringbaan Oost. De naastgelegen pastorie valt buiten het plangebied wat bekent dat de functie Maatschappelijk op dit perceel gehandhaafd blijft. Het pand is inmiddels in gebruik als een kamerverhuurpand, waarvoor middels de kruimelgevallenregeling mee akkoord is gegaan. Bij de herziening van het bestemmingsplan welke binnen 1 a 2 jaar zal worden opgestart zal de functie gewijzigd worden in wonen. Zodat ook voor de toekomst een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

 

Aansluitend op het plangebied bevinden zich voornamelijk woonfuncties. Bij het perceel aan de andere kant van de Lourdonstraat is naast de woonfunctie ook een aanduiding Maatschappelijk opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn activiteiten mogelijk die grotendeels vallen onder milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter. Met uitzondering van de theoretische planologische mogelijkheid van de vestiging van een brandweerkazerne en sportvelden waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. Voor deze laatste twee functies is het zonder meer niet aannemelijk dat deze gerealiseerd kunnen worden omdat het hier een rijksmonument betreft, waarmee de zwaar ingrijpende verbouwing die nodig is voor de functies kan niet worden toegestaan. De conclusie is dat de bestemming voor dit perceel wat ruimer is ingestoken dan feitelijk uitvoerbaar is. We gaan dan ook uit van een richtafstand van 30 meter.

 

Voor de overige functies geldt ook dat de richtafstand van 30 meter tot aan de nieuwe woningen niet wordt gehaald. Aangezien in de directe omgeving van deze maatschappelijke aanduiding al overwegend sprake is van wonen, is het aannemelijk dat de activiteiten passend zijn in de omgeving en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. de kans op een ongeval;

  2. het effect van het ongeval;

  3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

  4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. Daarbij is gebruik gemaakt van de aanzet voor verantwoording en groepsberekening opgesteld door Agel adviseurs, zie:

Daarnaast is gebruik gemaakt van het standaard advies van de brandweer Midden -en West Brabant.

Opgenomen in de Bijlage 2 Advies brandweer.

 

In Bijlage 3 Risico inventarisatie en verantwoording Ringbaan-Oost 180 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A58 en het spoortraject Tilburg- Vught/Boxtel. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en in de bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording Ringbaan-Oost 180 opgenomen.

5.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Breda-Tilburg- Vught/ Tilburg-Boxtel en de A58 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200m geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). Het plangebied ligt op meer dan 200m van de A58 en minder dan 200 meter van de spoorlijn. De veiligheidszone van het spoor ligt over het plangebied en staat weergegeven op de planverbeelding. Binnen deze veiligheidszone mogen geen bijzonder kwetsbare objecten gebouwd worden, en moet de verantwoordingsplicht worden ingevuld bij een toename van het aantal personen.

5.3.6 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee transportassen, te weten de spoorlijn Breda - Tilburg, en de A58. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Bij het opstellen van de verantwoording is gebruik gemaakt van de standaardadvies van de brandweer Midden -en West Brabant. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit de verantwoording worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 15 nieuw te bouwen woningen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een onderzoek uitgevoerd door AGEL Adviseurs (projectnummer 20150393) d.d. 9 november 2015. Dit onderzoek is bij deze toelichting gevoegd: Bijlage 6 Akoestisch onderzoek. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor 13 woningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij voor drie van die woningen de maximaal vast te stellen hogere waarde van 63 dB wordt overschreden. Het betreft de woningen 1 tot en met 3. Voor de woningen 1 tot en met 3 dienen gevels gericht naar de Ringbaan-Oost als 'dove gevel' te worden uitgevoerd. Voor twee woningen geldt dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB wordt voldaan.

 

Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Bij afweging van de te nemen maatregelen bleek dat bron- dan wel overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.

 

Voor 13 geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waardenbesluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd: Bijlage 4 bij regels Hogere Waardenbesluit.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn de geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. In het akoestisch onderzoek van AGEL Adviseurs heeft ook een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor zes geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde van 55dB wordt overschreden. De maximaal te stellen hogere waarde van 68dB wordt niet overschreden.

 

Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. In het kader van de geluidsanering zijn reeds raildempers en geluidschermen geplaatst. Het treffen van extra geluidreducerende maatregelen is dus niet meer mogelijk.

 

Voor zes geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waardenbesluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd: Bijlage 4 bij regels Hogere Waardenbesluit.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

Ook valt het plangebied niet binnen een zone zoals vastgesteld op grond van hoofdstuk V "zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in het oprichten van 15 woningen, wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Voor de locatie is er op 13 februari 1995 een onderzoek BOOT uitgevoerd, naar de mogelijke verdachtmaking van een ondergrondse opslagtank. Tijdens het onderzoek is zintuigelijk de tank aangetroffen. Tijdens het onderzoek zijn er geen analyses genomen. De tank is ook blijven liggen.

 

In december 2006 is in het aangrenzend gebied een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke verdachtmakingen (dempingen, erfverhardingen en opslag tanks). Tijdens dit onderzoek is er ook op deze locatie een boring gezet. De grondmonsters bleken in het veld zintuigelijk schoon te zijn en verder analytisch onderzoek is destijds niet nodig geacht.

 

Doordat er geen analyses zijn uitgevoerd op locatie is er dus niets te zeggen van de mogelijke grondkwaliteit. Over het algemeen worden er in en om Tilburg vaak lichte verhogingen geconstateerd aan zware metalen in het grondwater. Ook wel verhoogde achtergrondwaardes genoemd.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie. De licht verhoogde waardes aan PAK en EOX zijn mogelijk te relateren aan de aanwezige erfverhardingen gelegen op locatie.

 

Dempingen

Voor zover bekend liggen er geen dempingen op de locatie.

 

In het kader van de omgevingsvergunning voor nieuwbouw is het noodzakelijk dat voor deze locatie een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens de NEN 5740. Een dergelijk onderzoek dient maximaal 5 jaar oud te zijn en te zijn opgesteld door een erkend adviesbureau. Tijdens dit onderzoek dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een opslagtank.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur en Ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

 

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

 

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de

 

Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Kampina & Oisterwijkse Vennen liggen het dichtstbij: ruim 2,7 kilometer ten oosten van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 13 habitatttypen, 4 habitatsoorten, 2 broedvogelsoorten en 1 niet-broedvogelsoort. Kampina en de naastgelegen Oisterwijkse vennen en bossen vormen samen een voorbeeld van het licht glooiende Brabants dekzandlandschap, met U-vormige paraboolduinen, met bossen, vennen, heide en overgangen naar schraalgraslanden in beekdalen. Kampina is een restant van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met droge en vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennen en blauwgraslanden. In de oeverzones van de vennen komt nog hoogveenvorming voor, in het zuiden liggen dopheidevelden. In het stroomdal van de vrij meanderende Beerze staan hoge populieren, elzenbroek, vochtige heide met gagelstruweel en blauwgraslanden. De vennen in het gebied zijn vaak langgerekt in zuidwest-noordoostelijke richting, de dominerende windrichting van de laatste ijstijd, toen dit landschap grotendeels werd gevormd. Vennen die in het gebied aanwezig zijn betreffen doorstroomvennen (o.a. de Centrale Vennen in de Oisterwijkse Bossen), geïsoleerde zure vennen, en vennen in beekdalflanken die (van oorsprong) onder invloed staan van inundatie met beekwater. De vennen in de Oisterwijkse bossen zijn merendeels ontstaan als uitgestoven laagten in een stuifzandlandschap, waar veentjes in ontstonden. Door vervening is hierin sinds de Middeleeuwen weer open water ontstaan. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.

 

Natuurnetwerk Nederland

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Nederland (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Nederland.

 

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Nederland is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

 

Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Nederland worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland is ten oosten gelegen op ca. 315 m afstand van het plangebied. Dit perceel heeft het beheertype N04.02 Zoete Plas (Wilhelminakanaal).

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Natuurnetwerk Nederland in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten oosten van het plangebied gelegen op ruim 335 m. afstand (Moerenburg).

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

 

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

 

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 16-12-2015) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.

 

Dit bestemmingsplan voorziet in gedeeltelijke sloop en renovatie van de Sacramentskerk. De groenstructuur in de achtertuin van de woning Ringbaan Oost 182 zal worden gerooid, met uitzondering van de beuk op de zuidoostelijke hoek van het plangebied.

 

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern van de stad Tilburg op de hoek Ringbaan Oost en de Pelgrimsweg. Op de locatie is momenteel een kerkgebouw aanwezig. Het gebouw is gebouwd in 1933. Het gebouw heeft een dakpannen dak, luchtspouw, boeiboorden, zolder en kelders. Langs de openbare weg is (straat)verlichting aanwezig. Open water is in het plangebied afwezig. In het zuidoosten is een tuin aanwezig met struiken en bomen.

 

Het plangebied is in 2013 onderzocht op vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is verricht voor een gebiedsontheffing Oude Stad Tilburg, hetgeen daarom een groter onderzoeksgebied bestrijkt dan alleen het plangebied. In het plangebied is tijdens voorgenoemd onderzoek vastgesteld dat:

 

De aanwezigheid van groeiplaatsen, voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor andere beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat in het plangebied op voorhand uit te sluiten. Groeiplaatsen van beschermde planten zijn tijdens het veldbezoek vanaf openbare weg niet aangetroffen. Het is echter niet uit te sluiten dat aan de particuliere, achterzijde beschermde vaatplanten (zoals tongvaren, klein glaskruid) afwezig zijn. Aanvullend veldonderzoek is nodig. Indien deze of andere beschermde muurflora wordt aangetroffen is het aanvragen van een ontheffing niet nodig indien wordt gewerkt op basis van een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.

 

Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) zijn overvliegend en foeragerend het plangebied te verwachten. De onderzoeksresultaten uit 2013 bevestigen dit. Voor beide functies heeft het plangebied geen essentiële betekenis. Veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied is aanwezig.

 

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struweel- en boombroedende vogelsoorten.

 

Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, huisspitsmuis en gewone pad.

 

Conclusie

Voor de gebiedsontheffing Flora- en faunawet heeft de gemeente Tilburg in 2013 onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw in de Oude Stad uitgevoerd. Het plangebied ligt in dit (onderzoeks)gebied. In het plangebied zijn geen voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen. Het is op grond van dit onderzoek niet uit te sluiten dat het plangebied een functie als voortplantingsplaats en/of vaste rust- en verblijfplaats voor laatvlieger vervult. Mitigerende maatregelen zijn nodig om de gunstige staat van instandhouding, de functionaliteit en het zorgvuldig handelen de laatvlieger te borgen. Deze maatregelen dienen door een deskundige op het gebied van laatvlieger in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt. Indien - met instemming van de gemeente - van de gebiedsontheffing gebruik wordt gemaakt volstaat voorgaande werkwijze. En anders dient zelfstandig door een ecologisch deskundige aantoonbaar beoordeeld te worden of de handelingen gevolgen hebben voor beschermde soorten.

 

Het is op voorhand niet uit te sluiten dat aan de particuliere, achterzijde beschermde vaatplanten (zoals tongvaren, klein glaskruid) afwezig zijn. Aanvullend veldonderzoek is nodig. Indien beschermde plantensoorten van tabel 2 van de Flora- en faunawet aanwezig zijn is een aanvraag ontheffing Flora- en faunawet niet nodig indien wordt gewerkt op basis van een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.

 

De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor andere beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat of op uitgevoerd onderzoek in 2013 op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden niet op.

 

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen voorzorgsmaatregelen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt.

 

Er is in het plangebied een kleine kans op beschermde tabel 1 soorten (grondgebonden zoogdieren en amfibieën). Het treffen van mitigerende maatregelen om schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen of tot het minimum te beperken is hiervoor nodig. De maatregelen dienen het zorgvuldig handelen te borgen. Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen mitigerende maatregelen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

 

Het plangebied is 2.850m² groot en is grotendeels verhard; de onverharde oppervlakte is 750m². De terreinhoogte is ongeveer 13,80m+NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

De bodem bestaat uit sterk lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is ca. 11,95m+NAP. De ontwateringdiepte ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.

6.1.3 Oppervlaktewater

In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is het Wilhelminakanaal, ca. 300m oostelijk van het plangebied.

6.1.4 Riolering

In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

 

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

 

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken

landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

 

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel 2015, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

 

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;

Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;

Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

 

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

De ontwikkeling bestaat uit de interne verbouw van de kerk plus een uitbreiding met de woonoppervlakte. Het afvoerend verhard oppervlak neemt daarbij toe met ongeveer 400 m². Het plangebied ligt niet in een afkoppelgebied, er komt geen blauwe ader in de buurt te liggen. Dat betekent dat afvoer plaats vindt via het gemengde stelsel, de bestaande hoofdriolering.

 

De gemeente heeft de wens om op termijn het gemengde rioolstelsel om te bouwen tot een gescheiden stelsel. Daarom wordt het voorgeschreven om het hemelwater en vuilwater inpandig te scheiden en gescheiden aan te leveren op de erfgrens. Dit biedt de mogelijkheid om het hemelwater op termijn op een andere manier te benutten.

 

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

6.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

 

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

 

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

 

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

7.2.3 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten;

  3. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  4. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.

 

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

[image] 

 

7.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

7.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2;

  1. bouwhoogte:

  1. maximaal 3m bij plat dak;

  2. bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;

  3. bouwhoogte maximaal 4,5m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

7.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

 

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak geeft het plan het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Soms is een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).

 

Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.

7.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.

 

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11.

 

Overige regels

Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Het gaat hier om een bouwplan in de zin van de Grex-wet.

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. De bijdrage 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' is hierin overeengekomen. Daarnaast is een plansschadeovereenkomst gesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannenkosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

 

Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om bestemmingsplanherziening zijn leges in rekening gebracht en betaald (op basis van de geldende Legesverordening van gemeente Tilburg).

 

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

 

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Hoogvenne Armhoef 2007, 3e herziening (Ringbaan Oost 180) op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Burgerparticipatie

Op 14 september 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in Café Zomerlust aan de Oisterwijksebaan 15 in Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Er zijn voornamelijk opmerkingen gemaakt over de wijze waarop het parkeren is opgelost in het plan. Het verslag van deze bijeenkomst is bijgevoegd als: Bijlage 9 Verslag burgerparticipatie.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 maart tot en met 9 mei jl. ter inzage gelegen. Er is een zienswijze ingediend die door 35 omwonenden is ondertekend. Daarnaast heeft de brief op de Facebookpagina van Armhoefse Akkers in korte tijd 91 steunbetuigingen opgeleverd, zo geven de indieners aan. Hierna volgt een zakelijke samenvatting van de ingekomen zienswijze en de reactie daarop van de gemeenteraad:

 

Inhoud zienswijze:

De bewoners beginnen hun zienswijze met aan te geven dat zij groot voorstander zijn van de herontwikkeling van de kerk en verwachten dat de woningen de wijk zullen verrijken.

Het bezwaar dat zij hebben is gericht op de afwijking van de parkeernorm. Reden hiervoor is dat reeds hinder wordt ervaren van het gebrek aan parkeerplaatsen. De kritiek richt zich op het parkeeronderzoek, waarin volgens de bewoners ten minste 7 parkeerplaatsen te weinig zijn voor de ruimtes D en E in de aanvraag.

Daarnaast zien de bewoners door de komst van 150 medewerkers van GGZ bij Jan Wier extra vraag naar parkeerplaatsen in de wijk op zich af komen. GGZ zou reeds in een e-mailbericht hebben aangekondigd dat er te weinig parkeerruimte op eigen terrein zal zijn. Dit komt bovenop de parkeeroverlast vanwege Interpolis, zoals die al aanwezig is. De ontheffing voor 9 parkeerplaatsen voor de herontwikkeling van de Sacramentskerk zal naar de mening van omwonenden voor nog meer overlast zorgen. Zij zien hiervoor zelf twee mogelijkheden:

  1. De boom in de tuin van de kerk kappen en hier parkeerplaatsen realiseren.

  2. De parkeerruimte aan de Pelgrimsweg ter hoogte van het klooster transformeren tot schuin parkeren. Hierdoor zouden volgens de bewoners de 9 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

 

Reactie gemeente:

De gemeente vindt het goed om te vernemen dat omwonenden het plan op zichzelf een verrijking van de wijk vinden. Dit sluit goed aan op de redenen voor de gemeente om medewerking te verlenen aan het plan om de kerk die in erbarmelijke staat verkeert, te vervangen door grondgebonden woningen.

Het is daarbij ook goed om te concluderen dat de zorg die omwonenden hebben over het parkeren in de wijk Armhoefse Akkers, c.q. de overlast die zij wellicht al ervaren, niet alleen via dit particuliere bouwplan kan worden weggenomen. Voordat wordt ingegaan op de concrete parkeersituatie voor dit bouwplan, aantallen en het parkeeronderzoek, lijkt het op z'n plaats om de context van het parkeerbeleid te schetsen.

De parkeernormen zijn aan de orde wanneer zich een nieuwe ontwikkeling voordoet. Bestaande woningen of gebouwen aan de parkeernorm toetsen leidt meestal tot een parkeertekort; in veel historisch gegroeide situaties is in het geheel geen parkeren op eigen terrein gerealiseerd. Dat is ook zo bij de meeste woningen in wijk de Armhoefse Akkers. In de tijd dat deze woningen werden gebouwd was parkeerproblematiek niet aan de orde.

Het uitgangspunt bij nieuwbouw is dat parkeren zoveel als mogelijk op eigen terrein moet plaatsvinden. Wanneer dat niet mogelijk is, wordt bekeken of het verantwoord is om uit te wijken naar openbaar gebied. Het college van burgemeester en wethouders kan in zo'n geval ontheffing verlenen bij de omgevingsvergunning voor het bouwen. Wanneer het nodig is om het bestemmingsplan te herzien, zoals voor de locatie Sacramentskerk het geval is, wordt bij de vaststelling van dat bestemmingsplan bekeken of het aannemelijk is dat het college die ontheffing kan verlenen bij de uiteindelijke omgevingsvergunning(en).

De gemeente heeft - ter voorbereiding op de door het college te verlenen ontheffing - in 2014 parkeeronderzoek laten verrichten om de feitelijke parkeerbehoefte in de omgeving van het plangebied te bepalen. De parkeertellingen zijn op een dinsdag, donderdag en zaterdag uitgevoerd. Een conclusie die we uit dit onderzoek mogen trekken is dat op een doordeweekse dag overdag in de Loudonstraat bezettingsgraden van tussen de 75 en maximaal 116% zijn. Ter hoogte van de meeste woningen in de Loudonstraat is de bezettingsgraad echter 88% . Dat de parkeerdruk vanaf 18:00 uur weer veel lager is, ondersteunt de conclusie die de bewoners trekken, namelijk dat zeer waarschijnlijk werknemers die in gereguleerd gebied (betaald parkeren) werken o.a. in de Loudonstraat geparkeerd staan. Tussen 18.00 en 22:00 uur is de parkeerdruk doordeweeks, met name in telgebied D, beduidend lager; namelijk maximaal 47%. In het weekend (zaterdag) blijkt uit de telling dat er in het geheel geen parkeerprobleem is in de Loudonstraat (telgebied D), dan komt de bezettingsgraad niet boven 53%.

Aan de hand van het voorgaande onderbouwt de gemeente de te verlenen ontheffing als volgt: Tijdens kantooruren zijn de meeste bewoners werken en blijkt er dus te worden geparkeerd door werknemers die in gereguleerd gebied werken. Buiten kantooruren blijkt uit de telling dat er in de omgeving voldoende parkeerruimte is, óók voor de 9 parkeerplaatsen die voor dit plan in het openbaar gebied worden opgelost. De overige parkeerplaatsen die nodig zijn voor de ontwikkeling - dat zijn er 19 - worden wel op eigen terrein gerealiseerd.

De twee opties die de bewoners aandragen om meer parkeerplaatsen in de directe omgeving te creëren heeft de gemeente ook bekeken. Parkeren ten koste van de monumentale boom op het kerkterrein is niet acceptabel. De ontwikkelaar heeft in zijn planvorming rekening gehouden met de aanwezigheid van de boom en dit is zonder meer uitgangspunt. De boom is in goede conditie en kan met de juiste maatregelen nog jaren mee. De boom wordt niet opgeofferd, maar juist extra goed beschermd in de voorliggende plannen.

 

Ook parkeren aan de Pelgrimsweg is bekeken. De straten in de wijk Armhoefse Akkers, waaronder ook de Pelgrimsweg, hebben de volgende kenmerken gemeen:

De gemeente heeft in de eerste plaats bekeken wat de winst van haaks (of diagonaal) parkeren zou kunnen zijn, uiteraard rekening houdend met de aanwezige bomen en hun worteling. Met schuin parkeren is geen winst te behalen; er passen precies 9 parkeervakken, terwijl er in de huidige situatie met de langsparkeerstrook ook 9 auto's kunnen staan.

Haakse vakken passen qua profiel niet. Hiervoor is namelijk 11 meter ruimte nodig (6 meter rijbaan en 5 meter diepe parkeervakken). De rijbaan is maar 5 meter breed hier en de ruimte tot aan de kloostertuin is 6,5 meter. Zou je hier haakse parkeervakken aanleggen, dan hou je slechts een trottoir over van 50 centimeter en dat is veel te smal.

 

Het voorstel om aan de Pelgrimsweg haaks (of onder een hoek) te gaan parkeren sluit overigens niet goed aan bij de stedenbouwkundige karakteristiek van de wijk. Vanuit verkeerskundig oogpunt kan de Pelgrimsweg worden gekwalificeerd als een zogenoemde 'inprikker' van de wijk. Door de aansluiting op de Ringbaan Oost rijden op deze weg veel auto's en ook fietsers de wijk in en uit. Dit in combinatie met haakse of diagonale parkeervakken is niet verkeersveilig en kan gevaarlijke situaties opleveren.

 

Alles afwegende stelt de gemeente dat het verantwoord is om voor het plan om de locatie van de vervallen Sacramentskerk te herontwikkelen, 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied te vinden. Dit naast de 19 parkeerplaatsen die wél op eigen terrein worden ontwikkeld.

De vaststelling van dit bestemmingsplan staat er niet aan in de weg dat de gemeente breder kijkt naar de