direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Witbrant Koolhoven 2012, 3e herziening (Amsweerstraat)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

In Tilburg wordt (collectief) particulier opdrachtgeverschap (het als consument zelf of samen met anderen bouwen van je eigen woning) gestimuleerd. Dit beleid heeft z'n beslag gekregen in verschillende documenten zoals de Tilburgse Woonvisie, coalitieakkoord(en), programmabegroting etc.In 2012 heeft het college een actieplan vastgesteld waarmee de ontwikkeling van (C)PO projecten wordt aangejaagd.

De locatie aan de Amsweerstraat ligt in de zuidoostelijke hoek van de wijk Witbrant Oost. Oorspronkelijk waren hier twee torens met appartementen voorzien. Deze woontorens zijn ook in het vigerende bestemminsplan opgenomen met de bestemming Wonen-Gestapeld tot 37 meter hoog.

De twee torens zouden een stedenbouwkundig accent gaan vormen aan de rand van Witbrant Oost en uitzien op de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Gezien de veranderde woningmarkt wordt echter niet meer verwacht dat het bouwen van appartementen op deze groenstedelijke locatie de komende jaren haalbaar is. Hierom heeft de stuurgroep Transitie Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Tilburg op 25 maart 2013 besloten op deze locatie in plaats van appartemententorens grondgebonden woningen mogelijk te maken. Ook is opdracht gegeven om de uitgifte van deze kavels in de vorm van PO dan wel CPO verder uit te werken. De gemeenteraad heeft op 19 mei 2014 besloten om de grondexploitatie voor deze ontwikkeling te openen.

Particulier opdrachtgeverschap (PO) houdt in dat toekomstige kopers van de woningen zelf opdrachtgever zijn voor het woningbouwtraject. Particulieren ontwikkelen woningen voor eigen gebruik met als doel om kwalitatief goede woningen te bouwen voor een eerlijke prijs die bovendien voldoen aan individuele wensen. Bij CPO zijn de toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever voor de nieuw te bouwen woningen.

Grondgebonden woningen passen niet in het bestemmingsplan op de locatie. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Witbrant Koolhoven 2012' kent de bestemming Wonen Gestapeld te aan het plangebied.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de bouw van grondgebonden woningen past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0001.png"

indicatieve ligging plangebied

Het plangebied ligt in de zuidoostelijke hoek van de woonwijk Witbrant Oost. De woonwijk Witbrant Oost is inmiddels bijna geheel gerealiseerd. Wat nog resteert is de onderhavige (bouw-) locatie aan het einde van de Amsweerstraat. Deze locatie is in stedenbouwkundig opzicht belangrijk en vormt in het stedenbouwkundig plan een accent ter markering van de oostelijke entree van het gebied DE Wijk, waar Witbrant onderdeel vanuit maakt. Oorspronkelijk is dit stedenbouwkundig accent vertaald in een tweetal woontorens van 37 meter hoog en een half verdiepte, door een kunstmatig landschap afgedekte parkeergarage. Dit is als zodanig vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Witbrant Koolhoven. In de nu voorliggende planherziening vervallen de twee woontorens en de bijbehorende parkeergarage en wordt het stedenbouwkundige accent vormgegeven door middel van een cluster van vier grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0002.jpg"

Het plangebied ligt tevens in de invloedssfeer van de aanliggende natuurgebieden langs de bosrand (zuidwestelijk gelegen) bosrand en (noordoostelijk gelegen) Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstlaan.

Qua impact op de natuurlijke omgeving is het nieuwe plan een grote verbetering:

  • De hoeveelheid bebouwing neemt sterk af.
  • De halfverdiepte parkeergarage, die, hoe groen aangekleed ook, een flink oppervlak aan het natuurgebied onttrok, is niet langer nodig.
  • Al met al is er sprake van een veel compacter plan, waardoor de natuur (veel) meer ruimte krijgt.
  • Door de sterke daling van het aantal woningen neemt de "stedelijke druk" in de vorm van verkeersbewegingen sterk af.
  • De ongunstige effecten van de verlichting van de woontorens, die tot relatief ver in het natuurgebied door zouden werken, worden met het vervallen van hoogbouw opgeheven.

Ook qua impact op de kwaliteit van de omliggende woonomgeving kan het plan als een grote verbetering beschouwd worden.

2.2 Beschrijving plan

In het plangebied worden vier aaneengesloten kavels gerealiseerd voor woningen in (C)PO-verband. Onderstaande stedenbouwkundige schets, die is gemaakt in samenspraak met geïnteresseerde aspirant-kopers van een kavel, is uitgangspunt. De aangegeven buitenste perceelsgrenzen, die aan de openbare ruimte grenzen, liggen hierbij vast; de aangegeven perceelsgrenzen tussen de buren zijn vooralsnog indicatief.

Er komt een smalle weg/erf, ongeveer zoals aangegeven op de schets, waardoor de kavels (ook door auto's) bereikt kunnen worden. Deze weg wordt van het omliggende groen afgeschermd door bij voorkeur een lage keermuur die door een licht oplopend landschap vanaf het omliggende landschap aan het zicht wordt onttrokken. Bezoekersparkeren en een keermogelijkheid worden aan de noord-westzijde van de woningen gerealiseerd. De watergang aan de zijde van het bos zal worden doorgetrokken tot achter de kavels. Deze principes zullen verder uitgewerkt worden in een inrichtingsplan. De kavels zullen uitgewerkt worden als een "paviljoen in het landschap", waardoor recht wordt gedaan aan de eerder genoemde stedenbouwkundige markering van deze plek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0003.jpg"

Er is een aantal nadere uitgangspunten opgesteld, die zijn bedoeld om:

  • de woonkwaliteit van de bewoners over en weer te waarborgen, zowel in de ontwikkelingsfase als in de daarop volgende beheerfase;
  • een in de omgeving passende uitstraling te realiseren;
  • in te spelen op de door geïnteresseerden aangegeven wensen en hen een zo groot mogelijke vrijheid te bieden, binnen de twee hiervoor genoemde punten.

Deze uitgangspunten zijn ook in de juridische regeling van het bestemmingsplan verwerkt. Zie hierover meer in Hoofdstuk Opzet planregels.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

Met een Klic-melding is in beeld gebracht dat de volgende kabels en leidingen in/nabij het plangebied liggen:

  • laagspanning;
  • riool vrij verval;
  • water;
  • stadsverwarming;
  • telecom.

In de uitvoering van het plan zal met deze leidingen rekening moeten worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, nr 201302867/1/R4 heeft de Afdeling overwogen:

"Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is."

Het betrof in die uitspraak een ontwikkeling van in totaal 6 woningen. Omdat in dit plan de ontwikkeling van 4 woningen mogelijk wordt gemaakt is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

Desalniettemin kan het volgende aangevoerd worden.

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2011. In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudensverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.

Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

Met dit bestemmingsplan worden twee woontorens afgewaardeerd. Er worden in dit geval minder woningen mogelijk. Dit plan draagt dus niet extra bij aan de woningbouwopgave.

De geprojecteerde woontorens zijn deels gelegen in de groenblauwe mantel volgens de Verordening Ruimte. Ook het onderhavige plan is dus deels buiten bestaand stedelijk gebied gelegen. De provincie heeft aangegeven mee te werken aan herbegrenzing van het bestaand stedelijk gebied cf. de Verordening Ruimte, nu er feitelijk sprake is van stedelijk gebied op de locatie.De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Het besluit tot herbegrenzing zal worden genomen vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraaktoelichting is voor dit bestemmingsplan artikel 3.1.6. lid 2 Bro niet van toepassing.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • 1. De kwaliteit van het landschap;
  • 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  • 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie 


Deel A 

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C 

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Toetsing plan Verordening Ruimte

Het vigerende bestemmingsplan op deze locatie voorziet in de realisatie van twee woontorens. De grens van de groenblauwe mantel is rechtgetrokken, maar komt niet geheel overeen met de mogelijke bebouwing. In het onderhavige plan zijn vier kavels voorzien, die wat verder in de groenblauwe mantel komen te liggen.

Het plangebied ligt in de overgang tussen woonwijk Witbrant en diverse natuurgebieden. In het verleden is gekozen voor woontorens als afronding van het gebied, maar de bouw hiervan is niet langer realistisch. De impact van de woontorens (bouwhoogte 37 meter) en de ondergrondse parkeerplaats op de natuur zou groot zijn. Het onderhavige plan leidt tot minder bebouwing, verkeersdruk en lichtuitstraling richting de bossen. Een gedeelte van het nu bestaand stedelijk gebied krijgt een natuurbestemming in onderhavig plan. In ruil hiervoor verzoekt de gemeente om herbegrenzing van de groenblauwe mantel. Voor een verdere toelichting op de plannen zie paragraaf 5.8.4 Groenblauwe mantel. Dit voorstel is ambtelijk voorbesproken met de provincie. Een formeel verzoek om herbegrenzing (ex artikel 6.18 Verordening Ruimte Noord-Brabant) loopt parallel aan deze bestemmingsplanprocedure. Met de toestemming van Gedeputeerde Staten op dit punt, kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

Onderhavig plan betreft de afronding van woonwijk Witbrant en past als zodanig in de structuurvisie.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie; de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

Specifiek voor dit plan is een document opgesteld waarin de ontwerprichtlijnen voor de schil rondom de woningen zijn vastgelegd. Dit document wordt voorgelegd aan de Omgevingscommissie ter vaststelling. De bouwplannen moeten hieraan voldoen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  • 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  • 2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);
  • 3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.3.1.3 Historische geografie plangebied
  • Het plangebied Witbrant-Oost ligt ten zuidoosten van het voormalige landgoed Reeshof en ten oosten van de Dongevallei. Dit gebied ligt centraal in de voormalige Hultensche Heide, die doorsneden door de Oude Leij en Donge het middendeel vormde van een uitgestrekt heidegebied (Tilburgse Heide) ten westen van Tilburg tussen de gemeenten Loon op Zand, Dongen, Hulten en Riel;
  • Kaart van Tilburg, J.F. Hutten ca 1835: het gebied tussen groot ven de Witten Brand en Reeshofweg (Kamerikpad) is ingetekend als heide. Het gebied tussen de Reeshofweg en de Donge (de beekdalzijde) is ingetekend als drassig gebied of Byster. Ten noordoosten van de Witten Brand loopt de oude Leij die vanuit de Reit in Tilburg via de Warande en Rey's Hof naar de Donge vloeit. De dichtstbijzijnde bebouwing is de steenbakkerij langs de zuidzijde van de Bredaseweg en het Rey's hof ten noordwesten van de Witten Brand.
  • De aan de zuidzijde van het plangebied gelegen Bredaseweg is een onderdeel van de in 1826, deels op oudere tracé's aangelegde rijksweg tussen Tholen en Grave (begin twintigste eeuw doorgetrokken naar Nijmegen). De weg verbond de belangrijkste Brabantse plaatsen met elkaar en groeide uit tot de belangrijkste oost-west verbinding van het zuiden van het land. Via een overgang (vroeger aangeduid als Maasbrug en de Maasdyk) wordt het beekdal van de Donge overgestoken.
  • Na het eerste kwart van de negentiende eeuw worden er aan beide zijden van de Bredaseweg landgoederen en landhuizen gesticht. De aanleg van landgoederen door de welgestelden onder de Tilburgse fabrikantenelite bereikt zijn hoogtepunt in de decennia rond 1900 en gaat veelal gepaard met enige landschappelijke tuinaanleg. Grote delen van het huidige plangebied worden bebost, in de regel met naaldhout.
  • Een andere belangrijke oost-westelijke lijn in het plangebied wordt gevormd door de in 1862-1863 aangelegde spoorlijn tussen Breda en Tilburg. In 1863 werd de spoorlijn in gebruik genomen.
  • In de twintigste eeuw zijn het plangebied en de directe omgeving daarvan grotendeels in gebruik als akker- en weideland. In 1993 is er sprake herinrichting van de noordelijke zijde van Witbrant als terrein voor de in 2002 te houden Floriade. Nadat duidelijk werd dat de Floriade niet in Tilburg gehouden zou worden, werd in de daaropvolgende jaren besloten het gebied te benutten voor woningbouw. Deze is in de jaren vanaf 2004 gefaseerd tot stand gekomen.

4.3.1.4 Archeologie
  • AMK Het plangebied heeft op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een deels middelhoge en deels lage verwachting;
  • Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met basis verwachting;
  • Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein (Archeologische Monumenten Kaart).
  • ARCHIS: tussen de Donge en de Lage Witsie zouden op het landgoed Reeshof twee bronzen bijlen uit de bronstijd zijn gevonden (36815); Bij de Hoge Witsie is de vondst van een vuurstenen ovalbeil uit het neolithicum bekend (35484);
  • Regionaal Archief Tilburg: op de terreinen ten noorden van Witbrant Oost en ten noorden van de spoorweg bij het Zwartven zijn diverse vondsten uit de steentijd bekend, onder meer een vuursteenkern, mesolithische afslagen, klingen en onbepaald vuursteenmateriaal.
  • In 2014 is door RAAP een inventariserend onderzoek uitgevoerd voor een plan in het nabijgelegen Witbrand-West: "Plangebied Witbrant de Gaas in Tilburg, gemeente Tilburg; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek." ISSN: 0925-6369. Daarin werd geconstateerd dat de zone van Witbrand een vrij marginaal landbouwgebied betreft waarin geen archeologische indicatoren werden aangetroffen. Er werden dan ook geen verdere archeologische aanbevelingen gedaan.
  • De archeologische verwachting van het plangebied en de nabije omgeving is laag tot zeer laag.
  • In de jaren 2006-2008 werd de bodem in het plangebied en de directe nabijheid vergraven voor de aanleg van een viertal vijvers die de biodiversiteit in het plangebied moeten bevorderen. De bodem in het plangebied mag dan ook als verstoord worden beschouwd.
  • De lage archeologische verwachting in combinatie met de bodemverstoringen in het plangebied maken dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wordt.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.2.1 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
  • In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.
  • Historische structuren: In dit plangebied liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden van (bijzondere) cultuurhistorische waarde.
  • Het plangebied wordt volgens de Cultuurhistorische Waarden Kaart -Noord-Brabant (CHW) ingelijst door lijnobjecten van hoge waarde aan de noord-, west- en zuidzijde, respectievelijk de spoorweg (redelijk hoog), de scheidingslijn tussen Witbrant-Oost en –West (redelijk hoog) en de Bredaseweg (hoog).
  • Ten noordoosten van het plangebied, snijdend door de noordoostelijke hoek van het plangebied Witbrant-Oost, ligt als object van hoge waarde de heideontginning Zwartvenseweg. Dit is een landbouwontginning op voormalig ven uit ca. 1900, opgebouwd uit smalle percelen, van elkaar gescheiden door verlande ontwateringssloten met relicten van perceelsrandbegroeiing. Door de aanleg van de spoorweg Tilburg-Breda en recenter de Burgemeester Baron van Voortweg, fragmentarisch bewaard gebleven.
  • De percelen bos in het zuidelijk deel van de Witbrant behoren volgens de CHW tot de historische groenstructuur ten zuidwesten van Tilburg. De in het bos aanwezige paden hebben een redelijk hoge waarde. Het gaat om een omvangrijk geheel gesitueerd rond de Bredaseweg, vlak ten westen van Tilburg met lanen, parken en bossen waarin eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, spar, lariks, linde, esdoorn en tulpenboom staan. Nabij de bebouwing staan onder andere linde, esdoorn en tulpenboom. Het gebied staat ook wel bekend als de landgoederenzone. De beplanting dateert overwegend uit 1893-1920.
  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
4.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast

Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de lage archeologische verwachting en de aanwezige bodemverstoring geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

4.4 Volkshuisvesting

Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de afwaardering van de appartementstorens en de ontwikkeling van de grondgebonden woningen wordt hieraan mede invulling gegeven.

4.4.1 Woonvisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.

De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.

De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.

De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).

Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.

De woondoelen:

  • 1. Focus op de woningvoorraad, verbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Nieuwbouw nog beter en meer klantgericht (particulier opdrachtgeverschap);
  • 3. Versterking samenhang wonen, welzijn, zorg

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

Woonvisie over DE Wijk

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. De WoonVisie geeft aan dat DE Wijk zich in de richting van een groen stedelijk woonmilieu dient te ontwikkelen. Binnen DE Wijk is de locatie Witbrant (West en Oost) al ver in ontwikkeling. Ook is al gestart met de locatie Koolhoven.

4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0004.jpg"

Woningbehoefte voor de Reeshof en DE Wijk

Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2012) is gebleken dat De Reeshof en DE Wijk relatief veel meerpersoonshuishoudens met kinderen en 35-55 jarigen telt. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is hoog. In de wijk staan veel eengezinskoopwoningen, rijtjeshuizen, twee-onder-een-kapwoningen en relatief veel dure huur- en koopwoningen. In de wijk is 19% van de woningen geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 22% voor heel Tilburg.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de tevredenheid met de woning in De Reeshof of DE Wijk boven het Tilburgse gemiddelde ligt. De tevredenheid met de woonomgeving ligt eveneens boven het Tilburgs gemiddelde.

4.4.4 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, geeft het college invulling aan het doel om meer in (C)PO te laten bouwen.- Het actieplan stimulering eigenbouw is te vinden op www.tilburg.nl 

4.4.5 Nota levensloopbestendige woningbouw in Tilburg. een tussenstand

Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de cirteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Verder geldt dat minimaal 40% van de nieuwbouwopgave uitgevoerd moet worden als levensloopbestendig wonen (nul-tredenwoning).

4.4.6 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.

4.4.7 Toetsing plan

Het plan voor de bouw van grondgebonden woningen in particulier opdrachtgeverschap voldoet aan de beleidsdoelen van Wonen. Met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Groen-Stedelijk woonmilieu, alsmede de ontwikkeling van de woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap. Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt passen grondgebonden woningen beter op deze locatie aan de rand van de stad, dan de oorspronkelijk geplande appartementen.

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen (net als elders in de buurt) levensloopbestendig te ontwerpen en ze te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

4.5 Groen en speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0005.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

In of nabij het plangebied zijn geen (potentieel) waardevolle bomen aanwezig.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  • 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  • 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  • 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  • 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagement al ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

    Parkeren
  • 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  • 6. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  • 7. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0006.jpg"

categorisering wegen

4.6.1.1 Toetsing plan

Het plan ligt in west Tilburg in de wijk de Witbrant Koolhoven. Meer specifiek, in het zuid oosten van de wijk Witbrant.

De Amsweerstraat is een doodlopende straat welke bereikbaar is via de Witbrantlaan Oost welke op zijn beurt weer aansluit op de Baron van Voorst tot Voorstweg, welke ten oosten ligt van de Amsweerstraat. De Amsweerstraat ligt in een 30 km/h gebied.

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plan valt in de woonwijk Witbrant. In de omgeving zijn nog enkele agrarische bedrijven actief (zie paragraaf 5.7.2.). Verder zijn er geen bedrijven die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.

De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; In 2014 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • 1. de kans op een ongeval;
  • 2. het effect van het ongeval;
  • 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied en de relevantie voor de verantwoordingsplicht

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Risicovolle inrichtingen liggen op zodanig grote afstand van het plangebied dat deze niet relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied. Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 2900 meter van de A58. Hiermee ligt het initiatief in het invloedsgebied van de A58. Voor deze weg geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt onder 5.3.9 invulling gegeven aan de verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 475 meter van het spoor. De ontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Uit eerdere berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde op het spoor ter hoogte van de deze ontwikkeling. De afstand tot de bron is zodanig groot dat deze niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Gezien de ligging in het invloedsgebied is conform het ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes onder 5.3.9 invulling gegeven aan een beperkte verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A58. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt invulling gegeven aan verantwoordingsplicht. De brandweer midden -en west Brabant heeft d.d. 1 oktober 2014 advies uitgebracht op het plan. De relevante onderdelen uit het advies zijn in de verantwoording opgenomen.

5.3.9 Verantwoording

Bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in ieder geval ingegaan op:

  • 1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • 2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezig kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Voor het plan is advies aangevraagd bij de brandweer Midden -en West Brabant, op d.d. 1 oktober 2014 is het advies ontvangen, deze treft u als bijlage aan. De relevante zaken uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording. Het plangebied is bereikbaar voor hulpdiensten. Voor de aanwezigen en bewoners zijn er voldoende vluchtwegen om bij een incident het pand te verlaten. De personen die aanwezig zijn worden over het algemeen aangemerkt worden als normaal zelfredzame personen.

Daarnaast ligt het gebied binnen het WAS (waarschuwings- en alarmeringssysteem) alarmeringsgebied en NL-alert. Er is of wordt voldoende bluswater gerealiseerd. De woningen worden in opdrachtgeverschap gerealiseerd. Daarmee kan niet worden gesteld dat er in de woningen een uitschakelbaar ventilatiesysteem komt. Dit is wel een aspect waarmee de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Bij een toxische wolk kan op die wijze langdurig verblijf binnen mogelijk worden gemaakt.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid worden vergroot. De brandweer Midden -en West Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe.
  • De ligging van het plangebied ten opzichte van de A58 is zodanig groot dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt volgens de berekening basisnet weg onder de orientatiewaarde.
  • De bereikbaarheid van de woningen voldoet aan regelgeving, maar is niet optimaal. Er is namelijk gekozen voor een aantal woningen aan een doodlopende weg.
  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
  • De brandweer voldoet aan de opkomstnorm.

De gemeenteraad accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plan voorziet in de realisatie van 4 grondgebonden woningen in het kader van collectief particulier opdrachtgeverschap.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de zone van een weg als bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Dit betreft de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage Akoestisch onderzoek) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde op diverse rekenpunten wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting t.g.v. de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg bedraagt 53 dB. Omdat het plan wordt gebouwd aan de rand van de bebouwde kom op korte afstand van bestaande bebouwing is in het akoestisch rapport uitgegaan van een binnenstedelijke situatie. De maximale grenswaarde voor een binnenstedelijke situatie van 63 dB wordt niet overschreden. Indien wordt uitgegaan van een buitenstedelijke situatie bedraagt de maximale grenswaarde 53 dB. Deze maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Voor beide situaties geldt dat wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet geluidinder dan wel het Besluit geluidhinder.

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren (b.v. toepassen stiller asfalt, beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid, toepassen schermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en stedenbouwkundige aard.

Om de woningen mogelijk te maken neemt het college een besluit hogere waarde.

5.4.2 Railverkeerslawaai

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd (GemeenteTilburg,Team Stedelijke Opbouw d.d. 10 oktober 2014, kenmerk BOKRADE) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Voor nieuwe woningen geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt de geluidbelasting t.g.v. railverkeer maximaal 55 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Er is geen noodzaak om hogere waarden vast te stellen.

5.4.3 Cumulatie en gemeentelijk geluidsbeleid

Er is geen sprake van cumulatie. Enkel voor wegverkeer wordt de voorkeurgrenswaarde overschreden. Omdat de geluidbelasting voor wegverkeer niet meer bedraagt dan 53 dB is het niet noodzakelijk om conform het gemeentelijk geluidsbeleid voorwaarden te verbinden aan het besluit hogere waarden.

Uit het akoestisch rapport blijkt dat alle woningen kunnen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte waardoor, akoestisch gezien, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.4.4 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.5 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in de realisatie van 4 grondgebonden woningen in het kader van collectief particulier opdrachtgeverschap, wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Binnen het huidige bestemmingsplan is de functie Wonen al grotendeels toegestaan. Het aantal woningen en daarmee ook het aantal personen neemt af. Het bouwplan ligt aan de rand van de bebouwde kom. In het agrarisch gebied zijn nog enkele veehouderijen actief. Bij het vaststellen van het onderliggende plan is al gekeken naar de invloed van omliggende veehouderijen op het woon- en leefklimaat. Om de kunnen bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat is in beginsel een achtergrondberekening nodig van veehouderijen binnen een straal van 2 km. Uit dossieronderzoek blijkt dat er binnen deze afstand nog 6 veehouderijen actief zijn. De dichtstbijzijnde ligt op een afstand van meer 350 meter. Al deze veehouderijen behoren tot de niet-intensieve tak (alleen paarden en koeien). Waardoor de invloed op de achtergrondbelasting nagenoeg nihil is. Hierdoor is woon- en leefklimaat naar verwachting te kwalificeren als zeer goed en is nader onderzoek niet nodig.

5.7 Bodem

Ter hoogte van de locatie zijn in het verleden enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit verkennend onderzoek van 22-09-2009 is naar voren gekomen dat er in zowel de grond als het grondwater licht verhoogde gehaltes aan zware metalen zijn geconstateerd. Dergelijke waardes geven geen aanleiding voor een nader onderzoek.

In diverse delen van Noord-Brabant worden gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten.

5.7.1 Tanks

Er zijn geen tanks gelegen op locatie

5.7.2 Demping

Voor zover bekend liggen er geen dempingen binnen 10 meter van het perceel.

5.7.3 Aanbeveling

Voor nieuwbouw op locatie is er in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk een vernieuwd verkennend bodemonderzoek nodig. Onderzoeken voor de omgevingsvergunning dienen maximaal 5 jaar oud te zijn. Een dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd bureau dat te werk gaat volgens de NEN 5740.

5.7.4 Bodembeleid gemeente Tilburg: 'In goede aarde'

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur en Ecologie

5.8.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.8.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
5.8.2.1 Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag (ca. 4.7 km.), de Loonse en Drunense Duinen (ca. 8 km.) & Leemkuilen (ca. 11.5 km.) en de Kampina & Oisterwijkse Vennen (ca. 9 km.). De Regte Heide & Riels Laag heeft een doelstelling voor 7 habitattypen.

5.8.2.2 Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

5.8.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

5.8.3.1 Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is ten zuiden gelegen op ca. 60 m. afstand van het plangebied en betreft het beheertype N16.02 Vochtig bos met productie. Ten oosten - op een afstand van ca. 140 m. - ligt eveneens EHS met het beheertype N16.01 Droog bos met productie.

5.8.3.2 Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Het plangebied ligt niet in de EHS en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

5.8.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

5.8.4.1 Analyse plangebied

Zowel het vigerende bestemmingsplan als het nieuwe bebouwingsvoorstel met het cluster van vier grondgebonden woningen ligt voor een deel in de groenblauwe mantel. Op grond van het vigerend bestemmingsplan zal het oppervlak van de groenblauwe mantel door de voorgestelde compensatie toenemen met 658 m2. Ten gevolge van het plan is er weliswaar sprake van een afname van 894 m2. In het vigerende bestemmingsplan is echter reeds sprake van een afname van 402 m2. Het nieuwe plan betekent dus een extra afname van groenblauwe mantel van 492 m2. Echter zal dit ruimschoots worden gecompenseerd. Bovenstaande zal de gemeente de provincie voorleggen en verzoeken in te stemmen met de nu voorgestelde planherziening met een cluster van vier grondgebonden woningen in plaats van de twee woontorens met ondergrondse parkeergarage uit het vigerende bestemmingsplan. Zie hiervoor paragraaf 3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014).

5.8.4.2 Conclusie

Het plan ligt voor een deel in de groenblauwe mantel. Op grond van het vigerend bestemmingsplan zal het oppervlak van de groenblauwe mantel door de voorgestelde compensatie toenemen met 658 m2. Hierdoor komt de doelstelling van de groenblauwe mantel voor natuur niet in het geding.

5.8.5 Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

5.8.5.1 Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal.

5.8.5.2 Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

5.8.6 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

5.8.6.1 Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van verkennend veldonderzoek en bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna, Waarneming.nl, en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Het verkennend veldonderzoek is uitgevoerd op 30 september 2014.

Het plangebied ligt aan de westkant van Tilburg in de wijk de Reeshof - Witbrand Oost en is te bereiken via de Amsweerstraat. Ten oosten van het plangebied ligt de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Ten zuiden ligt een bos(rand). Ten noordoosten de wijk Witbrand Oost. Het plangebied is openbaar toegankelijk en bestaat uit een extensief beheerd grasland met soorten als duizendblad, sint-janskruid, knoopkruid en boerenwormkruid welke indicerend zijn voor onder meer schralere bodems. Verlichting is in het plangebied afwezig, de toegangsweg (Amsweerstraat) naar het plangebied heeft wel een straatverlichting.

Binnen ca. 100 meter afstand van het plangebied liggen watergangen, meerdere poelen, struweel, bos en woningen. De poelen zijn onderdeel van een poelenlint gelegen ten westen en zuiden van het plangebied. De watergangen hebben een waterafvoerende functie en staan ter hoogte van het plangebied middels een duiker (onder de Amsweerstraat door) met elkaar in verbinding. De poelen en watergangen (zowel het natte als droge deel) worden ecologisch beheerd. Bekend is dat op de oever van de watergang groeiplaatsen aanwezig zijn van moeraswolfsklauw en struikhei, soorten van zonnige, open plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselarme, zure zand- en leemgrond.

De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat in het plangebied op voorhand uit te sluiten. Op basis van bronnenonderzoek te verwachten soorten hebben een (essentieel) habitat dat in het plangebied afwezig is. Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis) zijn overvliegend en foeragerend het plangebied te verwachten, zij het in laag aantal. Voor beide functies heeft het plangebied door de afwezigheid van opgaande ruimtelijke structuren geen essentiële betekenis. Daarnaast is veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een bosrand. Deze lijnvormige structuur is potentieel geschikt als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze functie kan in het geding komen als 's nachts de hoeveelheid verlichting toeneemt. Om effecten op voorhand uit te sluiten zal het verlichtingsplan voor het plangebied hieraan tegemoet komen.

Het plangebied is potentieel ongeschikt voor voortplantingsplaatsen van vogels. In dit type grasland, nabij bebouwde omgeving en vrij toegankelijk worden bezette vogelnesten niet verwacht. Rondom het plangebied is wel habitat voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van vogels aanwezig. Dit habitat is geschikt voor struweelbroedende vogels, vogels van riet en ruigte, boombroedende vogelsoorten en bosbroedende vogelsoorten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. bosmuis, haas, konijn, mol, bruine kikker, groene kikker(complex) en gewone pad.

5.8.6.2 Conclusie

De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden niet op. Het aanvragen van een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is niet nodig.

Ten zuiden van het plangebied ligt een bosrand. Deze lijnvormige structuur is potentieel geschikt als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze functie kan in het geding komen als 's nachts de hoeveelheid verlichting toeneemt. Om effecten op voorhand uit te sluiten zal het verlichtingsplan voor het plangebied hieraan tegemoet komen.

Het plangebied is potentieel ongeschikt voor voortplantingsplaatsen van vogels. Rondom het plangebied is wel habitat voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van vogels aanwezig. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig en mogelijk. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd het bouwrijp maken te starten in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen).

Er is in het plangebied een kleine kans op beschermde tabel 1 soorten. Het treffen van mitigerende maatregelen om schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen of tot het minimum te beperken is hiervoor nodig en mogelijk. Het bouwrijp maken dient op aanwijzing van een deskundig ecoloog te gebeuren. De maatregelen dienen invulling te geven aan de zorgplicht. Hierdoor dient voorafgaand aan het bouwrijp maken: (1) het grasland tot aan maaiveld te worden gemaaid en (2) de (oevers van) poelen en de watergangen vrij te waren van betreding/opslag materieel e.d.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap Brabantse Delta.

Het plangebied is ongeveer 0,4 ha groot, met bestemming natuur, verkeer&verblijf en wonen. Het bestemmingsplan wordt opgesteld om 4 kavels a 450 m2, in totaal 1800 m2 te realiseren. Het verhard oppervlak neemt toe met 825 m2 verkeer en verblijf en 50% verharding van de kavels, oftewel 225 m2 per kavel. In totaal toename verhard ca. 1725 m2 verhard. Dit is een toename van minder dan 2000 m2 waardoor het een categorie A bestemmingsplan betreft. De terreinhoogte ligt op ca. 9,70 m + NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw in het westen en noorden van Tilburg te bestaan uit overwegend matig tot grof zand behorende bij de Formatie van Sterksel, zonder noemenswaardige aanwezigheid van leem. Dit zijn zeer goed waterdoorlatende zandlagen. In het oostelijk deel komt zwak lemig fijn zand voor en zijn zwakke leemlenzen aanwezig. Dit zijn redelijk tot goed waterdoorlatende zandlagen.

De bodemopbouw van het zuidelijke deel is afgeleid uit het Bodemkundig-/geohydrologisch onderzoek “De Witbrant”, d.d. februari 1994. Hieruit blijkt dat het plangebied landbouwgrond is geweest. De bovenste zes meter grondpakket zijn opgebouwd uit grof tot matig fijn zand, waarin op onregelmatige diepte lemige en/of veenhoudende laagjes voorkomen; er is geen sprake van een aaneengesloten leemlaag. Soms zijn grindlaagjes aangetroffen. De bodem in het plangebied kan worden geclassificeerd als humuspodzolgrond.

Aan de hand van de beschikbare gegevens, kan men concluderen dat de (verticale) doorlatendheid van de bodem is op veel plaatsen in het gebied “goed” te noemen.

Het plangebied ligt geheel in intermediair gebied. Deze gebieden vormen de overgang tussen infiltratie- en kwelgebieden, en worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag; in natte perioden wordt overtollig neerslag afgevoerd. De beoogde minimale ontwatering van 0,90 m moet worden gerealiseerd door ophoging.

6.1.3 Oppervlaktewater

In het plangebied ligt geen oppervlaktewater met een waterhuishoudkundige functie. De grondwaterstand is wel afhankelijk van het oppervlaktewaterpeil van de Donge met een streefpeil van 5,40 m +NAP, gelegen ten westen van het plangebied.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is in de nabijheid van het plangebied een gescheiden rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Al het vuilwater stroomt af onder vrij verval naar een opvoergemaal. Het vuilwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel. Het regenwater wordt geborgen in wadi's en geleidelijk afgevoerd via het singelsysteem van de Reeshof.

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009), van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009). Uit de Keurkaarten blijkt dat het plangebied in het keurbeschermingsgebied ligt.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de mogelijkheden om duurzaam om te gaan met het nieuwe watersysteem en om vorm te geven aan het waterhuishouding- en het rioolplan, in het kader van het bouw- en woonrijp maken. De volgende onderzoeken zijn gedaan en geraadpleegd:

  • Duurzaam water in “De Wijk”, d.d. juli 1997;
  • Uitgangspunten / randvoorwaarden Watersysteem Witbrant West. Principe waterhuishoudingplan, d.d. 27 september 1999;
  • Nadere uitwerking watersysteem Witbrant West. Principe waterhuishoudingplan, d.d. 29 juli 2003;
  • Verschillende herzieningen en aanvullende briefrapportages, na 29 juli 2002;

Bovengenoemde onderzoeken en de ontwikkelingen in het plangebied zijn gehanteerd voor het definiëren en ontwerpen van een duurzaam watersysteem, conform het toen vigerende beleid, vastgesteld in het vigerend beleid: uitgangspunten:

  • Gebiedseigen water moet zo veel mogelijk worden vastgehouden;
  • Zoveel mogelijk handhaving van bestaande onderlaag (geomorfologie) bij bouwrijp maken;
  • Hemelwater niet aankoppelen op riolering, en infiltreren;
  • Zoveel mogelijk vermijden van ontwatering door middel van het verlagen van de grondwaterstand;
  • Gebruik van milieuvriendelijke materiaalsoorten zoals kunststof dakgoten, vervangende houtsoorten voor tropisch hardhout e.d.;
  • Aanleg groene retentie- / infiltratiestroken in de woongebieden.

In verband met voorkomen van 'natte voeten' door grond- en regenwater is in de Structuurvisie een maatstaf vastgesteld voor de minimale ontwatering: 0,90 m voor bebouwing en wegen. Deze uitgangspunten zijn gebruikt voor de keuze van terreinhoogten.

Doordat de toename verhard oppervlak kleiner is dan 2000 m2 heeft het plangebied zelf geen bergingsopgave en kan het regenwater worden afgevoerd via het ten noorden gelegen stelsel van wadi's.

Algemene randvoorwaarden watersysteem i.v.m. aansluiting op het bestaande watersysteem Witbrant Oost:

  • Bij bebouwing tussen reeds bestaand stedelijk gebied dient voor de keuzes van vloerpeilen en de inrichting van het terrein rekening te worden gehouden met aansluiting op deze bestaande openbaar gebied en voorzieningen (riool en nuts);
  • Vanwege het uitgangspunt hydrologisch neutraal ontwikkelen is het draineren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (7,70 m + NAP) niet toegestaan. Voldoende ontwatering dient bij voorkeur te worden gecreëerd door ophoging, mits dit mogelijk is i.v.m. aansluiting op reeds bestaand stedelijk gebied;
  • Het is uitsluitend toegestaan water te draineren, bemalen en af te voeren boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand, oftewel ondiepe drainage om schijngrondwaterspiegels te voorkomen;
  • De afvoer van water uit de ondiepe drainage wordt, indien de drainage hoger ligt dan de bodem van de waterberging, naar de waterberging geleid. Indien dit vanwege hoogteligging of afstand tot de waterberging niet mogelijk is wordt dit water in de nabije omgeving geïnfiltreerd, via een b.v. een infiltratieriool. De precieze locatie wordt verder uitgewerkt in het ontwerpproces.
  • Het vuil- en het hemelwater wordt per perceel gescheiden verzameld;
  • De aansluiting op de bestaande riolering vindt plaats op riolen met een minimale diameter van 300 mm;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het hemelwaterstelsel is gedimensioneerd op een bui met een herhalingstijd van twee jaar (bui 08); randvoorwaarde is dat er geen water op straat optreedt.
  • Bij hevige regenval wordt het overtollige hemelwater via de wadi's van Witbrant Oost afgevoerd richting de watergangen van Campenhoef, Deze singels zijn gestuwd op 7,00+, hun bodemhoogte is 5,50+ en beschikken over voldoende capaciteit om de overstortende hemelwater te verwerken.

6.3 Watertoets

Aangezien er sprake is van een beperkte toename verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en daarmee een beperkt waterbelang, hebben waterschap De Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan heeft een beperkt effect op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving en wordt hydrologisch neutraal gerealiseerd.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 (Inleidende regels) en Hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels)

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Er mogen ondergronds en op de begane grond gebouwen over de gehele diepte van het perceel worden gebouwd, onder de voorwaarde dat er geen gebouwen gebouwd worden binnen 3 meter van de noordwestelijk zijdelingse perceelsgrenzen, tenzij het om een zijdelingse perceelsgrens gaat die tevens aan de openbare ruimte grenst. Omdat de precieze verkaveling niet vastligt, is deze beperking in de bouwregels vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0007.jpg"

In het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van erf of onbebouwd erf.

7.2.2 Voor- en achtergevelrooilijn

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.

De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´.

7.2.3 Bouwregels; bouwhoogte en schil

Voor de collectieve uitstraling is de zogenoemde "schil" van essentieel belang. Hier wordt - omwille van een bij de omgeving passende uitstraling - een collectieve buitenrand gerealiseerd in de vorm van een doorlopende 'muur met gaten'. Als hoogte voor deze muur - die voor een groot deel kan samenvallen met buitengevels - wordt uitgegaan van 3,5 meter. De regels laten hiertoe ter plaatse van de aanduiding karakteristieke muur een beeldbepalende muur toe met een maximale hoogte van 3,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0008.jpg"

Achter de schil zijn vervolgens ondergronds en op de begane grond tot 3,5 meter hoog, ruime bouwmogelijkheden.

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

7.2.4 Opbouw

Tevens zijn er mogelijkheden voor een opbouw op de eerste verdieping. Er mogen opbouwen worden gebouwd tot maximaal 14 meter uit de voorste perceelsgrens (schil), onder de voorwaarde dat er niet gebouwd wordt binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen, tenzij het om een zijdelijngse perceelsgrens gaat die tevens aan de openbare ruimte grenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2014010-e001_0009.jpg"

7.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden opgericht, maar niet binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens indien deze niet aan het openbaar gebied grenst.

Het maximum aantal m2 dat mag worden opgericht is afhankelijk van de grootte van het perceel en is opgenomen in de bouwregels.

7.2.6 Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

7.2.7 Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

7.3 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen en een regeling over de ruimte tussen gebouwen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Het betreft hier een luchtvaartverkeerzone.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11, o.a. voor de wijziging van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.4 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn. Het betreft hier een bouwrijp gemaakt terrein. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan Witbrant Koolhoven 2012 waren hier gestapelde woningen mogelijk. De wijziging heeft betrekking op de bouw van grondgebonden woningen in het gebied.

Op deze locatie is een gemeentelijke grondexploitatie van toepassing. Alle nog te maken kosten komen voor het bouw- en woonrijpmaken alsmede de plankosten (inclusief de legeskosten voor de onderhavige bestemmingsplanwijziging) komen voor rekening van de gemeente. De gemeente ontvangt de grondopbrengsten van de uit te geven PO-kavels. De eventuele planschadeclaims komen ook voor rekening van de reserve grondexploitatie. De raad heeft voor dit project in 2014 een grondexploitatie geopend waarbij sprake is van een positief exploitatieresultaat. Het plan is om deze redenen economisch uitvoerbaar.

Gelet op het feit dat het een gemeentelijke grondexploitatie betreft met een positief resultaat, is het niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van onderhavig bestemmingsplan op 14 juni 2014 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Met het voorliggende plan zijn geen rijksbelangen gemoeid.

Het plan is met de provincie besproken in het kader van vooroverleg. Zie hiervoor paragraaf 3.3.2 Verordening.

Met waterschap Brabantse Delta is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 24 juni 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in Wijkcentrum Heyhoef. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het plan om in plaats van de twee woontorens nu grondgebonden woningen te realiseren. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Er zijn geen concrete opmerkingen gemaakt die betrekking hebben op de consequenties van het plan voor de directe (woon-) omgeving.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingspan Witbrant Koolhoven 2012, 3e herziening (Amsweerstraat) heeft van maandag 8 december 2014 tot en met maandag 19 januari 2015 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens deze periode zijn drie schriftelijke zienswijzen ingekomen. Voor een samenvatting van de zienswijzen en het standpunt van de gemeente dienaangaande wordt verwezen naar Bijlage 2 Notitie behandeling zienswijzen.