direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enschot 2008, 4e herziening (Streepstraat/Bosscheweg)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 5 woningen aan de Streepstraat / hoek Bosscheweg te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel sectie D, nr. 2532 (ged.)

Achter de panden aan de Bosscheweg 35 en 37 ligt een braakliggend stuk grond, behorende bij Bosscheweg 35. De initiatiefnemer heeft het plan op dit terrein 5 kavels ten behoeve van de bouw van 5 vrijstaande woningen in particulier opdrachtgeverschap te realiseren. De bestemming van het terrein is 'wonen', er zijn echter geen bouwvlakken aanwezig. Het plan past derhalve niet in het vigerende bestemmingsplan.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Streepstraat, direct achter de woningen Bosscheweg 35 en 37. Een gedeelte van dit perceel valt buiten het bestaand stedelijk gebied. Direct ten zuiden van het plangebied zijn 2 vrijstaande woningen aanwezig. Ten westen (aan de overzijde van de straat) en ten oosten (direct grenzend) aan het plangebied is agrarisch gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0001.jpg"

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Enschot 2008'. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'wonen'. Op het perceel zijn echter geen bouwvlakken aangeduid. Een gedeelte van het perceel is buiten het bestaand stedeljik gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historische geografie

Het plangebied bevindt zich in de kadastrale gemeente Berkel, sectie D nr. 2532, in een gebied aan de oostelijke zijde van de Streepstraat ten noorden van de Spoorlijn Tilburg-Oisterwijk, ten noorden van het pand Streepstraat 1.

Het plangebied bevindt zich op de dekzandrug Tilburg - Oisterwijk. De gronden bestaan uit lemig zand.

De Streepstraat is onderdeel van een oud tracé dat via de Houtsestraat, De Kraan en de Kerkstraat in de richting van Heukelom liep. Over de Streepstraat liep eertijds de grens tussen de 'gemeint' (gemeenschappelijke gronden) van Haaren en Enschot. Ook de naam van het dorp Enschot zelf verwijst naar een grensscheiding: het komt in de oude bronnen voor als Endeschit, waarin de woorden 'einde' en 'scheiding' zijn samengevoegd. Ook de Kerkstraat heette vroeger Streepstraat.

Op de kaarten van Diederik Zijnen (1760) en Hendrik Verhees (1794) wordt het tracé van de Streepstraat al aangeduid. De gronden aan weerszijden daarvan zijn in die periode in gebruik als akker- en weideland.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verrijst er in de nabijheid van het plangebied enige bebouwing. Deze concentreert zich vooral langs de noordelijk gelegen bosscheweg en zuidelijk gelegen Oisterwijksebaan, zij het dat de bebouwing daar een meer verspreid karakter heeft.

Voor het plangebied gezichtsbepalende ontwikkelingen waren de aanleg van de Bosscheweg in de jaren na 1826 en van de spoorlijn naar Oisterwijk die in 1865 tot stand kwam. Ruim ten westen van het plangebied werd in de jaren tussen 1998 en 2004 de Burgemeester Bechtweg (de noordoosttangent) aangelegd.

 

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bestaat uit een perceel van ca. 6500 m2 aan de Streepstraat in de dorpsrand van Berkel-Enschot. Het perceel grenst aan de bebouwing van de Bosscheweg en hoort qua eigendom en bestemming bij de woning aan de Bosscheweg 35. Hoewel het hele perceel een woonbestemming heeft, zijn er aan de Streepstraat geen bouwmogelijkheden voor woningen.

De Streepstraat ontsluit het landelijk gebied vanuit de bebouwde kom van Berkel-Enschot. Kenmerkend voor dit gebied, begrensd door belangrijke infrastructurele verbindingen (Bosscheweg, spoorlijn Tilburg - Eindhoven, N65 en de Burgemeester Bechtweg) is de visuele openheid. Het gebied heeft een overwegend agrarisch gebruik. De laatste jaren zijn veel akkers in gebruik genomen voor boomteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0003.jpg"

De enige bebouwing in het gebied bestaat uit twee vrijstaande woningen aan de oostzijde van de Streepstraat. Meer zuidelijk van het plangebied ligt aan de Streepstraat een nieuw agrarisch bouwblok dat de vestiging van een boomkwekerij mogelijk maakt.

2.3 Planbeschrijving

Uitgangspunt is een verkaveling die recht doet aan de landelijk karakter van het gebied. Het plan gaat uit van splitsing van het perceel in vijf royale kavel van minstens 1000 m2, elk met een breedte van ca. 18 meter aan de straatzijde. Op elk van de kavels is daarmee voldoende ruimte voor de bouw van een vrijstaande woning. De woningen staan op wisselende afstand van de weg met flinke voortuinen aan de straatzijde en een ruime afstand tussen de naburige woningen van ten minste 10 meter. De bouwvlakken hebben een dieptemaat van 15 meter.

In verband met het landelijk karakter van het gebied gaat het bestemmingsplan uit van een goothoogte van maximaal 4,5 meter en een bouwhoogte van 10 meter. voor mensen die meer hoogte willen is ontheffing mogelijk voor een grotere goothoogte (maximaal 6 meter), bijvoorbeeld indien in een bouwplan met architectonische middelen een lage goot kan worden gesuggereerd. Dit dient te worden getoetst door de omgevingscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0004.jpg"

Een deel van het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Volgens de Verordening ruimte zal hier kwaliteitsverbetering landschap plaats moeten vinden. Deze wordt gerealiseerd door het maken van een groene zoom met opgaand groen aan de noord-zuid en oostrand van het plangebied.

Bij de beoordeling van het plan is rekening gehouden met het planologische karakter en de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied. Het gaat niet om buitengebied in de meest pure zin des woords; de locatie bevindt zich in de onmiddelijke nabijheid van de woonbebouwing langs de Bosscheweg.

De grens tussen stedelijk gebied en het zoekgebied verstedelijking loopt volgens de Verordening ruimte dwars over het perceel aan de Streepstraat. Een deel van de woningen valt dus binnen het 'stedelijk gebied' en een deel van de woningen behoort tot het 'zoekgebied verstedelijking'. Het initiatief betreft het realiseren van een woningbouwverkaveling met een landelijk karakter in het te verstedelijken gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied.

Het project is gelegen in een centrum-dorps woonmilieu. Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek 2012 komt naar voren dat er een overschot bestaat aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar juist een tekort in de andere woonmileus, waaronder het centrum-dorps woonmilieu. Het initiatief vormt een welkome versterking van dit woonmilieu.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0005.png"

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 5 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie en de literatuur (zie onder andere de Gemeentestem 2014/84) blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstelijking niet van toepassing is. In de uitspraken van 14 januari 2014 (ABRvS 201308263/2/R4) en 18 december 2013 (ABRvS 201302867/1/R4) overweegt de Voorzitter van de Afdeling bestuursrecht dat het begrip 'woningebouwlocatie', zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, niet nader is gedefinieerd in het Bro. Gelet op de kleinschalige woningbouw die deze plannen mogelijk maakte, is de afdeling van oordeel dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en artikel 3.16, tweede lid, van het Bro is niet van toepassing.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • 1. De kwaliteit van het landschap;
  • 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  • 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie 


Deel A 

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C 

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Woningbouw in zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

Het plangebied is gelegen in het gemengd landelijk gebied en heeft de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. In afwijking van artikel 4.2 van de Verordening ruimte kan een bestemmingsplan, ter plaatse van deze aanduiding, voorzien in een stedelijke ontwikkeling, onder voorwaarde dat onder andere:

  • a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing.
  • b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijk inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0006.jpg"

De ontwikkeling is gelegen tegen bestaande bebouwing aan de Bosscheweg (het stedelijk gebied) tot aan de bestaande 2 woningen aan de Streepstraat. De bebouwing wordt gezien als een uitloper van het stedelijk gebied. Met de vrijstaande woningen op grote kavels wordt het landelijk karakter van het gebied echter wel behouden. Hierdoor is sprake van een woningbouwverkaveling met een landelijk karakter in het te verstedelijken gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied.

De gronden behoren niet tot de EHS of de groenblauwe mantel en hebben evenmin een bijzondere cultuurhistorische of landschappelijke waarde. Uit oogpunt van ecologie, natuur, landschap of cultuurhistorie genieten deze gronden dan ook geen bijzondere bescherming in het bestemmingsplan; ze hebben een agrarische bestemming. Verstedelijking wordt op deze locatie aanvaardbaar geacht.

Om de ontwikkeling goed in te passen is een landschapsplan opgesteld (bijlage 1 bij de regels). De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd door het maken van een groene zoom met opgaand groen aan de noord-zuid en oostrand van het plangebied.

Kwaliteitsverbetering landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.

Voor deze ontwikkeling moet circa 20% van de waardevermeerdering van de betreffende gronden worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Uit het door de initiatiefnemer overlegde rapport 'landschappeljike inpassing en afkoppeling hemelwater 5 woningen aan de Streepstraat, Berkel-Enschot' d.d. 26-11-2014 blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. In het bestemmingsplan wordt gewaarborgd dat en waar de landschappelijke inpassing plaats moet vinden.

Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is met hem een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welk bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. De kwaliteitsverbetering landschap is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ontwerp omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie
  • de Regiostrategie
  • de Stadsstrategie.

1: Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk, bereikbaar en concurrerend zijn. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw
  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
  • De drie stadsregionale parken zijn:
  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
  • Stadsregionaal park Stadsbos013
  • Stadsregionaal park Noord


2: De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

Drie stedelijke knooppunten in de regiostrategie zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid
  • Zorgcluster Leijpark
  • Duurzaam energielandschap Noord

3: De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
  • Basis op orde: schoon, heel en veilig
  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
  • Brandpunten
  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

In de nabijheid van het plangebied zijn in Moerenburg enkele terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart.

IKAW: Het plangebied heeft een zeer hoge verwachtingswaarde.

ArWaTi: het plangebied is gelegen in een zone met een zeer hoge archeologische verwachting.

De locatie ligt op de dekzandrug Tilburg - Oisterwijk. Dit gebied wordt gekenmerkt door haar veelheid aan archeologische vindplaatsen en wrodt gezien als een erg waardevolle en kwetsbare archeologische microregio. Ten westen van de locatie is langs het tracé van de Noord Oost Tangent een deel van een urnenveld en een vroegmiddeleeuwse nederzetting opgegraven.

Ten zuiden van de locatie is in 2013 tijdens proefsleuven een vroegmiddeleeuwse nederzetting vastgesteld. Tussen de vroegmiddeleeuwse nederzetting zijn op een akker 10/11e eeuwse scherven aangetroffen.

In 2014 is door ArGeoboor voor de locatie een bureauonderzoek uitgevoerd. Uitkomst was een hoge archeologische verwachting. Aansluitend op het bureauonderzoek is een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat de bouwvoor een dikte had van 35 tot 60 cm. Hieronder ligt een dunnen bouwvoor die geïnterpreteerd wordt als een fossiele akkerlaag. Er wordt geen melding gemaakt van verstoringen. Geadviseerd wordt bij verstoring een karterend archeologisch onderzoek uit te voeren door middel van proefsleuven.

Gelet op de vermoedelijk onverstoorde bodem en de geconstateerde zeer hoge archeologische waarden in de directe omgeving, kan gesteld worden dat ook op de planlocatie de archeologische verwachting zeer hoog is.

In het vigerende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'waarde archeologie' opgenomen. Deze bestemming is gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel voor bodemverstoringen. de aarde van de bodemverstoring die de bebouwing en verdere ontwikkeling van het plangebied met zicht meebrengt, is zodanig dat archeologisch proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht wordt.

conclusie

Het plangebied dient vanwege de hoge archeologische verwachting, de dubbelbestemming archeologie in dit bestemmingplan te behouden. Voorafgaand aan de realisatie van een nieuwe inrichting van het gebied dient archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven te worden uitgevoerd. Wanneer blijkt dat behoudenswaardige archeologische vindplaatsen in het gebied aanwezig zijn, zal eerst gekeken dienen te worden naar mogelijkheid van behoud in de bodem. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, zullen de vindplaatsen definitief opgegegraven moeten worden.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich langs de Bosscheweg (nr. 55-57) het rijksmonumentale complex de Lange Akker, dit is een voormalige fabrikantenvilla met dienstbodewoning uit 1920-1921 naar ontwerp van architect F. Warners. Op de hoek met de Streepstraat (Bosscheweg 39) bevindt zich een voormalige keuterboerderij uit 1885. De boerderij is een gemeentelijk monument.

De bebwouing uit de periode 1850 - 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

Historische structuren: de Oisterwijksebaan is een route die, gelet op de archeologische vondsten die langs het tracé zijn gedaan, in zijn ontstaanstijd vermoedelijk teruggaat tot de prehistorie. Recentere structuren van historisch-geografische waarden zijn: de Streepstraat waarvan het ontstaan ternminste middeleeuws is, de Bosscheweg (aangelegd vanaf 1826) en de spoorlijn Tilburg Oisterwijk (ingebruikname 1865).

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

4.4 Volkshuisvesting

Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van deze locatie wordt hieraan mede invulling gegeven.

4.4.1 Woonvisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO)

Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners passend kunnen wonen. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, identiteit/beleving–keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving c.q. het woonmilieu.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, in de basis onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-) bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

In onderhavig plan is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar wonen in een dorps woonmilieu, ofwel gemengd wonen, werken en voorzieningen in relatief lage dichtheid, kleinschalige (ruimtelijke) complexiteit, alsmede een combinatie van redelijke nabijheid en bereikbaarheid.

Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO

Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan het dorpse woonmilieu duidelijk aan. Zo blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in 26% van de gevallen uitgaat naar wonen in een (centrum-)dorps woonmilieu. Tot 2025 betekent dat een woningvraag van ongeveer 2.500 woningen in dat woonmilieu.

Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het onderhavige plan Bosscheweg/Streepstraat vormt een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte aan een gevarieerd dorps woonmilieu.

4.4.2 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

Consumentgericht bouwen eigenbouw / (C)PO

Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, met in ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

Het onderhavige plan biedt hiervoor optimale uitgangspunten.

Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat zo veel mogelijk nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

Onderhavig plan biedt goede mogelijkheden voor levensloopbestendige nieuwbouw. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.

4.5 Groen en speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013029-e001_0007.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Voor vrijstaande woningen met een oppervlakte van meer dan 160 m2 (royaal of excellent) geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning (Rest bebouwde kom). De percelen van ca. 1000 m2 per woning zijn groot genoeg om 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te situeren. Bij de aanvragen om omgevingsvergunning zal moeten blijken op welke wijze in het parkeren op eigen terrein wordt voorzien.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieueffectenrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. (zelf invullen om welke activiteit het gaat). Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen is op ongeveer 1,5 kilometer vanaf het plangebied gelegen. Directe effecten zijn daarmee uit te sluiten. Vanwege de nieuwe woningen kan een marginale toename van het autoverkeer worden verwacht. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en dat de snelweg A65 tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied is gelegen, zijn indirecte effecten als verstoring door licht of geluid en verontreiniging uit te sluiten.

Conclusie

Een Mer (beoordeling) is niet noodzakelijk.

5.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het gebied ligt direct naast de Bosscheweg dat ondanks de drukke ontsluitingsweg toch een overwegend wonen-karakter heeft met slechts hier en daar een enkel bedrijf of kantoor. Alleen het perceel aan de Bosscheweg 37 heeft een bestemming 'Bedrijf' waar een bedrijf in maximaal milieucategorie 2 is toegestaan. Het plangebied ligt binnen de richtafstand van 30 meter die voor een dergelijk categorie bedrijf geldt. Doordat de woningen op 30 meter van het bedrijf wordt geprojecteerd wordt aan de richtafstand volstaan en kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
  • 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • 1. de kans op een ongeval;
  • 2. het effect van het ongeval;
  • 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.4.4 Verantwoordingsplicht

In de wetgeving (Bevi, Bevt en Bevb) is een verplichting opgenomen het groepsrisico te verantwoorden. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In de wetgeving zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording moet voldoen.

5.4.5 Inrichtingen

In de nabijheid zat aan de Kerkstraat 67 een LPG tankstation. Op dit moment zit er nog een tankstation, zonder LPG. Het is daardoor geen risicovolle inrichting meer. In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Risicovolle inrichtingen liggen op zodanig grote afstand van het plangebied dat deze niet relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.

5.4.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

5.4.7 Transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het groepsrisico van de weg wordt bepaald op basis van transport met brandbare gassen (GF3). Het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en A65 en de tangenten bedraagt daarom ongeveer 355m. Hetzelfde geldt kan worden aangenomen voor de tangenten.

De ontwikkeling ligt op een afstand van 260 meter van de A65 en op ongeveer 1250 meter van de A58. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A65. Voor de A65 geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. In paragraaf 5.3.9 is invulling gegeven aan de verantwoording.

De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

Het invloedsgebied van de transportassen met gevaarlijke stoffen over de Spoorlijn Breda-Tilburg-Eindhoven/'s-Hertogenbosch bedraagt ongeveer 995m. Hierbij is uitgegaan van het grootste invloedsgebied (B2 (giftige gassen)). Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het invloedsgebied van de spoorlijn richting Boxtel bedraagt ongeveer 460m Het invloedsgebied valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico vanwege de afstand tot het spoor. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt onder 5.4.9 invulling gegeven aan de verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.4.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A65.overeenkomstig het besluit externe veiligheid transportroutes moet invulling gegeven worden aan de verantwoordingsplicht.

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik gemaakt mag worden van het standaard advies voor dit plan. De relevante onderdelen uit het advies zijn in de verantwoording onder paragraaf 5.4.9 opgenomen.

5.4.9 Verantwoording

Bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in ieder geval ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezig kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Voor het plan is advies aangevraagd bij de Brandweer Midden- en West-Brabant welke als bijlage is toegevoegd. De relevante zaken uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording. Het plangebied is bereikbaar voor hulpdiensten. Voor de aanwezigen en bewoners zijn er voldoende vluchtwegen om bij een incident het pand te verlaten. De personen die aanwezig zijn worden over het algemeen aangemerkt worden als normaal zelfredzame personen. Daarnaast ligt het gebied binnen het WAS (waarschuwings- en alarmeringssysteem) alarmeringsgebied en NL-alert. Er is of wordt voldoende bluswater gerealiseerd. Op voorhand kan niet worden gesteld dat er in de woningen een uitschakelbaar ventilatiesysteem komt. Dit is wel een aspect waarmee de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Bij een toxische wolk kan op die wijze langdurig verblijf binnen mogelijk worden gemaakt.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid worden vergroot. De Brandweer Midden- en West- Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe.
  • De afstand van het plangebied tot aan de A65 is zodanig dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt volgens de berekening basisnet weg onder de oriëntatiewaarde.
  • De bereikbaarheid van de woningen is voldoende.
  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
  • De brandweer voldoet aan de opkomstnorm.

De gemeenteraad accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico

5.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plan voorziet in de oprichting van 5 grondgebonden woningen.

5.6.1 Wegverkeerslawaai

De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:

  • Rijksweg A65;
  • Bosscheweg (50 km/uur weg);
  • Streepstraat (deels 50/deels 60 km/uur);
  • Kerkstraat (50 km/uur weg).

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Kraaij Akoestisch Adviesbureau d.d. 29 december 2014, projectnummer VL.1418.R01) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt:

  • dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB t.g.v. de Rijksweg A65 op alle bouwvlakken wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 57 dB op de oostgevel van de bouwvlakken 5 en 6 op een rekenhoogte van 7.5 meter. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor een buitenstedelijke situatie wordt hiermee met 4 dB overschreden;
  • dat de voorkeurgrenswaarde voor de overige wegen de niet wordt overschreden.

Voor de Rijksweg A65 kan als bronmaatregel geluidarm asfalt als wegdekverharding worden aangebracht. Echter de Rijksweg A65 is al voorzien van geluidreducerend enkellaags ZOAB. Andere maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB (bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Om de geluidbelasting te reduceren kunnen geluidschermen worden toegepast. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan de A65) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede gelet op het gegeven dat hier slechts sprake is van het oprichten van een beperkt aantal woningen.

Om de woningen mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen voor de Rijksweg A65. Om de geluidbelasting t.g.v. de Rijksweg A65 te reduceren tot aan de maximale grenswaarde van 53 dB zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden voor de bouwvlakken 3, 4, 5 en 6 om de geluidbelasting terug te brengen tot maximaal 53 dB. Dit kan door in het ontwerp rekening te houden met het toepassen van gebouwgebonden maatregelen of een zodanig ontwerp te maken dat aangrenzend aan deze gevels zich geen geluidgevoelige ruimten bevinden. Eventueel kunnen geveldelen waar de maximale grenswaarde van 53 dB wordt overschreden doof worden uitgevoerd.

Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie tevens 5.5.4)

5.6.2 Railverkeerslawaai

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Kraaij Akoestisch Adviesbureau d.d. 29 december 2014, projectnummer VL.1418.R01) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh/Besluit geluidhinder plaatsgevonden.

Voor nieuwe woningen geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt de geluidbelasting de voorkeurgrenswaarde van 55 dB met 1 dB overschrijdt ter plaats van de westgevel van bouwvlak 2, 3 en 4. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

Bronmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 55 dB zoals het beperken van de verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid zijn vervoerskundig niet mogelijk. Het plaatsen van raildempers wordt als niet doelmatig gezien omdat slechts sprake is van een zeer geringe overschrijding van de voorkeurgrenswaarde met 1 dB en het feit dat het om een beperkt aantal woningen gaat. Een andere maatregel is het toepassen van geluidschermen. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan het spoor) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede vanwege de geringe overschrijding van de voorkeurgrenswaarde met 1 dB en het feit dat het om een beperkt aantal woningen gaat.

Om de woningen mogelijk te maken is voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie tevens 5.5.4)

5.6.3 Cumulatie

Er is sprake van cumulatie op een drietal rekenpunten (T_05, T_09, T_13) omdat op deze punten de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden, zowel voor weg- als railverkeerslawaai. De maximale gecumuleerde geluidsbelasting, exclusief toepassing van de wettelijke aftrek volgens artikel 110g van de Wgh voor wegverkeer, bedraagt 54 dB ter plaatse van de westgevel van bouwvlak 3 en 4 op een rekenhoogte van 7,5 meter. Dit betekent dat alle westgevels van de bouwvlakken geluidluw zijn.

5.6.4 Gemeentelijk geluidbeleid

Voor woningen die worden bloot gesteld aan een geluidbelasting van meer dan 53 dB t.g.v. wegverkeer (inclusief wettelijke aftrek) respectievelijk 60 dB t.g.v. railverkeer worden aanvullende voorwaarden gesteld zoals vastgelegd in het gemeentelijk geluidsbeleid. Deze voorwaarden houden het volgende in:

  • voor de bouwvlakken 3, 4, 5, en 6 worden gebouwgebonden maatregelen getroffen om ter plaatse van de te openen delen de geluidbelasting te verminderen tot maximaal 53 dB. Als voorbeeld van gebouwgebonden maatregelen wordt gezien het toepassen van vliesgevels of voorhangschermen.
  • Indien ter plaatse van de betreffende gevel/ geveldeel geen gebouwgebonden maatregelen worden getroffen dient de gevel/geveldeel "doof" te worden uitgevoerd. Voor de definitie van een dove gevel wordt verwezen naar artikel 1b lid 5 van de Wet geluidhinder;
  • de te realiseren woning m.b.t. bouwvlak 3, 4, 5 en 6 beschikt over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Definitie geluidluw: gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 55 dB berekent conform Hoofdstuk 2 van Bijlage II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder;
  • bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen wordt aan de hand van een akoestisch rapport aangetoond dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan.
5.6.5 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.6.6 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 5 woningen en kan worden aangemerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Tevens is er geen sprake luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.8 Geur

5.8.1 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Omdat het plan aan de rand van het woongebied ligt is een onderzoek uitgevoerd naar geurhinder van omliggende veehouderijen. Uit het onderzoek van De Roever van 30 juni 2014 (documentnr: 20141137/C01/RK) blijkt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De resultaten geven geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de voorgrondbelasting. De veehouderijen liggen hiervoor op voldoende afstand.

5.9 Spuitzone

In Nederland gelden geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht geteeld worden en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het spuiten van (fruit)bomen wordt bij bestemmingsplannen meestal een afstand van 50 meter aangehouden tussen een boomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. Een kortere afstand is mogelijk, mits deugdelijk gemotiveerd.

Voor de motivatie van het verkleinen van de spuitafstand tot een afstand van 10m wordt verwezen naar de in de bijlage opgenomen "onderbouwing spuitzone" opgesteld door mr. H.H. Harberink en het rapport driftblootstelling binnen 50m van de perceelgrens bij bespuitingen van een boomteelt perceel opgesteld in opdracht van plant research international te Wageningen d.d. maart 2009.

Het verdient volgens het rapport van mr. Harberink aanbeveling om een afstand van 10m als spuitzone aan te wijzen of als groen te bestemmen. Aan de westelijke zijde wordt de afstand van 10m tot aan de woonbebouwing gehaald aan de oostelijke zijde wordt hiervoor een strook van 10m opgenomen met de bestemming groen. Hiermee wordt een afstand tot aan gronden waar spuitactiviteiten kunnen plaatsvinden vergroot. Daarbij wordt opgemerkt dat de bestemming wonen al op dit perceel lag in het vorige plan en dat het hier gaat om juridisch gezien een geringe aanpassing van het bestemmingsplan.

5.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Voor de locatie zijn bij de gemeente geen bodemonderzoeken bekend. Op naast gelegen percelen zijn wel diverse onderzoeken uitgevoerd die iets kunnen zeggen over de te verwachten kwaliteit op locatie.

Ter hoogte van de Bosscheweg 37 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd en is er een grond en grondwaterverontreiniging gesaneerd. Tijdens deze sanering zijn er geen restverontreinigingen achtergebleven. Een evaluatierapport hiervoor ontbreekt echter. Naast deze verontreiniging werden er voor de overige parameters lichte overschrijdingen geconstateerd. Het betreffen hier voornamelijk zware metalen in zowel de grond als het grondwater.

In diverse delen van Noord-Brabant worden gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlange gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezig componenten.

Vermoedelijk worden er op de betreffende locatie ook lichte tot matige verhogingen geconstateerd in zowel de grond als het grondwater aan zware metalen.

Tanks

Voor zover bekend liggen er geen tanks op de locatie.

Demping

Over de locatie lopen geen voormalige dempingen.

Aanbeveling

Voor de nieuwbouw van de woningen dient er in het kader van de omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek te worden ingediend. Een dergelijk onderzoek mag niet ouder zijn dan 5 jaar en dient te zijn opgesteld volgens de NEN 5740, door een erkend adviesbureau.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.11 Natuur en Ecologie

5.11.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.11.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 5. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 6. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 7. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op circa 1,5 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.

Conclusie

Het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen is op ongeveer 1,5 kilometer vanaf het plangebied gelegen. Directe effecten zijn daarmee uit te sluiten. Vanwege de nieuwe woningen kan een marginale toename van het autoverkeer worden verwacht. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en dat de snelweg A65 tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied is gelegen, zijn indirecte effecten als verstoring door licht of geluid en verontreiniging uit te sluiten.

5.11.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

Het plangebied en omgeving maken geen onderdeel uit van de EHS. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied

is gelegen aan de andere zijde van de snelweg A65 op hemelsbreed ongeveer 850 meter. De

bescherming van EHS kent geen 'externe werking', maar gezien de afstand van de voorgenomen

inrichting tot een dergelijk gebied is deze 'externe werking' sowieso uit te sluiten.

  Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving.

5.11.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten noorden van het plangebied gelegen op ca. 140 m afstand.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

5.11.5 flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Het plangebied is geploegd en gelegen tussen landbouwgronden. Opgaande vegetatie ontbreekt.

Gezien het ontbreken van vegetatie op het perceel zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot aantasting van essentieel leefgebied van beschermde soorten. Mogelijk komen algemeen beschermde soorten, grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor. Het plangebied is vanwege het ontbreken van vegetatie van marginale betekenis voor deze soorten. Daarnaast kan het plangebied gebruikt worden door broedvogels. In de omgeving van het plangebied komen een aantal beschermde soorten broedvogels voor. De nesten zijn niet jaarrond beschermd. Ook in het plangebied en directe omgeving kunnen broedende vogels voorkomen. Het plangebied zelf vormt voor broedende weidevogels ook een potentieel broedgebied. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, wordt uitgesloten dat leefgebied van broedvogels wordt vernietigd of verstoord.

Conclusie

Op basis van het deskundigenoordeel is geen nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

De ontwikkeling betreft de bouw van 5 woningen met ieder een bouwblok van 12x12 m, op een perceel van ca. 0,7 ha. In de huidige situatie is het terrein geheel onverhard, grasland.

Het plangebied heeft een terreinhoogte van ongeveer 12,20 m + NAP. Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit een geroerd en / of opgebrachte zandlaag, waaronder zwak tot sterk lemig, matig fijn zand ligt. In deze laag kunnen lokaal leemlenzen aanwezig zijn, met een dikte van meer dan 1 m. De waterdoorlatendheid van deze bodems is slecht à matig, afhankelijk van het lokaal effect van de storingslagen. Door de aanwezigheid van de leemlenzen kunnen lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan.

De maatgevende grondwaterstand ligt op ca. 11,20 m + NAP. De gemiddeld grondwaterstand op ongeveer 9,60 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ongeveer 1,25 m onder het maaiveld is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

Nabij het plangebied ligt geen oppervlaktewater van belang. Aan de westelijke zijde van de Streepstraat ligt een sloot.

Riolering

In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel aan de Bosscheweg rond 600. Het vuil- en regenwater worden gezamenlijk verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de gemengde hoofdriolering. Het afvalwater stroomt af naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.

Onder de Streepstraat ligt een drukriolering voor de aansluiting van de bestaande bebouwing ten zuiden van het plangebied. De drukriolering is aangesloten op het gemengd riool aan de Bosscheweg.

6.2 Duurzaam waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken

landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel 2015, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

In de huidige situatie is het terrein volledig onverhard. In de toekomstige situatie is er sprake van 6 bouwblokken a 144 m2 en verharding voor de oprit, terrassen ed. Ingeschat wordt dat de mate van verharding voor de oprit en terras ca. 100 m2 is.

Daarnaast gelden de algemene regels voor bijgebouwen in de achtertuin van ieder max. 60 m2. In totaal komt het verhard oppervlak hiermee op maximaal 305 m2 per perceel, in totaal 1830 m2.

Alleen het vuilwater kan worden aangesloten op de drukriolering, wat betekent dat het vuilwater inpandig gescheiden moet worden van het hemelwater. Het hemelwater moet op eigen grond worden opgevangen, waarbij in theorie gekozen kan worden voor infiltratie of berging met overstort op de bermsloot langs de weg. Gezien de slechte doorlatendheid van de bodem ter plaatse wordt geadviseerd om berging aan te leggen. De afvoer coëfficiënt voor de landelijke afvoer is 0,33.

Met behulp van de HNO tool van waterschap de Dommel is de benodigde berging berekend op in totaal 93 m3 voor een maatgevende bui van 1x per 10 jaar: T=10+10%. Bij een bui T=100+10% 127 m3 . Gekozen kan worden om deze berging gezamenlijk aan te leggen of ieder afzonderlijk. De vorm en locatie is nader te bepalen, maar om een idee te krijgen is uitgaande van een diepte van 0,4 m, talud 1:3 een omvang nodig van 400 m2. Bij een langgerekte greppel over de volledige breedte van de percelen van 132 m lengte komt dit overeen met een bovenbreedte van 3 m.

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld. Het vuilwater wordt aangesloten op de drukriolering en aangesloten op de perceelsgrens aan de Streepstraat. Hemelwater wordt geborgen op eigen terrein , met overloop naar het slotenstelsel langs de Streepstraat.

6.3 Watertoets

Om te voorkomen dat er wateroverlast ontstaat als gevolg van toename verhard oppervlak is de benodigde waterberging berekend op 400 m2, ca. 65 m2 per perceel. Aangezien er beperkte sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies afgegeven. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Voorgevelrooilijn

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. De voorgevelrooilijn van de kavel verspringen enigszins van elkaar, wat een speels karakter geeft.

7.2.3 Bouwdiepte

Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In dit geval is gekozen voor een bouwdiepte van maximaal 15 meter, gezien de ruime afmetingen van de kavels.

7.2.4 Goothoogte en bouwhoogte

Het wonen tegen het buitengebied aan, brengt met zich mee dat de goot- en bouwhoogte worden beperkt. De goothoogte is maximaal 4,5 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter. Met deze lage goothoogte wordt beoogd woningen van maximaal 1 bouwlaag met kap mogelijk te maken, waardoor het landelijk karakter in het gebied blijft gewaarborgd.

7.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  • 1. oppervlakte:
    • a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
    • b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
    • c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
    • d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
  • 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 8 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische en financiële uitvoerbaarheid

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

Met de initiatiefnemer is op 6 januari 2015 een overeenkomst tegemoetkoming in schade en op 28 juli 2015 een exploitatieovereenkomst gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst alsmede de kosten voor de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient de riolering te worden aangepast en inritten te worden aangelegd.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Getoetst is of naar verwachting binnen de planperiode van dit bestemmingsplan de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft marktonderzoek laten verrichten om de vraag naar bouwkavels op deze locatie te bepalen. Gebleken is dat de Bosscheweg en de aangrenzende straten in de afgelopen decennia gewilde locaties zijn gebleken voor vrijstaande woningen op ruime percelen. Op termijn van twee decennia bezien werden in het marktsegment 'vrijstaande woningen op ruime kavels in Berkel-Enschot' jaarlijks ongeveer 20 woningen (bestaand en nieuw) verkocht. Tijdens de woningmarktcrisis (van 2008 tot 2014) lag dit aantal op ongeveer 5-10 per jaar. Sinds zomer 2014 treedt herstel van de woningmarkt op. Het voorliggende plan bevat 5 kavels. Op een verondersteld totaal van 150 tot 200 woningverkopen in de komende 10 jaar is het alleszins aannemelijk dat voldoende marktvraag bestaat binnen de planperiode van het bestemmingsplan.

Bouwkavels concurreren met bestaande vrijstaande woningen. Een vrijstaande woning op een perceel van 1000 m2 heeft in Berkel-Enschot, afhankelijk van de exacte ligging en bouwstraat, thans een marktwaarde van € 500.000,-- tot € 750.000,--. De Streepstraat wordt beschouwd als een relatief goede locatie, door haar ligging direct aan de Bosschweg én bij de voorzieningen van Berkel-Enschot. Het bouwen van een woning vergt een (minimale) investering van € 350.000,-- tot € 400.000,--, zodat voor een particulier voldoende ruimte resteert voor de aankoop van het bouwperceel. In concurrentie met het bestaande aanbod in dit segment is de initiatiefnemer in staat met de prijs van de bouwkavel te reageren op verslechterende marktomstandigheden. De initiatiefnemer is voornemens direct na vaststelling van het bestemmingsplan de kavels in de verkoop te brengen.

Op basis van het voorgaande is de conclusie dat er geen redenen zijn aan te nemen dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaar zou zijn.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws en op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie   Datum verzending   Datum ontvangst reactie   Opmerkingen?  
Provincie Noord-Brabant
Directie ROH  
03-07-2015   21-07-2015   nee  
       

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

9.3 Burgerparticipatie

Op 28 januari 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in Hotel de Druiventros te Berkel-Enschot. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

Op de avond waren ca. 15 omwonenden uit de Streepstraat en Bosscheweg aanwezig. Tijdens de avond hebben de directe buren uit de Streepstraat aangegeven geen voorstander te zijn van de ontwikkeling. Door de initiatiefnemer is aangegeven dat eventueel de positie van de eerste woning in overleg met de buren en de gemeente kan worden gewijzigd. Wanneer de buren hier prijs op stellen, zou hier overleg over kunnen plaatsvinden. Door de buren is hier niet meer op gereageerd.

Tevens zijn klachten over de werking van de riolering aan de Bosscheweg en de Streepstraat geuit. In het verslag staat vermeld dat de woningen op een verval-riolering worden aangesloten dat aantakt op de riolering van de Bosscheweg. Inmiddels is echter afgesproken dat de woningen worden aangesloten op de bestaande drukriolering in de Streepstraat. De gemeente heeft de capaciteit van deze riolering berekend en geconcludeerd dat hier nog voldoende capaciteit voor is.

Het volledige verslag van de informatieavond is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 31 augustus 2015 tot en met 12 oktober 2015. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. In bijlage 7 is een notitie behandeling zienswijzen opgenomen, waarin deze zienswijze zakelijk wordt weergegegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijze.

De zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting op het bestemmingsplan, in die zin dat de 'onderbouwing spuitzone'is toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting. Voor het overige is de zienswijze ongegegrond.

Ambtelijk is, naar aanleiding van opmerkingen van Waterschap de Dommel, de toelichting gewijzigd, in die zin dat in paragraaf 6.1. 2e alinea, het aantal woningen is veranderd in 5 woningen en in paragraaf 6.1. 3e alinea, de terreinhoogte is veranderd in 12,20 + NAP.