direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groeseind 2007, 10e herziening (Rosmolen)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Dit plan heeft betrekking op de herstructurering van Rosmolen (Groeseind, Oud-Noord). Het plan is gericht op herstructurering en is thans gereed om te worden vastgesteld. Het betreft de sloop van 231 verouderde woningen en de nieuwbouw van ca. 150 woningen. Daarnaast wordt een tiental woningen grondig gerenoveerd.

In maart 2004 is het Wijkplan voor Oud-Noord vastgesteld waarin is geconstateerd dat in Groeseind-Hoefstraat diverse complexen van huurwoningen van Tiwos en WonenBreburg liggen, waar op middellange termijn ingrepen in de kwaliteit noodzakelijk zijn. Vervolgens is in mei 2004 de 'integrale analyse Groeseind-Hoefstraat en Pastorieklamp' door het college vastgesteld. Op 26 juni 2006 is door de gemeenteraad het Masterplan voor Groeseind-Hoefstraat en Pastorieklamp vastgesteld als uitgangspunt voor herstructurering.

In 2007 is gestart met de planvorming voor zowel de Bisschoppen- en Pietersbuurt als voor Rosmolen. Het door bureau De Zwarte Hond opgestelde stedenbouwkundige plan voor deze buurten is in juli 2008 door het college vastgesteld en tegelijkertijd is de samenwerkingsovereenkomst met de betrokken corporaties, WonenBreburg en Tiwos, bekrachtigd. Na het onherroepelijk worden van het desbetreffende bestemmingsplan is in de zomer van 2010 de bouw van de eerste woningen in de Bisschoppen- en Pietersbuurt gestart. Inmiddels is het grootste deel van de woningen in de Bisschoppen- en Pietersbuurt opgeleverd.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat een groot deel van de buurt Rosmolen in de wijk Groeseind-Hoefstraat in stadsdeel Oud-Noord en wordt globaal begrensd door de Van Goorstraat in het noorden, de Ringbaan Oost en de Valentijnstraat in het oosten, de Pieter Borstraat en de Van Balenstraat in het zuiden en de Veliusstraat en de Dapperstraat in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0001.jpg"

Afbeelding: ligging plangebied binnen Tilburg

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervang ter plaatse van zijn plangebied het bestemmingsplan
Groeseind 2007.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De Herstructurering Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp bestaat uit de delen Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt en Rosmolen. De beide onderdelen krijgen een verschillende benadering. In Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt was het uitgangspunt om een meer herkenbare buurt te ontwerpen, in Rosmolen wordt juist voortgebouwd op de sterke aanwezige stedenbouwkundige structuur.

Die structuur is ontstaan in de jaren 30 van de vorige eeuw, toen de ruimte tussen het oude lint de Hoefstraat en de Ringbaan-Oost werd ingevuld met woonbuurten. Dat gebeurde aan de hand van het Uitbreidingsplan 1917. Dat plan bestond onder andere uit de aanleg van een ringbanenstelsel c.q. wandelboulevard als begrenzing van de stedelijke uitbreidingen, ontworpen door ir. Rueckert (toenmalig directeur Publieke Werken Gemeente Tilburg). Een van die uitbreidingen is Rosmolen. De structuur van Rosmolen wordt bepaald door twee radialen, de Jacob van Oudenhovenstraat en de Van Goorstraat, die zijn gericht op de Sint Antonius van Paduakerk aan de Hoefstraat. Het belang van deze radialen wordt ondersteund door laanbeplanting. Haaks op deze radialen liggen concentrische, geknikte woonstraten, die telkens haaks zijn aangelegd op de kruisingen met de genoemde radialen. Deze structuur wordt van oorsprong door de architectuur ondersteund.

Net als in Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt was de stedenbouwkundige opgave om de wijk groener te maken en een betere oplossing voor parkeren te bieden. Daarvoor zijn oplossingen gevonden door het aanleggen van gezamenlijke parkeerhoven op de binnenterreinen achter de woningen. Die binnenterreinen konden gecreëerd worden door een deel van de Schrassertstraat en de Walvisstraat op te heffen. Op de binnenterreinen is gemiddeld 1 parkeerplaats per woning aanwezig. Het parkeren voor bezoekers (minstens 0,5 pp/won) vindt plaats in de vorm van eenzijdig langsparkeren in de woonstraten. De straten zijn sterk verbreed ten behoeve van groenaanleg. De profielmaat van de straten sluit aan bij de bestaande straten en is daardoor uitsluitend geschikt voor eenrichtingsverkeer. Ten behoeve van het invoeren daarvan wordt een afzonderlijk traject in samenspraak met de buurt doorlopen.

In dit bestemmingsplan is gekozen voor de brede bestemming 'Woongebied'. Gestreefd is naar een zo groot mogelijke flexiblilteit in de regels en zeker op de verbeelding. Deze biedt binnen de kaders van de regels maximale ruimte. Alleen enkele groenstroken zijn opgenomen onder de bestemming Groen. Voor de nadere uitwerking en het gewenste eindbeeld wordt verwezen naar het Stedenbouwkundig- en Beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.

2.2 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen, anders dan dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' van toepassing is. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) hier niet besproken. Voor de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in relatie tot de woningbouw wordt verwezen naar onderdeel 4.3.1 van deze toelichting.

3.3 Gemeente

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie
  • de Regiostrategie
  • de Stadsstrategie.

  • 1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw
  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
  • Stadsregionaal park Stadsbos013
  • Stadsregionaal park Noord

  • 2. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid
  • Zorgcluster Leijpark
  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

  • 3. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent op het waterdossier de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.1.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.2.1.2 Historische geografie plangebied
  • Het plangebied Groeseind is gelegen op de noordelijke rand van het plateau waarop het grootste deel van de stad Tilburg is gesitueerd. Zoals ook elders in Tilburg bevinden zich op dergelijke hoge locaties niet alleen vaak oude nederzettingen, maar lijken ook de oude wegen- en padenpatronen hierdoor te zijn bepaald. Het plangebied kan op basis van de bodem en de geomorfologie grofweg worden verdeeld in twee delen: het zuidelijk deel, met goede landbouwgronden die al vroeg werden ontgonnen, en het overige deel van het gebied dat bestond uit laaggelegen drassige terreinen en heidevelden (gemeint) die veel later werden ontgonnen.
  • Bodemgesteldheid: aangezien het plangebied zich in de bebouwde kom van Tilburg bevindt, is het niet gekarteerd op de bodemkaart. Vergelijking met de gegevens van de omliggende gebieden geeft aan dat het plangebied wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.
  • Historisch landgebruik: het plangebied maakte vanaf de late Middeleeuwen tot ongeveer 1870 deel uit van de Veldhovense akkers.
  • Groes betekent met groen of gras bewassen land. In 1644 is er sprake van de Heydsijde aen 't Groeseynde en in 1660 over het Groeseynd omtrent den Nieuwe Molen. Op de kaart van D. Zijnen uit 1760 is de straat onbenaamd, maar Groeseind komt wel voor als plaatsaanduiding. Ook in het boekje Verdeeling van de Tienden uit 1778 komt Groes-eind voor.
  • De centraal in het plangebied gelegen Jacob van Oudenhovenstraat werd evenals de direct omliggende straten in 1923 aangelegd en bebouwd. Dit was een nadere uitwerking van het in 1917 door ir. Rückert opgestelde partiële uitbreidingsplan. Het stratenpatroon werd georiënteerd op de Antonius van Paduakerk aan de Hoefstraat. De bebouwing van deze buurt bestaat voornamelijk uit een- of tweelaagse arbeiderswoningen.
  • De komende jaren zal het gebied een grote herstructurering ondergaan waarbij bebouwing wordt gesloopt en vervangen of gerenoveerd.
4.2.1.3 Verwachtingswaarde plangebied
  • Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
  • Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting.
  • Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein (Archeologische Monumenten Kaart).
  • ARCHIS en RAT (Regionaal Archief Tilburg): in de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische vondsten of waarnemingen bekend. Binnen een straal van 1 km. zijn wel enkele waarnemingen gedaan:
  • RAT: rondom het plangebied is een aantal RAT-meldingen bekend die bestaan uit aardewerkfragmenten en fundering met een recente datering. Aan de Veldhovenring, ruim 400 m ten zuidwesten van het plangebied, zijn vier mineraalwaterkruiken, waarvan één met het merk “Selters” gevonden met een datering tweede helft achttiende eeuw. Op de hoek van de Molenstraat met de Hoefstraat zijn fragmenten aardwerk en funderingen met een datering van circa 1600 gevonden.
  • De bodem van het plangebied wordt als grotendeels verstoord beschouwd vanwege de aanleg en bebouwing van de huidige wijk omstreeks 1920.
  • Omdat er gebouwd wordt op bestaande bouwvlakken zal er naar verwachting slechts sprake zijn van een geringe nieuwe bodemverstoring.
  • In het kader van het beheerbestemmingsplan Groeseind is in 2006 door Fontys Hogescholen BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd: E. de Boer, H. van Dijk, K. Gheysen en S. van der Loo, Van Quaad End tot Kwadenhoek. Beheerbestemmingsplan Groeseind. Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006/163.
  • Gelet op de aanwezige verstoringen en de egalisatie van het plangebied worden voor dit bestemmingsplan geen nadere archeologische beperkingen opgelegd. Archeologisch vervolgonderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht.
4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

  • In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
  • Wel zijn enkele panden geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het betreft daarbij voornamelijk arbeiderswoningen uit de periode kort na 1920. Met name aan de Van Mierisstraat bevindt zich nog een als waardevol aan te merken ensemble.
  • In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen panden uit de wederopbouwperiode of objecten met een nader aan te duiden cultuurhistorische waarde.
  • Het plangebied wordt aan de westelijke en oostelijke zijde omsloten door twee lijnen van historisch belang. Dit zijn de Hoefstraat en de Ringbaan Oost.
  • Het stratenpatroon in dit deel van het plangebied is als waardevol te beschouwen vanwege de aanleg die bewust gericht is op de kerk aan de Hoefstraat en als zodanig een vroege manifestatie is van de aan een parochiestructuur gerelateerde wijkopzet .
  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

4.3 Volkshuisvesting

4.3.1 Zorgvuldig ruimtegebruik

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0002.png"

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte). De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" (RRO) samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014.

In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

Onderhavig plan betreft een herstructurering van de bestaande woonwijk Rosmolen. Daarbij worden de oude woningen gesloopt en vervangen door (een wat kleiner aantal) nieuwe woningen. Hierbij worden dus geen woningen toegevoegd.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De projectlocatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

4.3.2 Woonvisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO)

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011 t/m 2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de WoonVisie –met de focus op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.

In het plan Rosmolen is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in een versterking van het buiten-centrum woonmilieu. Dit betekent zowel een verbetering van het uitrustingsniveau van de woningen als een kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied. De kwaliteit van het woonmilieu (woning en woonomgeving) is bepalend voor het woongenot. Er is vraag naar meer kwaliteit, meer differentiatie en meer variatie. Deze woonvraag kan niet alleen beantwoord worden door middel van uitbreiding van de stad. De kwaliteit en differentiatie van de bestaande woningvoorraad moet vergroot worden. Sloop en vervangende nieuwbouw zijn hierbij in het geval van Rosmolen onvermijdelijk.

4.3.3 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

In het plan Rosmolen wordt voorzien in (sociale) huurwoningen en koopwoningen. Er wordt voorzien in verschillende woningtypen en (huur-)prijzen om differentiatie en doorstroming mogelijk te maken.

Consumentgericht bouwen

Met de herstructurering van de wijk Rosmolen wordt aan de wensen van de bewoners en omwonenden tegemoet gekomen. Uit onderzoek en workshops met bewoners en partners uit de wijk (klankbordgroep) blijkt dat de beoogde leefstijl voor het gebied de gele leefstijl zou moeten zijn, aangevuld met de rode leefstijl. Mensen met een gele leefstijl zijn sociale, open mensen, die gericht zijn op gezelligheid en sociale banden. Mensen met een rode leefstijl zijn creatieve, energieke mensen die gericht zijn op het verleggen van grenzen (alles behalve burgerlijk).

Op basis van deze uitgangspunten is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt, rekening houdend met de huidige woonbehoeftes en marktomstandigheden. Het stedenbouwkundig plan is voorgelegd aan de doelgroep volgens Smart Agent en gepresenteerd aan de klankbordgroep en aan de wijk.

Levensloopbestendige nieuwbouw (wonen met zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen.

Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

In plan Rosmolen worden alle nieuwbouwwoningen levensloopbestendig. Daarmee wordt ruimschoots invulling gegeven aan de doelstelling en streefwaarde van minimaal 40% levensloopbestendige nieuwbouw.

4.3.4 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

De nieuwbouw in Rosmolen zal in ieder geval op woningniveau aan het Politiekeurmerk voldoen en zoveel als fysiek mogelijk is op het niveau van de woonomgeving.

4.4 Groen en speelruimte

4.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0003.png"

Afbeelding: Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.4.3 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  • 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
  • 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  • 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  • 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  • 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  • 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

    Parkeren
  • 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.


Goederenvervoer

  • 6. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  • 7. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0004.jpg"

Afbeelding: Categorisering wegen

4.5.2 Planspecifieke toetsing

Parkeren

Voor het parkeren is een parkeernorm gehanteerd van 1,6 parkeerplaats per woning. Hiervoor geldt een verdeling van 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein of een collectief, afgesloten parkeerterrein achter de woningen. Voor de bezoekers wordt een norm van 0,6 parkeerplaats gehanteerd in de openbare ruimte. Norm is gekoppeld aan de standaard woning volgens de Tilburgse parkeernotitie “Parkeren op orde”, aangenomen in juni 2012.

Ontsluiting en categorisering Rosmolen

De wijk Rosmolen wordt omgeven door een aantal ontsluitende wegen. De gebiedsontsluitende wegen zijn Ringbaan Oost, Hoefstraat, Van Meterenstraat en in het verlengde Rosmolenplein. De Wagenaarstraat betreft een erftoegangsweg, gelegen tussen twee gebiedsontsluitingwegen (Hoefstraat en ringbaan Oost) en vervult derhalve een verzamelfunctie voor de onder andere de wijk Rosmolen.

De straten in het plan Rosmolen betreffen allen erftoegangswegen en vallen in de 30 km-zonering. De inrichting van de straten dient overeenkomstig te zijn met de inrichtingscriteria van het CROW.

Fietsroutes

Rosmolen wordt omsloten door een aantal fietsroutes (Fietsplan - Tilburg Fietst). De Hoefstraat en Ringbaan Oost zijn secundaire fietsroutes. De Valentijnstraat en Van Meterenstraat/Rosmolenplein zijn Sternet fietsroutes. Gekoppeld aan de ontwikkeling Rosmolen wordt de Valentijnstraat heringericht. De Sternet fietsroute wordt nadrukkelijker in de nieuwe inrichting opgenomen. Mogelijk wordt de Valentijnstraat ingericht als fietsstraat.

Rijrichtingen

Op dit moment bestaat het gehele gebied Rosmolen uit tweerichtingsverkeer. De straten zijn echter te smal in om 2 richtingen te rijden. De bewoners hebben de afgelopen jaren regelmatig geklaagd over de beperkte rijbaanbreedte en de problemen die het tweerichtingsverkeer momenteel geeft (schade aan auto's, oponthoud). Gevolg is dat nu een keuze is gemaakt om de straten in de herstructurering in te richten als éénrichtingsverkeer. Op dit moment wordt een plan opgesteld om de haalbaarheid (draagvlak) van éénrichtingsverkeer te onderzoeken.

Omdat het gebied waarvoor de mogelijkheid voor éénrichtingsverkeer onderzocht wordt, groter is dan de herstructurering, kan dit vraagstuk niet uitsluitend binnen het project worden opgelost. Dit betekent dat ook de bestaande omgeving ten noorden van het plangebied wordt meegenomen in de opgaaf.

Binnen het plangebied liggen de Van Goorstraat en Jacob van Oudenhovenstraat. Beide straten hebben een afwijkende profielbreedte en worden waarschijnlijk opgenomen als straten met tweerichtingenverkeer.

Openbaar vervoer

Op de Hoefstraat, Rosmoleplein en Van Meterenstraat loopt in buslijn voor het openbaar vervoer. De buslijn wordt gereden in beide rijrichtingen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een 'gemiddeld' modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plan Rosmolen betreft een herstructurering, waarbij oude woningen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Daarbij zijn er geen wijzigingen in de afstanden tussen bedrijven om het plangebied en de woningen. De huidige woningen in het plangebied zijn nu al bepalend voor de normen waaraan de omliggende bedrijven moeten voldoen. Er zijn overigens geen bedrijven binnen het plangebied, of in de meest naaste omgeving daarvan.

Gelet op het vorenstaande is het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen voldoende geborgd.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; Deze wordt vervangen door de Wet Basisnet;
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2015 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd, veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied en de relevantie voor de verantwoordingsplicht.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plan ligt JB Brandstofbelangen B.V. (Ringbaan Oost 271D), een LPG tankstation. Hiervan ligt het wettelijk invloedsgebied net buiten het plangebied. Risicovolle inrichtingen liggen op zodanige afstand van het plangebied dat deze niet relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied. Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 2500m van de A58/A65. Hiermee ligt het initiatief in het invloedsgebied van de A58/A65. Voor deze weg geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt onder 5.3.9 invulling gegeven aan de verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 850 m van het spoor. De ontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Uit eerdere berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde op het spoor ter hoogte van de deze ontwikkeling. De afstand tot de bron is zodanig groot de ontwikkeling geen effect heeft op het groepsrisico. Gezien de ligging in het invloedsgebied is conform het ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes onder 5.3.9 invulling gegeven aan een beperkte verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A58/A65. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt invulling gegeven aan verantwoordingsplicht. De brandweer midden -en west Brabant heeft op 14 januari 2015 advies uitgebracht op het plan. De relevante onderdelen uit het advies zijn in de verantwoording opgenomen.

5.3.9 Verantwoording

Bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in ieder geval ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezig kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Het plangebied is bereikbaar voor hulpdiensten. Voor de aanwezigen en bewoners zijn er voldoende vluchtwegen om bij een incident het pand te verlaten. De personen die aanwezig zijn worden over het algemeen aangemerkt worden als normaal zelfredzame personen.

Daarnaast ligt het gebied binnen het WAS (waarschuwings- en alarmeringssysteem) alarmeringsgebied en NL-alert. Er is of wordt voldoende bluswater gerealiseerd. Onduidelijk is of de woningen worden voorzien van een uitschakelbaar ventilatiesysteem. Een uitschakelbaar ventilatiesysteeem bevordert de zelfredzaamheid. Bij een toxische wolk kan op die wijze langdurig verblijf binnen mogelijk worden gemaakt.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid worden vergroot. De brandweer Midden -en West Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe.
  • De afstand van het plangebied tot de A58 is zodanig groot dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt volgens de berekening basisnet weg onder de orientatiewaarde.
  • De bereikbaarheid van de woningen voldoet aan regelgeving.
  • De zelfredzaamheid kan worden verbeterd als er een uitschakelbaar ventilatiesysteem wordt aangebracht in de woningen. Of dit zal gebeuren is niet duidelijk.
  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
  • De brandweer voldoet aan de opkomstnorm.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerslawaai

Het betreft een herstructureringsplan waarbij bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Ringbaan Oost, de Hoefstraat, de Gelrebaan en het Rosmolenplein. De Jacob van Oudenhovenstraat (doorgaande weg door plangebied) en de van Goorstraat zijn 30 km/h wegen en hebben geen geluidszone.

Door de afdeling Ruimte is een akoestische berekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de geluidbelasting van de Ringbaan Oost op twee bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 48dB overschrijdt. Het betreft bouwvlakken die aan de Jacob van Oudenhovenstraat liggen. Bij de berekening is gebruik gemaakt van het verkeersmodel VL2022.

De hoogste geluidbelasting bedraagt 51 dB op een waarneemhoogte van 7,5 meter. In onderstaande plaatje is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0005.png"

Afbeelding: geluidbelasting

De geluidbelasting van de 30 km/h wegen (lage verkeersintensiteit) en de overige 50 km/h wegen (door afscherming bestaande bebouwing) is dusdanig laag dat er sprake is van een "goede ruimtelijke ordening" en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bovendien zullen de achterzijden van de nieuwe woningen in alle gevallen geluidluw zijn.

Voor dit bestemmingsplan is een hogere waarde besluit genomen. Dit hogere waarde besluit is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

5.5.2 Railverkeerlawaai

Het plangebied ligt niet binnen de zone van 600 meter (referentiepunt NS plein GPP 70dB) van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan betreft een herstructurering waardoor er niet meer woningen mogelijk worden dan in de eerdere situatie. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.7 Geur

5.7.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.7.2 Agrarische geur

In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

5.8 Bodem

Op 23 januari 2014 is een groot deel van de locatie onderzocht, het betreft hier de woningen, tuinen en openbaar gebied aan de Schrassertstraat, Van Mierisstraat, Jacob van Oudenhovenstraat, Van Bleijswijckstraat, Walvisstraat en Gerard Brandtstraat met een oppervlakte van circa 20.000 m².

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn bij een aantal grondboringen zwakke en matige bijmengingen met slakken, baksteen en puin aangetroffen. Bij één van de grondboringen (B11) is een laagje volledig slakken aangetroffen.

Bij het laboratoriumonderzoek zijn in het slakken houdende bovengrond mengmonster lichte verhogingen met koper, kwik, lood, zink en PAK gemeten. In het zintuiglijk onverdachte bovengrond mengmonster van globaal de westzijde van de onderzoekslocatie zijn lichte verhogingen met lood, zink en PAK gemeten. In het puin houdende ondergrondmonster is een lichte verhoging met PAK gemeten. In de overige boven- en ondergrond mengmonsters zijn geen verhogingen aangetoond.

In het grondwater van peilbuis 1 zijn lichte verhogingen met barium, zink en xylenen gemeten. In het grondwater van de peilbuizen 2 en 3 zijn geen verhogingen aangetoond.

Geconcludeerd is dat geen nader bodemonderzoek nodig is en dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

Ook in de directe omgeving zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van het project wooncomplexen. Dit is gebeurd in 2005. Hierbij zijn in de grond lichte tot matige verhogingen en in het grondwater lichte tot sterke verhogingen aangetoond.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Aanbeveling

Aangezien niet de gehele locatie is onderzocht op 23 januari 2014, kan het zijn dat voor de overige stukken nieuw verkennend bodemonderzoek nodig zal zijn. Rapporten uit 2005 zijn verouderd.

5.9 Natuur en ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Kampina & Oisterwijkse Vennen liggen het dichtstbij: ca. 3,7 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 13 habitatttypen, 4 habitatsoorten en 2 broedvogelsoorten. Kampina en de naastgelegen Oisterwijkse vennen en bossen vormen samen een voorbeeld van het licht glooiende Brabants dekzandlandschap, met U-vormige paraboolduinen, met bossen, vennen, heide en overgangen naar schraalgraslanden in beekdalen. Kampina is een restant van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met droge en vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennen en blauwgraslanden. In de oeverzones van de vennen komt nog hoogveenvorming voor, in het zuiden liggen dopheidevelden. In het stroomdal van de vrij meanderende Beerze staan hoge populieren, elzenbroek, vochtige heide met gagelstruweel en blauwgraslanden. De vennen in het gebied zijn vaak langgerekt in zuidwest-noordoostelijke richting, de dominerende windrichting van de laatste ijstijd, toen dit landschap grotendeels werd gevormd. Vennen die in het gebied aanwezig zijn betreffen doorstroomvennen (o.a. de Centrale Vennen in de Oisterwijkse Bossen), geïsoleerde zure vennen, en vennen in beekdalflanken die (van oorsprong) onder invloed staan van inundatie met beekwater. De vennen in de Oisterwijkse bossen zijn merendeels ontstaan als uitgestoven laagten in een stuifzandlandschap, waar veentjes in ontstonden. Door vervening is hierin sinds de Middeleeuwen weer open water ontstaan. In het gebied zijn reeds in 1950 de eerste herstelmaatregelen in de vennen uitgevoerd. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is ten zuiden en westen gelegen op ca. 280 m. afstand van het plangebied en betreft het ten oosten gelegen Wilhelminakanaal met het beheertype N04.02 Zoete Plas

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Het plangebied ligt niet in de EHS en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten westen gelegen op ca. 1,1 km. afstand van het plangebied en betreft het ten zuidoosten gelegen gebied Moerenburg.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek en een verkennend veldonderzoek (op 4-11-2014) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.

Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de oude stad van Tilburg tussen grofweg de Van Goorstraat, Ringbaan Oost, Van Meterenstraat en de Hoefstraat. Bouwjaar van de woonhuizen in het plangebied is vanaf 1915. Het betreffen allen grondgebonden woningen met voor- en/of achtertuinen. De daken zijn belegt met dakpannen. In het plangebied zijn watergangen afwezig. Zover bekend zijn ondergrondse complexen (bunkers, groeve) afwezig.

Gebaseerd op de potenties is juli 2014 onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Daarnaast is het plangebied in 2013 onderzocht op vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is verricht ten behoeve van het Soortmanagementplan Oude Stad Tilburg, hetgeen dus een groter gebied bestrijkt dan alleen het bestemmingsplangebied. De gecombineerde onderzoeksresulaten en conclusies zijn (Bron: Cools, 2014):

  • Van de gierzwaluw zijn in juli 2014 twee vaste verblijfplaatsen vastgesteld en in 2013 één verblijfplaats. Op basis van de hoeveelheid laagvliegende gierzwaluwen die in juli 2014 zijn waargenomen komen er waarschijnlijk maximaal 5 paartjes c.q. verblijfplaatsen van de gierzwaluw in het plangebied voor.
  • In juli 2014 zijn van de huismus geen vaste verblijfplaatsen binnen het plangebied waargenomen. In 2013 is één vaste verblijfplaats binnen het plangebied waargenomen.
  • Tijdens het onderzoek in 2013 zijn binnen of direct nabij het plangebied op 4-5 plekken baltsende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het is zeer aannemelijk dat de baltsende vleermuizen en paarverblijfplaatsen ook in 2014 nog aanwezig zullen zijn.

De aanwezigheid van andere voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat in het plangebied op voorhand uit te sluiten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en voor meerdere categorie 5-vogelsoorten. Tijdens het veldbezoek zijn ook nesten van vogels (soort niet vastgesteld) aangetroffen. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struweelbroedende vogels en boombroedende vogelsoorten. Nesten van categorie 5-vogelsoorten vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Op basis van het habitat is het plangebied potentieel geschikt voor boomkruiper, ekster, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte roodstaart. Naar verwachting gaat het per soort om 1 tot enkele territoria. Door de voorgenomen activiteiten is redelijkerwijs uit te sluiten dat de gunstige staat van instandhouding van betreffende vogelsoorten in het geding komt. De ingreep heeft geen wezenlijke invloed op de populatie van betreffende soorten. Geen van deze soorten staat op de Rode Lijst (Bron: Vogelbescherming.nl). Het verspreidingsgebied wordt voor deze (zeer) algemene vogelsoorten (op termijn) niet verkleind. Het stedelijke habitat blijft voldoende groot.

Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. bosmuis, haas, konijn (aangetroffen tijdens het veldbezoek), mol en gewone pad.

Conclusie

De aanvraag van een ontheffing van het verbodsartikel 11 van de Flora- en faunawet is noodzakelijk voor het vernietigen van verblijfplaatsen van de gierzwaluw, huismus en gewone dwergvleermuis. De activiteiten kunnen pas worden uitgevoerd zodra de ontheffing is verleent. Uitzondering hierop zijn activiteiten die geen schadelijk effect hebben op aangetroffen functies voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus: deze activiteiten kunnen voor wat betreft deze soorten worden uitgevoerd. Er dient gewerkt te worden cf. het voor dit project opgestelde mitigatieplan vleermuizen, huismus en gierzwaluw.

De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden niet op.

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en categorie 5-vogelsoorten. Al deze nesten zijn (in dit geval) alleen beschermd indien in gebruik. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hierdoor nodig. In gebruik zijnde nesten zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd het bouwrijp maken te starten in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Er dient gewerkt te worden cf. een hiervoor geldende gedragscode Flora- en faunawet

Er is in het plangebied een kleine kans op beschermde tabel 1 soorten. Het treffen van mitigerende maatregelen om schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen of tot het minimum te beperken is hiervoor nodig. De maatregelen dienen invulling te geven aan de zorgplicht. Er dient gewerkt te worden cf. een hiervoor geldende gedragscode Flora- en faunawet.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 4,9 ha. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig bebouwd en/of verhard. Hoogteligging aan de zuidzijde bij Javastraat NAP + 13,15 m en NAP + 13,30 m aan de noordzijde.

Uit globaal bodemkundig/hydrologisch onderzoek, blijkt de bodemopbouw in het plangebied te bestaan uit zand met sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De leemhoudende grond kan de neerwaartse grondwaterstromingen belemmeren, waardoor de kans op schijngrondwaterspiegels groter is. De ontwateringsdiepte ligt rond 1,25 m en is in de bestaande situatie ruim voldoende, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013028-e001_0006.jpg"

Afbeelding: Ontwateringdiepte (Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten, GEOFOX, okt. 2006)

In de bestaande situatie is het verhard oppervlak 32.500 m2.

Afvoerend oppervlak
(gemeten binnen plangebied)  
Oppervlakte (m²)  
Dak   14.600  
Verharding tuinen (o.b.v. 15%) en binnenterreinen   5.500  
Verharding in OR   12.500  
Som   32.500  

Tabel 1. Afvoerende oppervlakken op basis van VO 1.0 Blauwe Ader Noordoost

Nabij het plangebied ligt geen oppervlaktewater van belang, In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel, dat is aangesloten op het hoofdriool aan het Rosmolenplein, rond 1500. Het noordelijke deel van het plangebied stroomt in zuidelijke richting af, het zuidelijke deel in westelijke richting naar de Lovense straat en dan noordelijk naar het Rosmolenplein alwaar het in westelijke richting verder stroomt. Het vuil- en regenwater worden gezamenlijk verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de gemengde hoofdriolering. Het afvalwater stroomt af naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken.

landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Het plangebied is aangewezen in SWR als afkoppelgebied. In SWR is het plan blauwe aders vastgesteld. Daarbij zijn afkoppelgebieden aangewezen:

  • Afkoppelgebieden uit hydraulische berekeningen
  • Bouwplannen / stadsvernieuwing

Het regenwater uit de afgekoppelde gebieden volgt de trits: verzameling / transport naar de stadsranden (waterparken), verwerking (geborgen, geïnfiltreerd e.d.) en dan (overtollig regenwater) afvoeren naar oppervlaktewater. Dat betekent voor dit plan dat bij de nieuwbouw regenwater gescheiden moet worden ingezameld van het vuilwater en aangesloten op bij voorkeur het Blauwe Ader systeem. Via het Blauwe Adersysteem wordt het water afgevoerd naar waterpark Noordoost, alwaar het wordt geborgen. Een alternatief is dat binnen het plan een berging/infiltratie-voorziening wordt aangelegd, maar gezien het feit dat de wegenstructuur en de bestaande riolering niet wordt aangepast ligt het niet voor de hand hiervoor te kiezen.

6.2.3 Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • Alle bouwdelen onder het maaiveld moeten waterdicht zijn.
  • Door de bodemgesteldheid kan sprake zijn van schijngrondwaterspiegels. Daardoor zou een ondiepe drainage gewenst kunnen zijn. Uitgangspunt is dat dit drainagesysteem geen grondwater onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) afvoert.
  • De afvoer van de evt. drainageleidingen wordt geloosd op de regenwaterafvoer.
  • De ontwateringdiepte (afstand tussen GHG en het maaiveld) moet minimaal 0,90 m bedragen. Het gebied voldoet aan deze voorwaarde, als de nieuwe terreinhoogten gelijk of hoger worden.
  • De nieuwe terreinhoogte moeten aansluiten op die van het te handhaven openbaar gebied en mogen geen nadelige consequenties veroorzaken voor belendende percelen, bijvoorbeeld i.v.m. afvloeiend regenwater.
  • De gemeente stelt de terreinhoogten vast van het openbare gebied.
  • Bestaande gemengde riolering: de afvoer- en bergingscapaciteit van de bestaande gemengde riolering moet te allen tijde gegarandeerd blijven.
  • Eventuele aanpassingen van de riolering mogen niet leiden tot water op straat of een verslechtering van de afvoercapaciteit (geen toename van stijghoogten) en de vuilemissie (geen extra vuiluitworp) binnen het plangebied of elders in de riolering.
  • De vuil- en regenwaterafvoer moet inpandig gescheiden verzameld worden en per pand aan de perceelgrens aangeboden worden voor verdere afvoer.
  • De vuil- en regenwaterafvoer wordt door de gemeente bij de perceelgrens overgenomen voor aansluiting op een gescheiden afvoersysteem.
  • De vuilwaterafvoer wordt aangesloten op de bestaande / te verleggen gemengde riolering. Indien nodig wordt nieuwe vuilwater riolering aangelegd binnen het plangebied tot aansluiting op de bestaande gemengde riolering.
  • De regenwaterafvoer wordt aangesloten op een op openbaar gebied aan te leggen regenwatersysteem. Dat bestaat over het algemeen uit een verzamel- / transportstelsel (RWA-riolering) en waterberging.
  • De regenwaterafvoer voert het regenwater af tot een nog nader te bepalen aansluitpunt, waar het regenwater verder afgevoerd wordt richting de blauwe aders.
  • De bergingsopgave moet bepaald worden aan de hand van de nieuwe inrichtingsplan en op basis van de uitgangspunten van SWR: 10 mm voor bestaande afvoerende oppervlakken en 40 mm voor oppervlakken boven de bestaande oppervlakken.
  • Het bestaand oppervlak is 32.500 m2, de toekomstig verhard oppervlak is weergegeven in onderstaande tabel, totaal 29.166 m2. Het verhard oppervlak neemt af, waardoor de bergingsopgave uitgaande van 10 mm 292 m3 bedraagt.
  • Geen gebruik uitloogbare materialen.
Afvoerend oppervlak
(gemeten binnen plangebied)  
Oppervlakte (m²)  
Dak W   11.178  
Verharding tuinen (o.b.v. 15%) W (e)   2.588  
Verkeer V-VB   13.692  
Parkeren W (p)   1.708  
Som   29.166  

Tabel 1. Afvoerende oppervlakken op basis van bestemmingsplan tekening

  • De bergingsopgave kan worden gerealiseerd binnen het plangebied door het aanleggen van een bergings- / infiltratiesysteem binnen het plangebied.
  • Het is ook mogelijk om de bergingsopgave te realiseren door aan te sluiten op de blauwe ader Noordoost tegen een afkoopbijdrage. Deze keuze is de voorkeur van de gemeente. De Blauwe Ader wordt in het gebied aangelegd langs de Balenstraat en de Jacob van den Oudenstraat.
  • Uitgangspunt voor de afkoopbijdrage is dat het kostenneutraal voor de bouwontwikkeling is ten opzichte van het realiseren van de bergingsopgave binnen het plangebied. Met andere woorden: de afkoopsom bedraagt maximaal de kosten voor het aanleggen van een bergings- / infiltratievoorziening binnen het plangebied.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van toename van verhard oppervlak en de het wateradvies conform SWR wordt uitgevoerd hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies gegeven. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, is verstrekt bij de terinzagelegging (zie bijlage bij plantoelichting, brief d.d. 19 mei 2015).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De huidige gronden binnen het exploitatiegebied zijn (gedeeltelijk) eigendom van zowel Tiwos, WonenBreburg als de gemeente. De gemeente heeft met Tiwos en WonenBreburg een akkoord bereikt over de aanpak van de grondexploitatie.

Daarnaast zijn met partijen overeenkomsten inzake het verhaal van planschade gesloten.

Een deel van de gronden is momenteel in erfpacht uitgegeven aan Tiwos. Voor de gronden die door de gemeente in erfpacht zijn uitgegeven aan Tiwos zijn de bepalingen van toepassing zoals vastgelegd in de overeenkomst Verzelfstandiging Gemeentelijk Woningbedrijf. Hierin is bepaald dat, indien er opstallen worden gesloopt, het erfpachtrecht voor de desbetreffende grond wordt beëindigd, waarbij de grond onbelast naar de gemeente komt. Na de sloop van de woningen zal Tiwos de gronden overdragen aan de gemeente.

Een ander deel van de gronden is eigendom van WonenBreburg. Met WonenBreburg is overeenstemming bereikt dat deze gronden na de sloop van de woningen gronden ook worden overgedragen aan de gemeente. De gemeente zal hiervoor een inbrengwaarde aan WonenBreburg vergoeden.

De gemeente is momenteel eigenaar van de gronden van het huidige openbaar gebied binnen het plan. Nadat alle gronden in het bezit van de gemeente zijn zal de gemeente vervolgens de grondexploitatie geheel uitvoeren. De gemeente zal de gronden bouw- en woonrijp maken en de gemeente zal ook de bouwkavels uitgeven aan de corporaties. Tiwos en WonenBreburg hebben een afnamegarantie afgegeven voor de aankoop van deze bouwrijpe grond.

Naar verwachting levert deze grondexploitatie een tekort op van € 2,3 mln. Dit tekort wordt geheel gedekt door bijdragen uit de Voorziening Herstructurering. Derhalve is het plan economisch uitvoerbaar en omdat het uitsluitend over gemeentegronden handelt is er geen exploitatieplan benodigd.

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op zaterdag 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws Tilburg (huis-aan-huisblad).

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie   Datum verzending   Datum ontvangst reactie   Opmerkingen?  
Provincie Noord-Brabant
Directie ROH  
29-1-2015   11-2-2015   nee  
Waterschap De Dommel   2-2-2015   5-3-2015   ja  
Wijkorganisatie De Ring   2-2-2015   n.v.t.   nee  

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Waterschap De Dommel

Het waterschap verzoekt in de plantoelichting aan te geven of de nieuwbouw van de woningen samenvalt met de aanleg van de Blauwe Ader voor de afvoer van hemelwater. Als dat niet het geval is, wil het waterschap graag vermeld zien voor welke tijdelijke oplossing wordt gekozen.

Standpunt college

De Blauwe Ader wordt gelijktijdig gerealiseerd.

8.3 Burgerparticipatie

Voor de herstructurering van Rosmolen wordt een intensief Burgerparticipatietraject doorlopen ter uitvoering van de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie.

Een maandelijks vergaderende klankbordgroep adviseert over alle ontwerpen die gemaakt worden voor de herstructurering Rosmolen op basis van de afspraken in het daarvoor opgestelde participatieprotocol. De klankbordgroep heeft begin maart 2014 via een workshop geadviseerd over het stedenbouwkundig plan. Het advies betrof de onderwerpen parkeren, groen, speelplekken, gebruik van buitenruimte, containers, duurzaamheid en verlichting. Op 27 maart is vervolgens het concept stedenbouwkundig plan tijdens een informatieavond in Woonzorgcentrum Padua aan een grote groep omwonenden gepresenteerd. De reacties, vragen en opmerkingen varieerden van mensen die wilden weten hoe hun persoonlijke woonsituatie gaat veranderen, vragen over het wel of niet behouden van de bomen in de wijk en ongerustheid over het wonen naast een groot bouwterrein. Ook is aan deze mensen de vraag gesteld hoe ze in de toekomst geïnformeerd willen worden over de plannen. De opmerkingen tijdens deze laatste twee avonden zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan, wat in juli 2014 definitief werd.

Op 10 juli is er wederom een inloopavond georganiseerd voor mensen die nog vragen hadden over de verdere uitwerking van de plannen. Hiervoor is een uitgebreide brief verstuurd, met daarin heel veel informatie, waardoor nog maar weinig mensen de behoefte hadden om de inloopavond te bezoeken. Op 2 oktober is aan de klankbordgroep het definitieve stedenbouwkundige plan gepresenteerd.

In de Veliusstraat is een huurwoning van Tiwos ingericht als informatiewoning, waar geïnteresseerden de plannen kunnen inzien en vragen kunnen stellen. Door de wijkorganisatie is een enquete gehouden bij wijkbewoners om te peilen wat zij vinden van de herstructurering en hoe zij daarbij betrokken willen worden. Bovendien staat er veel informatie op de website http://www.rosmolentilburg.nl en kunnen mensen hier terecht met vragen over het project.

De participatie van bewoners stopt niet na vaststelling van dit bestemmingsplan. De woningontwerpen en de ontwerpen voor het openbaar gebied worden in overleg met de toekomstige bewoners van de wijk ontworpen. Daarnaast adviseert ook de klankbordgroep over deze ontwerpen.

In verband met specifieke problematiek mbt garages rondom de Van Goorstraat is met de desbetreffende bewoners nog separaat contact opgenomen in het kader van de burgerparticipatie. Op 20 november 2014 was een inloopavond specifiek voor bewoners van de Van Goorstraat om ze te informeren over de toekomstige situatie aangaande het terrein achter hun woning.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 6 april tot en met 18 mei 2015. Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

Zienswijze 1

Reclamante snijdt een mogelijke grondruil aan m.b.t. Veliusstraat 18.

Standpunt gemeente

Of deze grondruil mogelijk is, hangt af van de verdere uitwerking van het plan. E.e.a. hangt af van de toekomstige achtertuinen en achterpaden/brandgangen. Op dit moment wordt het plan door de architecten verder uitgewerkt. Zodra hier meer duidelijkheid over is, wordt contact opgenomen met reclamante (door Tiwos). Wij verwachten dat dat na de zomervakantie van 2015 zal zijn. In juridisch-planologische zin heeft de zienswijze geen betekenis.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is ongegrond.

-----------

Zienswijze 2

Reclamant mist nog 'aandacht voor honden' in het plan (uitlaatplaatsen).

Standpunt gemeente

Het ontwerp voor de openbare ruimte in Rosmolen moet nog verder uitgewerkt worden. Het is de bedoeling om hierin ideeën van bewoners mee te nemen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de concrete invulling van een bepaald stuk grond een groenstrook, een grasveld, een speelplek, een bloemperk of een hondenuitlaatplaats kan worden. Dit hangt af van wat de toekomstige bewoners en de huidige bewoners hier willen. Vlak voor de zomervakantie wordt een bijeenkomst georganiseerd voor buurtbewoners over de inrichting van de openbare ruimte. Vervolgens wordt bekeken welke ideeën haalbaar zijn en of deze meegenomen kunnen worden in het ontwerp. Dus als er veel bewoners een hondenuitlaatplaats willen en de toekomstige bewoners hebben er overwegend geen problemen mee dat deze er komt, dan kan deze wens meegenomen worden. In juridischplanologische zin heeft de zienswijze geen betekenis.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is ongegrond.

----------

Zienswijze 3

Reclamante wijst erop dat haar perceel aan de Valentijnstraat grenst aan het plangebied. Aan de achterzijde van haar perceel zit een hoekje grond, dat mogelijk aan het zicht onttrokken zal worden en overlast aan zal trekken.

Standpunt gemeente

Het hoekje waar reclamante het over heeft, wordt meegenomen in het ontwerp. Het wordt dus niet vergeten in de uitwerking. In juridisch-planologische zin heeft de zienswijze geen betekenis.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is ongegrond.

----------

Zienswijze 4

Reaclamant woont aan de Veliusstraat (oneven zijde) en vraagt zich af of de even zijde nog gesloopt wordt. Hij vraagt zich eveneens af hoe het zit met parkeergelegenheid in zijn straat na de herstructurering, of er een speeltuin komt op het Commelinplein en of zijn koophuis meegenomen kan worden (tegen kosten) met de renovatiewerkzaamheden van de nabijgelegen te renoveren huurwoningen.

Standpunt gemeente

In de Veliusstraat worden de 6 woningen van Tiwos gerenoveerd. De koopwoningen in deze straat blijven ook staan. De Veliusstraat wordt opnieuw ingericht. In heel het gebied komen minder woningen en meer parkeerplaatsen, dus er komt relatief meer parkeergelegenheid. Deze voldoet tevens aan de normen die we daaraan stellen. Concreet: in dit plangebied hebben we een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning gehanteerd. De Veliusstraat verandert niet in aantal woningen, dus zal er in die straat wellicht niet veel veranderen in de parkeergelegenheid. Bij de herinrichting van de straat wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met de parkeerplaatsen, maar het is een bestaande straat, dus we kunnen hier niet veel veranderen. Wel krijgen de 6 renovatiewoningen een parkeerplaats op het terrein achter hun woning. De parkeersituatie in de straat zal hierdoor iets beter worden. Het Commelinplein is in de voorlopige plannen aangegeven als mogelijke speelplek. Hoe het er precies uit gaat zien weten we nog niet. Dat wordt komende maanden verder uitgewerkt. Vlak voor de zomervakantie wordt een bijeenkomst georganiseerd voor buurtbewoners over de inrichting van de openbare ruimte. Vervolgens wordt bekeken welke ideeën haalbaar zijn en of deze meegenomen kunnen worden in het ontwerp. De koopwoning van reclamant is eigendom van hemzelf en niet van een woningcorporatie. Daarom is er geen mogelijkheid om deze mee te nemen in het renovatieprogramma. Wel zou reclamant dat met zijn buren (de eigenaren van de andere koopwoningen) gezamenlijk kunnen doen. In juridisch-planologische zin heeft de zienswijze geen betekenis.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is ongegrond.

----------