direct naar inhoud van 5.8 Natuur en Ecologie
Plan: Wagnerplein 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2012027-e001

5.8 Natuur en Ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.

Situatie binnen het plangebied

Natura 2000

Binnen een afstand van 3 km. is Natura 2000-gebied afwezig.

Ecologische Hoofdstructuur

Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant komen er binnen het plangebied geen onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor. Dichtstbijzijnde EHS bevindt zich op een afstand van ca. 250 m.

Kadernota Groene Mal

Volgens de Kadernota Groene Mal, bijlage 4 komen er in het plangebied geen onderdelen van de Groene Mail voor.

Flora- en faunawet

Op basis van bronnenonderzoek en een eenmalig veldbezoek door een deskundige is bepaald wat de actuele en/of potentiële natuurwaarden van het plangebied zijn. Op basis hiervan is bepaald of schadelijke effecten te verwachten zijn.

Tabel 1: Algemene soorten

Vaatplanten

Het plangebied is geschikt voor groeiplaatsen van brede wespenorchis. Deze soort kan worden verwacht in meerdere groenstroken.

Zoogdieren - grondgebonden

Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor onder andere mol, konijn, egel, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis en veldmuis.

Reptielen en amfibieën

Het plangebied is potentieel geschikt voor bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en bastaardkikker. Maar niet als voortplantingsgebied. In het plangebied zijn waterpartijen afwezig.

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden niet voorzien waardoor negatieve effecten op beschermde tabel 1-soorten niet optreden.

Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten

Tabel 2-soorten worden in het plangebied niet verwacht. Op basis van natuurlijke verspreiding en/of het aanwezige habitat is het voorkomen van deze soorten uit te sluiten.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Zoogdieren - vleermuizen

Het plangebied is potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats, vliegroute en foerageergebied.

  • Vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in gebouwen en bomen. Er zijn meerdere potentieel zeer geschikte gebouwen/complexen aanwezig. Potentieel matig geschikt is het winkelcentrum en het Ronde Tafelhuis. Verspreid door het plangebied bevinden zich potentieel geschikte bomen in rij of in groepen. Hoog potentieel zijn de bomen in het Von Weberpark. Op basis van verspreiding en habitat zijn in de verblijfplaatsen de volgende soorten te verwachten: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis. Overige soorten worden in principe niet verwacht.
  • Het plangebied is geschikt als vliegroute, echter is dit niet te linken aan duidelijke lijnvormige structuren in een open landschap. Het plangebied is wel geschikt als diffuse vliegroute. Potentiële essentiële vliegroutes zijn afwezig. Op basis van verspreiding en habitat zijn overvliegend de volgende soorten te verwachten: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis en watervleermuis. Overige soorten worden in principe niet verwacht.
  • Potentieel zeer geschikt foerageergebied bevind zich in en rondom het Von Weberpark. Andere delen in het plangebied zijn ook geschikt om te foerageren, dit is echter niet direct te linken aan de structuren in het plangebied. Op basis van verspreiding en habitat zijn foeragerend de volgende soorten te verwachten: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Overige soorten worden in principe niet verwacht.
  • Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in gebouwen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). ). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: huismus en gierzwaluw. Deze nesten kunnen zich bevinden in het woonblok van grondgeboden woningen langs de Brahmsstraat.
  • Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in bomen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: sperwer. Een nest van deze soort kan zich bevinden in het Von Weberpark.
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten niet het hele jaar door beschermd zijn (categorie 5). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: boomkruiper, ekster, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, spreeuw, zwarte kraai en zwarte roodstaart. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd zijn. Soorten zijn houtduif, winterkoning, goudhaan en merel.

Andere soorten uit tabel 3 worden niet verwacht.

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden niet voorzien waardoor negatieve effecten op beschermde tabel 3-soorten niet optreden.

Conclusies

Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal

De geplande activiteiten hebben geen schadelijk effect op Natura 2000-gebied, de Ecologische Hoofdstructuur of de Kadernota Groene Mal.

Flora- en faunawet

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden niet voorzien waardoor negatieve effecten op beschermde soorten niet optreden. Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.