Plan: | Lobelia-Spinder-Rugdijk |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011033-e001 |
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgesteld, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
Natura 2000
Op circa 2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, Landgoed Plantloon, De Brand & De Leemkuilen. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken.
Activiteiten binnen het plangebied die van negatieve invloed kunnen zijn op de actuele en/of toekomstige natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied dienen getoetst te worden op hun effecten op de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater en de atmosfeer.
Ecologische Hoofdstructuur
Ten westen van de Midden-Brabantweg is het plangebied, met uitzondering van de RWZI en de afvalverwerking op de Spinder, binnen de Verordening Ruimte nagenoeg geheel begrensd als EHS. Naast het natuurgebied Lobelia met de beheertypen Zand- en kalklandschap, Vochtige heide en Zwakgebufferd ven, bestaat de EHS in De Mast uit de beheertypen Dennen-, eiken- en beukenbos en Droog bos met productie. Ten oosten van de Midden-Brabantweg zijn alleen de twee bestaande bosgebieden nabij de Midden-Brabantweg/Burgemeester Bechtweg begrensd als EHS met als beheertype Droog bos met productie.
Begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant |
Kadernota Groene Mal
In de kadernota Groene Mal zijn, naast de gebieden die behoren tot de EHS aanvullende maatregelen opgenomen ten behoeve van de natuur, te weten een ecologische verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg en tussen het Noorderbos en Lobelia.
Flora- en faunawet
Op basis van veldonderzoek door het Ecologisch Adviesbureau Cools in de periode 2002-2011 en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, huisspitsmuis, bosmuis, aardmuis, rosse woelmuis, veldmuis, woelrat, egel, wezel, hermelijn, vos, ree, haas, het konijn, de bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad.
De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel, bunzing, hermelijn, wezel, zijn echter beduidend minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet zijn in het plangebied twee soorten waargenomen. Het leefgebied van de levendbarende hagedis is beperkt tot de natuurgebieden Lobelia en De Mast. De eekhoorn is ook buiten deze natuurgebieden, veelal foeragerend, aangetroffen.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komt de levendbarende hagedis zeer tot tamelijk zelden voor. Aangezien deze soort alleen voorkomt in de natuurgebieden Lobelia en De Mast zal er geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soort.
De eekhoorn is nog van diverse bosgebieden binnen en nabij de gemeente Tilburg bekend, al is het aantal leefgebieden de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als verblijfplaatsen van de eekhoorn door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn, maar het zal nog niet lijden tot een verdwijning van de eekhoorn op lokaal niveau.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In het plangebied zijn zes vleermuissoorten waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Het aantal waarnemingen en exemplaren varieert zeer sterk. Zo komt de gewone dwergvleermuis op diverse plaatsen foeragerend voor met in het enkele tientallen exemplaren en is de watervleermuis beperkt tot de grotere en veelal kale wateren in het natuurgebied Lobelia. Naast foerageergebieden komen in het plangebied mogelijk ook vaste verblijfplaatsen in gebouwen en bomen voor, alsook vaste vliegroutes van ondermeer de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn nog van diverse locaties bekend.
Als foerageergebieden van de vleermuissoorten binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten. Verlies van vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft daarentegen wel zeer tot tamelijk grote negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties.
Amfibieën
Het natuurgebied Lobelia is een van de belangrijkste leefgebieden van de rugstreeppad in Noord-Brabant. Andere streng beschermde amfibiesoorten die zich voortplanten in het natuurgebied Lobelia zijn de kamsalamander, heikikker en vinpootsalamander.
De rugstreeppad komt mogelijk ook nog voor in natte laagten binnen de Spinder en de RWZI.
In de omgeving van het plangebied en elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de genoemde soorten zeer zelden voor. Aangezien de leefgebieden van de genoemde soorten binnen het plangebied veelal voorkomen in het natuurgebied Lobelia zullen er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten ontstaat. Bij activiteiten die de eventueel aanwezige leefgebieden van de rugstreeppad binnen de Spinder en de RWZI kunnen aantasten is naast nader onderzoek ook compensatie noodzakelijk.
Vogels
Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele jaar. Van de soorten behorende tot de categorie 2 komen in het plangebied mogelijk vaste verblijfplaatsen in gebouwen en boerenschuren van de huismus voor.
Van de kerkuil, die behoort tot de categorie 3, is waarschijnlijk nog een broedplaats binnen het plangebied bekend.
Van de soorten die behoren tot de categorie 4 broeden binnen het plangebied drie tot vier soorten, namelijk de buizerd, havik, sperwer en mogelijk ook nog de wespendief. Alle genoemde soorten broeden in de natuurgebieden Lobelia en De Mast.
In de omgeving van het plangebied alsook elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de kerkuil en wespendief als broedvogel zeer zelden voor. Tamelijk zeldzaam tot tamelijk algemeen zijn de havik, sperwer, buizerd en huismus.
Vernietiging van de broedplaatsen van kerkuil heeft op lokaal niveau zeer negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het aantal broedplaatsen van de huismus en van de buizerd en sperwer buiten beschermde gebieden is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de vernietiging van de broedplaatsen zullen er op lokaal niveau negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de huismus, buizerd en sperwer, echter het zal op lokaal niveau nog niet lijden tot een verdwijning van deze soorten als broedvogel.
Tot de categorie 5 van de lijst behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broeden in het plangebied diverse soorten. De broedplaatsen van de groene specht, zwarte specht, grote bonte specht, bosuil, boomklever, zwarte mees, gekraagde roodstaart en boomkruiper zijn geheel of grotendeels beperkt tot de natuurgebieden Lobelia en De Mast.
In boerenschuren, woningen en andere gebouwen komen op mogelijk nog altijd broedterritoria voor van de boerenzwaluw en zwarte roodstaart, alsook plaatselijk van de huiszwaluw.
De ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en spreeuw broeden op diverse tot vele plaatsen binnen en buiten de bos- en natuurgebieden.
Relatief zeldzaam zijn de zwarte specht, bosuil, gekraagde roodstaart en huiszwaluw. De andere soorten zijn tamelijk algemene tot zeer algemene broedvogels.
Overige broedvogelsoorten
Naast de vogelsoorten van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden er in het plangebied nog tal van zeer algemene tot zeldzame vogelsoorten, waaronder de kleine karekiet, bosrietzanger, gele kwikstaart, graspieper, veldleeuwerik, patrijs, roodborsttapuit, boomleeuwerik, boompieper, grasmus, kneu, koekoek, spotvogel, matkop en tal van (zeer) algemene soorten.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen.
Bij maatregelen die de vaste verblijfplaats vernietigen van ondermeer vleermuizen, de kerkuil, rugstreeppad, vinpootsalamander, kamsalamander of heikikker is compensatie noodzakelijk.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
Natura 2000
Bij toekomstige wijzigingen van bestemmingen moet de externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) beoordeeld worden. Bij activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied is de uitwerking van minimaal een voortoets noodzakelijk en afhankelijk van resultaten eventueel ook een verstorings- en verslechteringstoets, passende beoordeling en een vergunningaanvraag.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitwerking van een voorstel van een concrete (aanpassing van) begrenzing van de EHS is noodzakelijk bij activiteiten die de EHS direct of indirect aantasten. Er is dan een beoordeling van de effecten op de natuurwaarden in de bestaande en toekomstige EHS noodzakelijk. Als er EHS verloren gaat door geplande activiteiten dan is het opstellen van een compensatieplan noodzakelijk. Dergelijke activiteiten zijn in het voorliggende plan niet aan de orde.
Flora- en faunawet
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk:
Als de activiteiten de vaste verblijfplaats (in sommige gevallen ook het foerageergebied en/of de rustplaats) vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een compensatieplan:
Onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht als er in een (deel)gebied maatregelen worden gepland die een negatief effect kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en/of de populaties.
Rugstreeppad