Plan: | Reeshof Stationsgebied 2013 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011013-e001 |
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
Voor het onderhavige plangebied gelden op dit moment zeven bestemmingsplannen die al dan niet ouder zijn dan 10 jaar. Om voor het gebied één bestemmingsplan met eenzelfde bebouwings- en bestemmingsregeling te maken en voor het gebied één milieuonderzoek te verrichten, is ervoor gekozen om de bestemmingsplannen die nog niet aan de wettelijk voorgeschreven actualiserings plicht voldoen, ook mee te nemen in dit bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013.
situering plangebied binnen Tilburg
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de strook grond ten noorden van het station Reeshof gelegen langs de Oegstgeeststraat en de Kronenbergstraat inclusief het project Forum en La Vista Duna en de voetbalvelden aan de Kronenbergstraat. Verder maakt ook het gebied gelegen direct ten zuiden van het station Reeshof en het plandeel De Gaas aan de Wijboschstraat/Wilniserf deel uit van het bestemmingsplan. Alleen het gebouw La Vista Duna aan de Kijkduinlaan/Ketelhavenstraat, de woning aan de Reeshofweg 36 en de basisschool Klinkers Woerdenstraat 60 zijn op dit moment gerealiseerd evenals de voetbalvelden aan de Kronenbergstraat. Het gebouw Forum gelegen tussen Reeshofweg, Ketelhavenstraat en Kijkduinlaan is op dit moment in uitvoering. Uitgangspunt van dit nieuwe bestemmingsplan is dat de regelingen uit de diverse bestaande bestemmingsplannen zo veel als mogelijk worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan en worden geactualiseerd.
Uitgesplitst per deelgebied (voor overzichtstekening zie onder 2.1) vinden de volgende wijzigingen plaats ten opzichte van de vigerende regelingen:
Verder is bij het ontwikkelen van het bestemmingsplan ook rekening gehouden met nieuwe wetgeving en nieuw vastgesteld beleid dat op het moment van ter inzage leggen van dit bestemmingsplan bestaat.
Het plangebied omvat grotendeels de al dan niet onbebouwde gronden gelegen ten noorden en ten zuiden van het station Reeshof inclusief de bouwlocatie De Gaas gelegen aan de Wijboschstraat/Wilniserf Het gebied wordt globaal begrensd door de Oegstgeeststraat, Kijkduinlaan, Ketelhavenstraat en Kronenbergstraat in het noorden, de Reeshofweg in het zuiden en de spoorlijn Tilburg - Breda. Tevens maakt de bouwlocatie aan de Wijboschstraat/Wilniserf deel uit van dit bestemmingsplan.
situering bestemmingsplangebied
Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestaande bestemmingsplannen (gedeeltelijk):
Bestemmingsplan |
Raadsbesluit/B&W besluit | |
Dongewijk | 24 april 1995 | |
De Knoop Noord | 5 februari 2007 | |
Reeshof Midden 2008 | 8 december 2008 | |
Reeshof Vossenberg | 2 mei 1977 | |
Reeshof West 2007 | 22 september 2008 | |
DE Wijk | 21 juni 1999 | |
DE Wijk Uitwerkingsplan Woongebied Witbrant-West, eerste herziening | 5 april 2002 |
Het plangebied Reeshof Stationsgebied betreft, zoals de naam al aangeeft, het gebied rond station Reeshof. Dit gebied, dat ook wel De Knoop wordt genoemd, ligt centraal in de woonwijk Reeshof.
Het plangebied is binnen Reeshof in functioneel opzicht te beschouwen als een Knooppunt nabij het station Reeshof, waar naast woningen nadrukkelijk ook andere functies geprojecteerd en gepland zijn. Deze functies moeten ervoor zorgen dat dit gebied een passend voorzieningenniveau nabij een spoorwegknooppunt krijgt en een substantiële bijdrage levert aan een passend voorzieningenniveau in Reeshof. Ook in ruimtelijk opzicht is het plangebied bijzonder met afwijkende bebouwing qua hoogte, dichtheid, typologie etcetera. Ook de bestaande voetbalvelden langs de Kronenbergstraat maken onderdeel uit van het plangebied.
Het plangebied bestaat uit een aantal deelgebieden: Knoop Noord, Knoop Zuid, Knoop Woerdenstraat, Knoop West, Knoop Oost, Sportvelden Kronenbergstraat en De Gaas. Zie onderstaande kaart.
Overzicht deelgebieden
Verkeersontsluiting en openbare ruimte
Het plangebied ligt op het kruispunt van twee belangrijke "infrastructurele lijnen".
In oost/westelijke richting loopt de spoorlijn Tilburg - Breda, met ter plaatse van het plangebied station Reeshof.
In noord/zuidelijke richting loopt de Reeshofweg. De Reeshofweg is de centrale hoofdontsluitingsweg van Reeshof. In zuidelijke richting komt de Reeshofweg uit op de Bredaseweg. Deze vormt de verbinding met onder andere de binnenstad van Tilburg en de rijkswegen. Het plangebied wordt niet direct ontsloten vanaf de Reeshofweg maar door middel van wegen en straten die aftakken van de Reeshofweg:
De sportvelden zijn ontsloten vanaf de Kronenbergstraat.
Het hart van het plangebied is het station, met zowel ten noorden als ten zuiden van de spoorlijn een stationsplein. Deze stationspleinen zijn de belangrijkste openbare verblijfsruimten van het plangebied.
Knoop Noord en Knoop Zuid
Knoop Noord en Knoop Zuid vormen het functionele en ruimtelijke zwaartepunt van het plangebied. Beide deelgebieden liggen direct bij het station, aan het noordelijke respectievelijk zuidelijke stationsplein en zijn goed ontsloten door middel van de Kijkduinlaan/Ketelhavenstraat, respectievelijk Woerdenstraat, die direct aansluiten op de Reeshofweg. Beide deelgebieden zijn bestemd voor gemengde doeleinden en zijn als zodanig multifunctionele gebieden, waar de meest intensieve bebouwing is gedacht met in principe de belangrijkste en meest publieksaantrekkende voorzieningen. Voor wat betreft woningbouw wordt hier uitgegaan van gestapelde woningbouw (appartementen). In principe wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 21 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 50% waarbij langs de Woerdenstraat in een zone van 10 meter breedte een beperking qua bouwhoogte geldt van maximaal 15 meter.
In Knoop Noord wordt vanaf begin 2013 het bouwplan Forum gerealiseerd, waarmee invulling wordt gegeven aan het hiervoor beschreven profiel. Het bestemmingsplan is hier toegesneden op de verleende vergunning van dit bouwplan. In Knoop Noord is ook het bestaande multifunctionele gebouw La Vista Duna aanwezig, dat overeenkomstig de huidige situatie bestemd is. Bijzonderheden:
Voor Knoop Zuid zijn begin 2013 nog geen concrete plannen. Beoogd wordt een ontwikkeling die qua multifunctionaliteit en qua dichtheid (stedelijkheid) vergelijkbaar is met plan Forum. Daarbij wordt net als in Knoop Noord een openbare verblijfsruimte (plein) voorzien, in dit geval van minimaal 2000 m2 en ruimtelijk verbonden met het Woerdenplein (stationsplein) en de Woerdenstraat. Om dit te realiseren wordt uitgegaan van één al dan niet gefaseerd totaalplan en -ontwikkeling.
Voor Knoop Zuid zijn twee scenario's:
In dit scenario blijft de woning Reeshofdijk 36 behouden en wordt, zoals dat nu reeds het geval is, als woning bestemd. De Woerdenstraat wordt, overeenkomstig de huidige bestaande situatie, via een "dubbele bocht" aangesloten op de Reeshofweg. De grootschalige bouwlocatie Knoop Zuid ligt ten noordwesten van dit tracé en eindigt op circa 35 à 40 meter ten noorden van het perceel Reeshofweg 36.
In dit scenario wordt de woning Reeshofweg 36 afgebroken. De Woerdenstraat wordt dan, volgens een recht tracé, aangesloten op de rotonde in de Reeshofweg. De grootschalige bouwlocatie Knoop Zuid, gelegen ten westen van het nieuwe tracé van de Woerdenstraat, kan op dat moment in zuidelijke richting uitgebreid worden tot aan bovenbedoelde rotonde. Om scenario 2 in de toekomst mogelijk te maken, is een aantal wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen.
Omwille van een goede en zorgvuldige ruimtelijke overgang tussen Knoop Zuid en de bestaande aanliggende woonbuurt Witbrant West, is tussen Knoop Zuid en Witbrant West een overgangszone geprojecteerd, te weten Knoop Woerdenstraat. Hierboven is reeds aangegeven dat de afstand tussen de grootschalige bouwlocatie Knoop Zuid en de bestaande woning Reeshofweg 36 in geval van scenario 1 minimaal 35 à 40 meter bedraagt. Hierbij geldt tevens dat in een zone ter breedte van 10 meter gelegen langs de Woerdenstraat een maximale bouwhoogte geldt van 15 meter overeenkomstig onderstaande dwarsdoorsnede. Dit biedt waarborgen voor een acceptabele ruimtelijke overgang zowel naar de bestaande basisschool Klinkers als de bestaande woning Reeshofweg 36.
Dwarsprofiel Knoop Zuid/Knoop Woerdenstraat
Knoop Woerdenstraat.
Knoop Woerdenstraat is geprojecteerd tussen enerzijds het tracé van de Woerdenstraat conform bovengeschetst scenario 2 en anderzijds de woonbuurt Witbrant West. Knoop Woerdenstraat bestaat in hoofdopzet uit twee delen: een westelijk deel met bebouwing tot maximaal 11 meter en een oostelijk deel met groen en retentie van water. De westelijke strook van Knoop Woerdenstraat bestaat van noord naar zuid uit de volgende onderdelen:
Bovenstaande opzet garandeert een verantwoorde ruimtelijke overgang naar de woonbuurt Witbrant West met name omdat de te realiseren bouwhoogte van de aansluitende woningen binnen het bestemmingsplan Witbrant Koolhoven 2012 maximaal 10 meter bedraagt. Ten opzichte van de bestaande woning Reeshofweg 36 wordt aanvullend door het houden van afstand en door een aangepaste bouwhoogte (aan de noordzijde) in geval van scenario 1, waarin deze woning aanwezig is, een verantwoorde situatie gecreëerd.
Knoop West en Oost
Knoop West en Knoop Oost zijn bestemd voor gemengde doeleinden, maar hebben, in verband met hun ligging en in verband met hun wijze van ontsluiting, een bescheidener functieprofiel dan Knoop Noord en Zuid. Ook de bebouwingsmogelijkheden liggen op een bescheidener niveau. In principe wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 15 meter met een overgangszone van maximaal 10 meter hoogte en een maximaal bebouwingspercentage van 30%.
Voor Knoop West zijn geen concrete plannen. Hier zijn nog verschillende ontwikkelingsscenario's denkbaar, waarbij tot op heden nadrukkelijk is gedacht aan een kavelsgewijze uitgifte. Bijzonderheden:
dwarsprofiel Knoop West: Oegstgeeststraat
Ook voor Knoop Oost zijn geen concrete plannen. Ook hier zijn nog verschillende ontwikkelingsscenario's denkbaar, waarbij tot op heden nadrukkelijk is gedacht aan een bloksgewijze ontwikkeling zoals aan de overzijde van de spoorlijn in de noordelijke strook van Witbrant West. Daarbij is ieder blok opgebouwd volgens het "barcode-principe" met oost/west gesitueerde stroken bebouwing, verharding, groen, water etcetera in wisselende samenstelling. De blokken worden van elkaar gescheiden door middel van zogenaamde "schakelpleinen". Dit stedenbouwkundig planconcept bood en biedt programmatische flexibiliteit en kan ook in Knoop Oost toegepast worden.
Bijzonderheden:
dwarsprofiel Knoop Oost: Kronenbergstraat
Sportvelden Kronenbergstraat
Ten oosten van Knoop Oost liggen langs de Kronenbergstraat bestaande voetbalvelden die voor sportdoeleinden bestemd zijn.
De Gaas
De noordelijke strook van Witbrant West, gelegen tussen de Wijboschstraat en het Wilniserf/spoorlijn, maakt in principe ook onderdeel uit van de multifunctionele Knoop, op een wijze die aansluit bij Knoop Oost. Hier is reeds een aantal bouwplannen gerealiseerd. Het Reeshof College, dat tevens aan het zuidelijke stationsplein grenst, is hiervan in functioneel opzicht het meest in het oog springend. Deze strook is echter buiten het bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied gehouden, omdat er geen sprake meer is van een ontwikkelingssituatie maar van een beheersituatie. Om die reden maakt deze strook onderdeel uit van het beheerbestemmingsplan Witbrant Koolhoven 2012.
Uitzondering vormt de meest oostelijke bouwlocatie, De Gaas geheten. Deze nog te ontwikkelen locatie maakt wel deel uit van dit bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013. Gezien de ligging t.o.v station en t.o.v. de rest van de wijk, heeft deze locatie echter geen bestemming gemengde doeleinden gekregen maar woondoeleinden, waarbij sprake is van grondgebonden woningen.De overgang De Gaas/Witbrant West is door de gekozen bestemming (woondoeleinden) en bouwregels verantwoord opgelost mede gelet op de geprojecteerde groenstrook.
situering bouwvlakken 'De Gaas'
Bezonningsstudie
Er is onderzocht in hoeverre sprake is van schaduwwerking in de bestaande woongebieden Dongewijk en Campenhoef ten gevolge van de in het bestemmingsplan geprojecteerde bebouwing in de zones tussen genoemde woongebieden en de spoorlijn. Deze bezonningsstudie (zie Bijlage 7 schaduwdiagram Knoop oost en west (Kronenbergstraat en Oegstgeeststraat) toont aan dat er op de berekende data 21 maart, 21 juni en 21 september (tijdstippen 8.00 uur, 12.30 uur en 17.00 uur) geen enkele schaduwwerking zal optreden. Op 21 december is er wel sprake van mogelijke schaduwwerking mede gezien de lage zonnestand in dit jaargetijde. Gezien de zeer beperkte impact wordt de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogtenvan maximaal 15m in beide gevallen als verantwoord beoordeeld.
Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven.
Buisleidingen met gevaarlijke inhoud en transport/hoofdleidingen zijn opgenomen op de verbeelding. Het gaat om een rioolpersleiding ter hoogte van het koewachtpad.
ligging leidingen binnen plangebied
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
rede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
Woningbouw
In de paragraaf 4.4 Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Op lokaal niveau is behoefte aan vormen van centrum-stedelijk wonen. Deze behoefte beperkt zich niet enkel tot het stadscentrum, maar ook in/rond stadsdeelcentra en NS-(voorstad)stations.Gelet op de huidige woningmarkt wordt uitgegaan van een zo vrij mogelijk invulbaar 'skelet' waarmee ingespeeld kan worden op de meest actuele vraag.
Detailhandel/ kantoren
In paragraaf 4.7 Kantoren en 4.8 Detailhandel is nadere aandacht geschonken aan de behoefte aan kantoren en detailhandel. Zowel kantoren als detailhandel zijn geen onderwerp van regionale afspraken.
De locatie bij het station Reeshof wordt gezien als een stedelijk knooppunt. Nabij een stedelijk knooppunt levert een menging van diverse voorzieningen, waaronder commerciële, een positieve bijdrage aan de omgeving. De oppervlakte die planologisch maximaal gerealiseerd kan worden is beperkt tot 1000m² detailhandel aan de noordzijde van het station met een uitbreidingsmogelijkheid van 500m² via een wijzigingsbevoegdheid ten zuiden van het station. Grootschalige vestigingen van met name supermarkten is in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten en zal zich hoofdzakelijk beperken tot 'stationsgerelateerde' detailhandel. De invulling van detailhandel zal zich derhalve beperken tot het gebied in de directe omgeving van het stationsplein zowel ten noorden als ten zuiden van het station.
In het plangebied wordt geen zelfstandige bestemming 'Kantoor' opgenomen met uitzondering van het reeds aanwezige kantoor La Vista Duna op de hoek Kijkduinlaan/Ketelhavenstraat. Binnen de bestemming 'Gemengd' is de vestiging van kantoren mogelijk. Een menging van diverse voorzieningen nabij een stedelijk knooppunt opgenomen binnen de bestemming 'Gemengd' levert een positieve bijdrage aan de omgeving. Binnen de kantorennota is het gebied in de directe omgeving van station Reeshof aangeduid als kantoorlocatie.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Met het plangebied Reeshof Stationsgebied wordt (resterende) ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied benut. Het gaat hier om woningbouw (deel)locaties en (deel)locaties met diverse voorzieningen, die bij uitstek multi-modaal ontsloten zijn (i.c. nabij NS-station Reeshof gelegen).
Trede 3: bouwen buiten bestaand stedelijk gebied
De woningbehoefte en behoefte aan beperkte detailhandelsvoorzieningen wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
(Beoogde) planvorming past binnen de kaders van de regionale behoefte-bepaling, welke hier wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Met betrekking tot het plangbebied
Het onderhavige bestemmingsplangebied is in de Verordening Ruimte aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' dat onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Verordening Ruimte Noord-Brabant: kaart stedelijke ontwikkeling
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de bestaande bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan betreft een actualisering van de huidige planologische regelingen waarin woningen, voorzieningen, kantoren e.d. deel uitmaken.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Met betrekking tot het plangebied
Hoogbouw hoger dan 15 meter is toegestaan voor het gebied direct ten noorden en ten zuiden van het station Reeshof. Dit gebied wordt in de nota 'Hoogbouw' aangeduid als De Knoop.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg
(onderzoek:
1. H. van Dijk & E. de Boer. Van Elle Bunders tot Witbrant. Tilburg (NB) – Reeshof-West. Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006/162.
2. H. van Dijk & E. de Boer. Van De Kievit tot De Witten Brand. Tilburg (NB) – Reeshof-Midden BILAN 2007/125)
en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie dient rekening gehouden te worden met het bodemarchief van het onbebouwde terrein gelegen tussen de spoorlijn Tilburg - Breda en de Kronenbergstraat, met uitzondering van het voetbalveld en het bestaande parkeerterrein en de Ketelhavenstraat/-plein. Ook dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief van het onbebouwde terrein gelegen in de omgeving van het Wilniserf (gebied DE Gaas). Om de waarden verder in beeld te brengen is inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In het bestemmingsplan zijn deze gronden aangeduid met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
In dit plangebied liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde;
Ruim ten noorden van het plangebied ligt het gemeentelijk monument Kamerikstraat 15; een boerderij die in oorsprong tot de late negentiende eeuw teruggaat.
De Reeshofweg, de spoorweg en het onbenoemd pad langs de westelijke rand van de Hultensche Heide (aan het oostelijk uiteinde van de Kronenbergstraat) worden op de CHW (Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant) aangeduid als historisch-geografische lijnen met redelijk hoge waarde.
Historisch groen is niet van toepassing op deze locatie.
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de realisatiemogelijkheden binnen de locatie Reeshof Stationsgebied wordt hieraan mede invulling gegeven.
In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.
De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.
De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.
De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).
Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.
De woondoelen:
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
Reeshof
De kwaliteit van woning en woonomgeving wordt in de WoonVisie onder meer geduid vanuit de woonmilieu-benadering. Reeshof wordt, met uitzondering van een tweetal subgebieden (i.c. Heyhoef en De Knoop), in z'n geheel gerekend tot het Groen-Stedelijk woonmilieu; de twee uitzonderingen betreffen Centrum-Stedelijke "eilanden"/knooppunten.
Stadsdeel Reeshof is het belangrijkste uitbreidingsgebied van Tilburg, dat vanaf de jaren-80 uit de vorige eeuw is ontwikkeld en de afgelopen jaren zo goed als "afgebouwd" is. Momenteel bestaat er nog ruimte voor de bouw van enkele honderden woningen (voornamelijk in DE Wijk/DE Knoop en Stadsrand-Dalem).
Op grond van de WoonVisie (recentste versie 2011) en het Kwalitatief WoningbehoefteOnderzoek-2012 verdient het groen-stedelijk woonmilieu in Reeshof in het algemeen consolidatie en/of versterking. Grondgebonden eengezinswoningen in een relatief lage dichtheid en groene setting voeren de boventoon. In/rond de twee benoemde centrum-stedelijke knooppunten is enige verdichting mogelijk; toevoeging van appartementen, al dan niet gecombineerd met andere stedelijke functies, behoort in dat verband tot de mogelijkheden.
Deellocatie DE Wijk: De Wijk is de deellocatie van Reeshof ten zuiden de spoorlijn Tilburg - Breda. Dit betreft de laatste grote uitbreiding van Reeshof. Van de eerder geplande ruim 3.000 woningen zijn er circa 2.500 gerealiseerd, in een groen-stedelijke woonmilieu. Het resterende volume van ruim 500 woningen wordt, grondgebonden, gerealiseerd in Koolhoven-Buiten.
Deellocatie De Knoop: De Knoop is de deellocatie van Reeshof die, gecentreerd rond NS-halte Reeshof, de verbindingszone vormt tussen Reeshof ten noorden het spoor en Reeshof ten zuiden het spoor (i.c. DE Wijk). In dit gebied zijn behalve woningen met name ook andere stedelijke functies geprojecteerd, zoals onderwijs, (eerste lijns-)zorg, detailhandel e.d. Met name de concentratie/combinatie van functies rond het station maakt De Knoop tot een, weliswaar qua omvang beperkt, centrum-stedelijk woonmilieu. De bestaande en nog te ontwikkelen woningbouw in het gebied (restcapaciteit ca. 350 w.) zijn hierop aangepast, i.c. gestapelde woonvormen en (grondgebonden) stadswoningen; deze laatste ook geschikt voor het uitoefenen van een beroep aan huis, en deels te realiseren in particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.
De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een zogeheten Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (/KWBO) uit. Het jongste onderzoek dateert van 2012. Hieruit blijkt onder meer, dat veel woonwensen in de tijd gezien behoorlijk bestendig zijn en weinig aan verandering onderhevig. De onderzoeksresultaten-2012 wijken dan ook niet wezenlijk af van de resultaten van 2004 en 2008, maar wel blijkt in 2012 –onder invloed van de crisis– sprake van een (verdere) "downgrading" in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector.
De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag–aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins (/flats) huurwoningen; het tekort aan koopwoningen is verdwenen. Het woningtekort richt zich nu op eengezins huur- en koopwoningen; in de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.
Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (m.n. –vormen van– centrum-stedelijk wonen).
De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime –hoofdzakelijk– grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.
De gemeente Tilburg wil bevorderen dat mensen meer zeggenschap en keuzevrijheid krijgen in de bouw van woningen. Dat kan onder andere door particulier opdrachtgeverschap te stimuleren. Er bestaan verschillende vormen van particulier opdrachtgeverschap:
Om particulier opdrachtgeverschap te vergroten voert de gemeente een actief informerend, stimulerend en deels faciliterend beleid, zoals verwoord in de woonvisie. De gemeente is echter ook voorwaardenscheppend actief door bij planontwikkeling duidelijke afspraken te maken over aantallen en vormen van particulier. Ook inzet van juridisch instrumentarium (WRO en GREX-wet) behoort nadrukkelijk tot de mogelijkheden. Zo zal zowel bij gemeentelijke gronduitgifte als bij particuliere exploitaties het aandeel particulier opdrachtgeverschap als voorwaarde worden gesteld.
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van servicewijken.
De nota gaat over de positie van de koopstarter in Tilburg. Hoewel het aanbod in Tilburg in vergelijking tot andere Brabantse steden niet slecht is, dient de aandacht in Tilburg vooral uit te gaan naar de realisatie van goedkope koopwoningen en in het bijzonder naar het laagste segment. Dit aanbod kan behalve door nieuwbouw ook door verkoop van huurwoningen gerealiseerd worden. In de dorpen hebben koopstarters het moeilijk. Hun positie moet worden verbeterd. Dit kan door het aanbieden van woningen in "Koopgarant", waarbij de koper korting krijgt op de koopprijs van een woning en de financier (de woningcorporatie) deelt in de waardeontwikkeling.
Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Verder geldt dat minimaal 40% van de nieuwbouwopgave uitgevoerd moet worden als levensloopbestendig wonen (nul-tredenwoning). Extra aandacht moet uitgaan naar de wijken Blaak/Zorgvlied, Riet/Zand/Wandelbos en Noord.
Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij de regels in dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Maatregelen in het bestemmingsplan
In het betsemmingsplan is een minimale oppervlakte opgenomen aan openbaar groen die moet worden gerealiseerd binnen de deelgebied Knoop Oost (Kortgenenstraat) en Knoop West (Oegstgenestraat). Ook aan de zuidzijde van het station Reeshof, deelgebied Knoop Zuid, is een minimale oppervlakte in de regels opgenomen bestemd voor pleinen e.d. Binnen deze oppervlakten kunnen speelvoorzieningen worden gerealiseerd.
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
Met betrekking tot het plangebied
Regionale Agenda Werken
In december 2011 hebben de 8-Hart van Brabant gemeenten en de provincie Noord-Brabant in het Regionaal Ruimtelijk Overleg de Regionale Agenda Werken vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over het regionale programma voor nieuwe bedrijventerreinen voor de periode van 2011 tot en met 2022. Voor de regio Hart van Brabant is voor deze periode een programma nieuwe bedrijventerreinen van 180 hectare vastgesteld, verdeeld over 3 soorten bedrijventerreinen:
1) Bedrijventerreinen primair bedoeld voor de speerpunten logistiek en maintenance
2) Bedrijventerreinen bij kern in stedelijk concentratiegebied
3) Bedrijventerreinen bij kern in landelijk gebied.
Bedrijventerreinen bij kern in stedelijk concentratiegebied accommoderen de reguliere regionale en lokale ruimtevraag en bieden kavels kleiner en groter dan 5.000m2. Omdat het om ruimtevraag van regionale en lokale doorgroeiers en verplaatsers gaat, kan een goede koppeling worden gemaakt tussen het ruimtegebruik op de nieuwe locatie en het toekomstige gebruik op de al bestaande locatie.
Bedrijventerreinen bij kern in landelijk gebied accommoderen de lokale ruimtevraag. Nieuw uit te geven kavels kennen een omvang van maximaal 5.000m2. Omdat het om de ruimtevraag van lokale doorgroeiers en verplaatsers gaat, kan een goede koppeling worden gemaakt tussen het ruimtegebruik op de nieuwe locatie en het toekomstige gebruik op de al bestaande locatie.
In de Regionale Agenda Werken zijn voor deze 3 categorieën ook locaties aangewezen als strategische ruimtereservering voor na 2023, mits die ruimte nodig blijkt.
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
Met betrekking tot het plangebied
Station Reeshof en omgeving is op de kansenkaart functiemenging aangeduid als kansenzone voor functiemenging. Het gebied is goed bereikbaar met auto, fiets en OV. Omdat de fysieke ontwikkeling grotendeels nog moet plaatsvinden, kan nu optimaal worden ingespeeld op het ruimtelijk en fysiek borgen van de vestigingsmogelijkheden voor verspreide bedrijvigheid tussen en binnen woningen en woongebouwen.
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).
Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief. In 2010-2011-2012 heeft de gemeente de Tilburgse kantorenmonitor laten opstellen door Jones Lang LaSalle waarin de ontwikkelingen op de Tilburgse (en Midden-Brabantse) kantorenmarkt in beeld zijn gebracht. Op basis hiervan is input gegeven voor het project stedelijke transitie. Deze cijfers zijn nog niet door college/Raad vastgesteld.
Met betrekking tot het plangebied
In het plangebied wordt geen zelfstandige bestemming Kantoor opgenomen met uitzondering van het reeds aanwezige kantoor La Vista Duna op de hoek Kijkduinlaan/Ketelhavenstraat. Binnen de bestemming Gemengd is de vestiging van kantoren mogelijk. Binnen de kantorennota is het gebied in de directe omgeving van station Reeshof aangeduid als kantoorlocatie.
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten.
In de nota detailhandel (2002) wordt een indicatief maximum gesteld van 100 m2 voor winkels gericht op dagelijkse boodschappen buiten de reguliere winkelgebieden. Dit geldt ook als maat voor detailhandel bij tankstations. Voorgesteld wordt om dit maximum voor detailhandel in facility points op bedrijventerreinen (dit is dus de enige vorm van detailhandel die op bedrijventerreinen wordt toegestaan) iets te verhogen tot 150 m2 vvo. In stationsomgevingen en andere drukke locaties (zoals een universiteitsterrein of een ziekenhuis) kan afhankelijk van de functie middels vrijstelling een grotere oppervlakte en andere branches worden toegestaan.
De locatie bij het station Reeshof wordt gezien als een stedelijk knooppunt. Nabij een stedelijk knooppunt levert een menging van diverse voorzieningen, waaronder commerciële, een positieve bijdrage aan de omgeving. De oppervlakte die planologisch maximaal gerealiseerd kan worden is beperkt tot 1000m² detailhandel aan de noordzijde van het station met een uitbreidingsmogelijkheid van 500m² via een wijzigingsbevoegdheid ten zuiden van het station. Grootschalige vestigingen van met name supermarkten is in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten en zal zich hoofdzakelijk beperken tot stationsgerelateerde detailhandel. De invulling van detailhandel zal zich derhalve beperken tot het gebied in de directe omgeving van het stationsplein zowel ten noorden als ten zuiden van het station.
In dit geval is niet zozeer sprake van een nieuwe ontwikkeling. In dit nieuwe bestemmingsplan is de relatie gelegd met de detailhandelsvisie (raadsbesluit 24 juni 2013) waarin een maximale oppervlakte aan detailhandel is opgenomen van 1000m² netto verkoopvloeroppervlakte verdeeld over minimaal 2 winkelruimten'. Met de oppervlakte van 1000m² verkoopvloeroppervlakte ten noorden van het station en na het opstellen van een wijzigingsbestemmingsplan waarin 500m² detailhandel ten zuiden van het station mogelijk kan worden gemaakt, is sprake van voornamelijk stationsgerelateerde detailhandel. Gezien de ligging ten opzichte van het station Reeshof is sprake van een stedelijk knooppunt en is realisering op deze locatie een gewenste ontwikkeling.
De afronding van dit deel van de wijk Reeshof leidt tot ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de omgeving.
Voor de omgeving van station Reeshof is vestiging van maximaal 1.000 m2 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.) ten noorden van het spoor (Forum) acceptabel. In aanvulling daarop kan ten zuiden van het spoor maximaal 500 m2 v.v.o.detailhandel worden gerealiseerd. Vanwege de parkeerdruk die vestiging van een (reguliere) supermarkt met zich meebrengt is de maximale omvang van supermarkt met 150 m2 v.v.o. gelijkgesteld aan de grootte van een facility point op een bedrijventerrein.
Met het (beperkt) toelaten van detailhandel in de omgeving van Station Reeshof wordt een bijdrage geleverd aan het creëren van een stedelijke omgeving waar op een stedelijk knooppunt een menging van (werk)functies en maatschappelijke en commerciële voorzieningen kan ontstaan.
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Lijnstructuur horeca
Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd, nieuwvestigingen worden slechts middels flexibiliteitsbepalingen toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor de afzonderlijke bestemmingen zijn de spreidingscriteria in de desbetreffende flexibiliteitsbepaling opgenomen. Door de werking van de spreidingscriteria is impliciet bepaald dat de aard en omvang van de beoogde activiteit naar aard en schaal passen binnen het gebied en dat door de nieuwvestiging geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies. Voldoet een eventuele nieuwe vestiging aan de spreidingscriteria, dan dienen bij het toepassen van de bevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horecavestigingen de navolgende criteria in de afwegingen te worden betrokken:
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
In het horecabeleid is verder vastgelegd dat: 'Nabij het station Reeshof wordt binnen het project 'De Knoop' vestiging voorzien van wat grootschaligere horeca tot categorie II'. Hiermee geven we meer ruimte dan met de lijnstructuur oplossing'.
Binnen het bestemmingsplan wordt met een aanduiding op de verbeelding vestiging van horeca mogelijk gemaakt door binnen het gebied ten noorden van het spoor horeca in maximaal categorie II toe te staan binnen het aangegeven bouwblok van het 'Forum' (voorheen bestemmingsplan De Knoop Noord) met een maximum oppervlak van 2000 m2 netto vloeroppervlakte. Deze oppervlakte komt overeen met de maximaal in te richten oppervlakte op de beganegrondse bouwlaag gelegen aan het stationsplein binnen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van het 'Forum' en voldoet tevens aan de bestaande planologische regeling zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan 'De Knoop Noord'. Voor het deel van de Knoop ten zuiden van het spoor wordt via een wijzigingsbevoegdheid in de regels de mogelijkheid opgenomen voor vestiging van horeca tot maximaal categorie II met maximaal 500 m2 netto vloeroppervlakte. Dit houdt in dat er een aantal kleinere horecagelegenheden of één horecagelegenheid aan de bovenkant van categorie II gevestigd kan worden.
Op 8 april 2011 heeft de gemeenteraad de kadernota Samenspel (kadernota Sport 2011-2016 gemeente Tilburg) vastgesteld. Deze nota vormt de beleidsrichtlijn voor de inspanningen die de gemeente verricht op het terrein van sport. Het gelegenheid bieden tot sportbeoefening is een belangrijke taak van de lokale overheid. Het gaat daarbij vooral om het aanbieden van sportaccommodaties. Daarnaast moeten burgers die nog niet sporten en bewegen actief gestimuleerd worden om dat vooral wél te doen.
Sportaccomodaties van de gemeente Tilburg
De gemeente Tilburg beschikt over een breed scala aan sportaccommodaties. Het betreft 21 sportcomplexen, met in totaal 90 velden, waarvan er 22 kunstgrasveld zijn. Het aantal sporthallen is 7 en de gemeente beschikt over 15 gymnastiekzalen. In de Reeshof en op Stappegoor zijn overdekte zwembaden gepositioneerd. Daarnaast is in het Stappegoorgebied een ijssportcentrum en een 400 meter ijsbaan.
Over het algemeen is er een hoge mate van tevredenheid over de kwaliteit van de gemeentelijke sportaccommodaties. Er is sprake van een juiste spreiding over de stad en op diverse locaties kunnen ruimtes worden gehuurd. Het onderhoud is goed.
De buitensportaccommodaties vormen een bijzonder aandachtspunt. De kwaliteit van enkele sportcomplexen is voor verbetering vatbaar en vraagt wellicht nog investeringen in kunstgrasvelden. Voetbal legt als populairste sport in Tilburg het grootste beslag op de middelen van de buitensport. De verwachting is dat het huidige ruimtebeslag van de velden de komende jaren niet hoeft te stijgen. Wel is het belangrijk om over zoeklocaties voor sport te blijven beschikken. Deze zijn wellicht nodig indien door demografische ontwikkelingen verenigingen geen bestaansrecht meer dreigen te hebben en zich moeten kunnen verplaatsen naar andere stadsdelen, waar vraag ontstaat.
Binnen dit bestemmingsplan is er geen sprake van uitbreiding van het bestaande sportveldencomplex gelegen tussen de Kronenbergstraat en de spoorlijn Tilburg - Breda. Er loopt op dit moment geen verzoek tot uitbreiding en er is geen onderzoek verricht op onder andere milieutechnische gronden (geluid, externe veiligheid etc.) in hoeverre uitbreiding mogelijk zou kunnen zijn. Indien in de toekomst uitbreiding wenselijk zou blijken te zijn dan dient hiervoor een afzonderlijke bestemmingsplanherziening te worden gevolgd waarin alle van belang zijnde aspecten dienen te worden onderzocht.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
Autoverkeer
Het gebied Reeshof Stationsgebied is gelegen aan de Reeshofweg. Deze weg vormt de ontsluiting van het gebied op het hoofdwegennet van Tilburg. Via de Reeshofweg wordt het gebied via de Dalemdreef aangesloten op de Burgemeester letschertweg. Aan de zuidzijde verloopt de aansluiting via de Bredaseweg.
In het gebied ten noord-oosten van de Reeshofweg en de spoorlijn ligt de Ketelhavenstraat waarop alle aanliggende bebouwing, inclusief het NS-Station met bijbehorend parkeerterrein, ontsloten wordt. Er is voor autoverkeer geen directe verbinding met de woonbuurt ten noorden van de Kronenburgstraat. De aansluiting op de Reeshofweg verloopt via de Kijkduinlaan. Eventuele nieuwe bebouwing dient via deze wegen ontsloten te worden of door nieuwe erftoegangswegen welke op bovengenoemde wegen worden aangesloten.
In het gebied in de noordwest hoek liggen nog geen straten voor autoverkeer. Het gebied heeft en krijgt geen rechtstreekse aansluiting op de Reeshofweg. Dit gebied dient ontsloten te worden op de Dalemdreef. Er is voor autoverkeer geen directe verbinding met de woonbuurt ten noorden van de Oegstgeeststraat. In het gebied zal eventuele nieuwe bebouwing ontsloten worden via nieuw aan te leggen erftoegangsweg(en) welke ontsloten worden op de Dalemdreef.
In het gebied ten zuiden van het spoor ligt een erftoegangsweg, de Woerdenstraat, welke is aangesloten op de Reeshofweg. Deze vormt de ontsluiting van de bebouwing tussen van de Wijboschstraat en de spoorlijn. Daarnaast wordt op deze weg het NS-station en bijbehorend parkeerterrein en de bestaande bebouwing ontsloten. Eventuele nieuwe bebouwing dient ontsloten te worden op de Woerdenstraat of op nieuw aan te leggen erftoegangswegen, welke op de bestaande erftoegangsweg dienen te worden aangesloten.
Langzaam verkeer
Vanwege de aanwezigheid van het NS-station in het hart van het gebied leiden er meerdere langzaamverkeersverbindingen door het gebied naartoe. Het betreffen allemaam verbindingsroutes. Geen van de routes is opgenomen in het fietsplan.
In de noordoost hoek ligt als doorgang door het gebouw 't Forum de verbinding tussen sternetfietsroute Kamerikpad en het stationsplein, waar de fietsstalling van het NS-station staat.
In de noordwest hoek ligt, parallel aan het spoor, het Odoornpad, welke met een fiets/voetgangersbrug over de Reeshofweg is aangesloten op het stationsplein-noord.
Aan de zuidzijde van het spoor ligt een fiets/voetgangersbrug, aansluitend op het stationsplein zuid. Deze brug sluit aan op het, nog te realiseren, secundaire fietspad naar Koolhoven.
Het Forumplein wordt naast de fietsroute exclusief voetgangersgebied. Op het Stationsplein noord en zuid komen fietsroutes uit, deze routes eindigen daar. Daarnaast is het voetgangersgebied.
Openbaar vervoer
In het hart van het gebied ligt het NS-station. Buslijnen lopen via de Reeshofweg. Ter hoogte van het station ligt aan beide zijden van de Reeshofweg een bushalte.
Op de Kijkduinlaan liggen eveneens bushaltes. Het noordoostelijk deel van het gebied ligt op loopafstand van deze bushaltes.
Parkeren
Voor het parkeren geldt het processchema zoals vermeld in de "Notitie Parkeernormen Tilburg 2012". In deze notitie staan ook de geldende parkeernormen. Deze notitie wordt elke paar jaar bijgesteld. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. In openbaar gebied zullen ook parkeerplaatsen worden ingepast. Deze zijn per definitie bedoeld voor dubbelgebruik door alle functies in het gebied en kunnen derhalve niet 1 op 1 worden betrokken bij individuele parkeerberekeningen.
De verkeerskundige structuur van het gebied onder de spoorlijn, boven Witbrantlaan West en ten oosten van de Reeshofweg is dusdanig dat er twee gebieden zijn die niet met autoverkeer rechtstreeks uitwisselbaar zijn. Het zuidelijk deel van het plangebied, inclusief het gebied tussen de spoorlijn, de Wijboschstraat en het Koewachtpad (dat overigens geen deel uitmaakt van dit bestemmingsplan) heeft geen rechtstreekse autoverbinding met (de rest van) Witbrant-West. Voor langzaam verkeer (fiets en voetgangers) is uitwisseling wel mogelijk.
Het zuidelijk deel van het plangebied, inclusief het gebied tussen de spoorlijn, de Wijboschstraat en het Koewachtpad, bevat een centrale weg die de aanliggende percelen ontsluit. Deze centrale weg is de Woerdenstraat, welke overgaat in de Warmondstraat en Warmonderf. Het Warmonderf loopt dood ter plaatse van de fietstunnel onder het spoor (Koewachtpad). Doorgaande verkeersbewegingen zijn dus niet mogelijk. Alle verkeer, met uitzondering van fietsverkeer, is bestemmingsverkeer. De hele route is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. De Warmondstraat ontsluit via de Woerdenstraat de bestaande woningen (150), het Reeshof College, de zuidzijde van het station en een aantal functies welke geen grote hoeveelheid verkeer aantrekken, zoals een huisarts en een fysiotherapeut.
Per dag rijden er over de Woerdenstraat circa 1000 motorvoertuigen per etmaal. Dit is een beperkte hoeveelheid verkeer welke alleszins acceptabel is voor een erftoegangsweg.
In het drukste uur, tijdens de spits komt dat neer op zo'n 80 motorvoertuigen.
Voor het deelgebied Knoop Zuid is het van belang om het aantal extra verkeersbewegingen wat er door het bestemmingsplan mogelijk ontstaat in beeld te brengen. Om een uitspraak te kunnen doen over het aantal verkeersbewegingen in de uiteindelijke situatie wordt uitgegaan van de maximaal bebouwingsmogelijkheid binnen het bestemmingsplan.
Bij de berekening is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. Hierbij is uitgegaan van de binnen het bestemmingsplan toegestane functie die de maximale verkeergeneratie (verkeersaantrekkende werking) bepaald. Deze is gehanteerd om het maximaal aantal verkeerbewegingen per etmaal te bepalen.
Het programma wat het meeste verkeer genereert, voor wat betreft het deelgebied Knoop Zuid, bestaat uit een plint met daarin opgenomen een supermarkt, detailhandel en voorts sportschool/fitness en etages met commerciële dienstverlening. In dit geval genereert het programma op basis van kencijfers ca. 3.500 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dat komt er op neer dat in de spits zo'n 280 motorvoertuigbewegingen EXTRA ??worden gegenereerd.
Het programma in het deelgebied Woerdenstraat (bij de rotonde) genereert bij een maximaal programma, wat bestaat uit een plint met daarin gevestigd een sportschool, 6 woningen en voorts commerciële dienstverlening ca. 500 mvt/etmaal.
Na toevoeging van het programma ontstaat een weg met een maximale intensiteit van 4.500 (3500+1000) motorvoertuigen per etmaal wat ter hoogte van de rotonde kan oplopen tot 5.000. Ook deze intensiteit is op een erftoegangsweg met één ontsluiting acceptabel.
Hoewel de toename van het verkeer als gevolg van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan acceptabel is, is het wel strijdig met de wens van de scholen van het minimaliseren van verkeer ter hoogte van de scholen.
Om aan dit bezwaar tegemoet te komen zal bij de uitwerking van de nieuwbouwplannen de ontsluiting van deze nieuwbouw gespreid plaatsvinden waarbij het de voorkeur heeft om een substantieel deel van het verkeer via de zuidzijde, op voldoende afstand van de basisschool, af te wikkelen.
Bij de uitwerking van de nieuwbouwplannen zal de verkeersveiligheid rondom de scholen als randvoorwaardelijk worden meegenomen.
In het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan van De Knoop is een rechtstreekse ontsluiting van de Woerdenstraat op de rotonde Witbrantlaan West als meest ideale oplossing opgenomen. Deze oplossing is het meest verkeersveilig en levert de beste doorstroming op voor het verkeer. De realiseerbaarheid van deze oplossing is echter mede afhankelijk van de beschikbaarheid van het perceel Reeshofweg 36.
De Woerdenstraat is momenteel ongeregeld aangesloten op de gebiedsontsluitingsweg Reeshofweg. De doorstroming op de bestaande aansluiting/kuising met de Reeshofweg is met de hoeveelheid verkeer die nu via de Woerdenstraat wordt ontsloten, acceptabel. Tegelijkertijd wordt de kruising door weggebruikers wel als gevaarlijk beschouwd. Met name de linksaf bewegingen zijn lastig te nemen als het wat drukker wordt.
Bij een toename van verkeer als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, moeten maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het realiseren van de rechtstreekse aansluiting op de rotonde, het aanpassen van de bestaande kruising of het verleggen van de aansluiting/kruising op de Reeshofweg zonder de bestaande S-bocht.
Van alle oplossingen wordt de wenselijkheid en uitvoerbaarheid bij de uitwerking van de plannen bepaald en afgewogen.
Bij het realiseren van de nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan de door de raad vastgestelde parkeernormen met als uitgangspunt dat parkeerplaatsen op eigen grond dienen te worden aangelegd.
De parkeerplaatsen tegenover de school zijn tijdelijk. Binnen de bestemmingsomschrijving 'Gemengd' bestaat de mogelijkheid om deze parkeerplaatsen op te nemen hetgeen uiteraard afhankelijk is van de toekomstige nieuwbouwplannen en gebiedsinrichting. Daarnaast bestaat, indien na overeenstemming met de bewoners van de bestaande woning Reeshofweg 36 de woning wordt geamoveerd, de mogelijkheid om binnen de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid extra parkeergelegenheid te realiseren.
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer per 2015, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer worden vastgelegd. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), zal het aantal treinverbindingen van en naar station Tilburg Reeshof vanaf 2020 worden uitgebreid van 2 naar 4 treinen per uur per richting.
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).
Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Algemeen
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie alle in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.
De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.
Met betrekking tot het plangebied
In het voormalige bestemmingsplan waren binnen de bestemming "Gemengde Doeleinden klasse A en B" alle milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Nu wordt gebruik gemaakt van de 'bedrijvenlijst - functiemenging' binnen de bestemming "Gemengd". Deze lijst is toegepast omdat er binnen de bestemming sprake is van een grote afwisseling tussen werken en wonen. De nieuwe lijst levert enerzijds een beperking op ten opzichte van het oude plan en anderzijds een verruiming. Dit komt omdat de gemengde lijst beter is afgestemd op de diverse (gezondheids)effecten van de milieubelasting op de gevoelige objecten binnen de bestemming. Zo worden uitsluitend activiteiten toegestaan waarbij de milieucategorie voor het gevaarsaspect niet groter is dan 1. Hierdoor zullen bij een calamiteit minder slachtoffers vallen. En anderzijds wordt voor het aspect geluid juist een milieucategorie 3.1. toegestaan. Omdat er al sprake is van een levendige omgeving, met de daarbij behorende ontsluitingswegen is het achtergrond niveau al relatief hoog. De hogere milieucategorie voor geluid wordt dan ook als minder storend ervaren dan wanneer dergelijke activiteit in een rustige omgeving zou plaatsvinden. Omdat de 'bedrijvenlijst - functiemenging' dus beter is afgestemd op omliggende woningen is besloten om voor de bestemming "Gemengd" gebruik te maken van de bedrijvenlijst functiemenging.
Binnen het plangebied wordt het bestaande sportveld/voetbalveld aan de noordwestelijke zijde meegenomen in het bestemmingsplan. Op dit veld worden voetbaltrainingen en -wedstrijden gehouden. De geluidbelasting vanwege het sportveld is berekend op basis van de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai'. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van de berekening wordt verwezen naar het "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013, Puuumpe/11 oktober 2013". Zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.
In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van de 'VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 2009' geadviseerd het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van het sportveld te toetsen aan een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Het maximaal geluidniveau mag ten hoogste 70 dB(A) etmaalwaarde bedragen.
Uit de geluidcontouren blijkt dat deze richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde bij 16 woningen wordt overschreden tijdens trainingen en bij 15 woningen tijdens wedstrijden. De 50 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden. Het maximaal geluidniveau bedraagt 65 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde voor piekgeluiden.
Bij de oorspronkelijke opzet van Reeshof is in z'n algemeenheid het principe toegepast om de monofunctionele woongebieden in verband met milieuaspecten niet direct langs de spoorlijn te projecteren maar om hier een bufferafstand aan te houden. Tegelijk werden deze bufferzones primair bestemd voor andere functies, die enerzijds minder geluidgevoelig zijn en anderzijds ook nodig zijn voor de leefbaarheid van de wijk. Sportvelden behoren tot deze functies. Vanuit dit principe zijn de sportvelden aan de Kronenbergstraat aangelegd. Als zodanig maken deze sportvelden onderdeel uit van een groter gebied, namelijk het Stationsgebied Reeshof (De Knoop). Behalve de strook langs het spoor ten zuiden van Campenhoef, maakt ook de strook ten zuiden van Dongewijk, de noordelijke strook van Witbrant West en de nog te ontwikkelen zones ten oosten van de Reeshofweg hier onderdeel van uit. Het Stationsgebied Reeshof (De Knoop) is in functioneel opzicht een belangrijk gebied binnen Reeshof, waar ruimte is voor allerlei voorzieningen die bijdragen aan een volwaardige woonkwaliteit van de wijk.
Naast het gegeven dat de ruimte tussen de woonwijk en het spoor wordt gebruik om voorzieningen aan te brengen (waaronder sportvelden) die positief bijdragen aan de woonkwaliteit is:
Dit alles overwegende achten we de kwaliteit van de leefomgeving voor de 16 woningen grenzend aan het sportveld acceptabel en passend in de omgeving.
Voor de nieuwe woningen die binnen de bestemming 'Gemengd' mogelijk worden gemaakt langs de Kronenbergstraat, wordt de richtafstand vanaf het sportveld gehaald.
Behalve het vrijliggende sportveld ten opzichte van het hoofdveld worden er ook nieuwe woningen (De Gaas) mogelijk gemaakt langs de zuidzijde van het spoor gelegen aan het Wilniserf/Wijboschstraat. Om vanuit omliggende inrichtingen een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is de sportbestemming aan de noordkant aangepast aan de feitelijke situatie (sportvelden). Hiermede wordt voldaan aan de richtafstand behorende bij de bestemming.
Met betrekking tot de akoestische berekeningen ten opzichte van de voetbalvelden zie bijgaande bijlagen:
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Op dit moment wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) herzien. De regelgeving omtrent het Basisnet wordt hierin opgenomen. De kwaliteitseisen voor externe veiligheid die verband houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportroutes zijn op 18 december 2012 gepubliceerd in het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt Versteijnen Internationaal Transportbedrijf B.V. waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt.
Gezien het gegeven dat er met de gewijzigde bouwmogelijkheden sprake is van een afname van het aantal personen hoeft de verantwoordingsplicht niet ingevuld te worden. Het invloedsgebied van Versteijnen Internationaal B.V. is daarmee niet relevant voor de planontwikkeling.
Het sportveld dat qua veld wordt vergroot wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object.
De PR contour van het spoor bedraagt 8 m, de sportvoorziening ligt buiten deze contour.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 2800 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Vanwege de gewijzigde bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan heeft er een doorrekening plaatsgevonden van het groepsrisico. In de bijlage treft u de 'memo groepsrisicoberekening Reeshof Stationsgebied' aan. Zie memo groepsrisicoberekening Reeshof Stationsgebied. Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Met de gewijzigde bouwmogelijkheden neemt het groepsrisico af.
Omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde is groepsrisicoverantwoording niet verplicht. Er is geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Versteijnen Internationaal Transportbedrijf B.V en het spoor. Er is sprake van een afname van het groepsrisico ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Er is dan ook geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Binnen het plangebied worden, verdeeld over diverse deelgebieden, nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd welke gelegen zijn binnen de volgende zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (hierna Wgh): Dalemdreef, Reeshofweg traject 50 km/uur, Reeshofweg 70 km/uur. Dit betreft woningen en "andere geluidgevoelige gebouwen" in de vorm van voortgezet- en wetenschappelijk onderwijs.
Ingevolge artikel 82 van de Wgh geldt voor deze nieuwe geluidgevoelige bestemmingen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor deze nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan "Reeshof Stationsgebied 2013", Puuumpe/11 oktober 2013) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden. Zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Dalemdreef, de Reeshofweg traject 50 km/uur en de Reeshofweg traject 70 km/uur hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Dit betreft de deelgebieden: I, III, IV-2, VII-1 en VII-3. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie t.g.v. deze wegen wordt niet overschreden. Voor de berekeningsresultaten ten gevolge van wegverkeer is rekening gehouden met de wettelijke aftrek ingevolge artikel 110g van de Wgh. Deze bedraagt 5 dB voor de Dalemdreef en de Reeshofweg traject 50 km/uur en 2 dB voor de Reeshofweg traject 70 km/uur.
Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren (b.v. toepassen stiller wegdek, beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid, toepassen schermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en stedenbouwkundige aard. Bovendien is de Reeshofweg traject 50 km/uur al voorzien van stiller wegdektype Microflex LS. Daarnaast zal door het toepassen van geluidarm wegdek op de Dalemdreef respectievelijk de Reeshofweg traject 70 km/uur vanwege de aanwezigheid van een rotonde (wringend verkeer) de geluidsbelasting slechts met enkele dB's gereduceerd worden, echter niet tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Het plaatsen van schermen in stedelijk gebied wordt vanuit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk geacht.
De noodzaak om hogere grenswaarde vast te stellen blijft derhalve noodzakelijk.
Om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen. De geluidsbelastingen afkomstig van het wegverkeer waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in bijlage 3 van het akoestisch rapport, voor zover de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Bij het verlenen van hogere waarden worden aanvullende voorwaarden gesteld met als doel het realiseren van een aanvaardbaar akoestisch woon- een leefklimaat. (zie verder: Gemeentelijke geluidsbeleid).
De nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Tilburg-Breda. Voor het realiseren van de woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 55 dB conform artikel 4.9 lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor het realiseren van "andere geluidsgevoelige gebouwen" geldt een voorkeurgrenswaarde van 53 dB conform artikel 4.9 lid 2 van het Besluit geluidhinder
Het Besluit geluidhinder biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot een waarde van maximaal 68 dB. Dit geldt zowel voor woningen als voor "andere geluidsgevoelige gebouwen"
Voor de geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan "Reeshof Stationsgebied 2013", Puuumpe/11 oktober 2013) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden. Zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 53 respectievelijk 55 dB ten gevolge van railverkeerslawaai voor alle onderzochte deelgebieden wordt overschreden. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt overschreden voor de volgende deelgebieden: I, II, III, VI.
Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 53 resp. 55 dB bieden geen soelaas. Maatregelen aan de spoorweg (bv. beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid) zijn vervoerskundig niet mogelijk. Het toepassen van raildempers is niet mogelijk vanwege het remmen en optrekken van de treinen ter plaatse. Het plaatsen van akoestische schermen is vanuit stedenbouwkundige motivatie niet wenselijk.
Daar waar de maximale grenswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai wordt overschreden zullen aanvullende maatregelen getroffen moeten worden om de geluidsbelasting te reduceren tot aan de maximale grenswaarde van 68 dB. Dit kan door in het ontwerp rekening te houden met afscherming en/of het toepassen van gebouwgebonden maatregelen, zoals voorhangschermen. Eventueel kunnen geveldelen waar de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt overschreden doof worden uitgevoerd.
Om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen tot de maximale grenswaarde van 68 dB. De geluidsbelastingen afkomstig van het railverkeer waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in bijlage 3 van het akoestisch rapport, voor zover de voorkeurgrenswaarde van 53 respectievelijk 55 dB wordt overschreden. De in bijlage 3 berekende rekenresultaten zijn inclusief toepassing van de wettelijke plafondcorrectiewaarde van +1.5 dB.
Om de geplande geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied mogelijk te maken is door het college een besluit hogere waarden genomen. In het Besluit hogere waarden zijn, conform het gemeentelijk geluidsbeleid, de volgende voorwaarden gesteld voor zover dit nieuwe geluidgevoelige bestemmingen betreft:
De gecumuleerde geluidbelasting zonder toepassing van de wettelijke aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt maximaal 75 dB parallel aan de spoorweg Tilburg-Breda.
Gezien de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting moet bij de realisatie van de geluidgevoelige bestemmingen bij het ontwerp zodanig rekening worden gehouden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, een en ander in combinatie met de aan het hogere waarden-besluit gestelde voorwaarden.
Met het opnemen in de regels dat bij het realiseren van de bestemming moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden, is voldaan aan de voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening.
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die zijn aangewezen op grond van onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer, hierna Wm) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.
Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen.
De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wm.
In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 van de Wm is tevens bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer en in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en de hierbij te gebruiken (standaard)rekenmethode.
Met betrekking tot het plangebied
Ten behoeve van het onderhavig bestemmingsplan zijn de concentraties luchtverontreinigde stoffen voor de beoordelingsjaren 2013 (verwachte jaar van definitieve besluitvorming), 2015 (i.v.m. aanscherping grenswaarden voor stikstofdioxide) en 2023 (doorkijk naar de toekomst conform geldigheidsduur bestemmingsplan van 10 jaar) onderzocht. De berekeningen van de concentraties luchtverontreinigde stoffen in de lucht zijn uitgevoerd aan de hand van het door Infomil beschikbaar gesteld SRM1-rekenmodel CAR II, versie 11.0 voor wegen in stedelijk gebied.
Hierbij wordt de Reeshofweg als maatgevende weg beschouwd. De volgende gegevens zijn in het rekenmodel ingevoerd: intensiteit 12.860 motorvoertuigen per etmaal, fractie lichte motorvoertuigen 0.95, boomfactor 1, afstand tot wegas 5 meter, stagnatiefactor 0.00.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) voor wat betreft het jaargemiddelde en fijnstof (PM10) voorwat betreft het jaar- en etmaalgemiddelde het meest kritisch. Hierbij is de kans namelijk het grootst dat de grenswaarden worden overschreden.
Uit de berekeningsresultaten blijkt:
Geconcludeerd wordt dat aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan en dat er vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, geen bezwaar bestaat tegen dit plan.
In en om het plangebied worden geen grote industriële bedrijven toegestaan. Er zal dus ook geen sprake zijn van industriële stankhinder.
In en om het plangebied worden geen veehouderijen toegestaan welke mogelijk invloed zullen hebben op het plan. Er zal geen sprake zijn van agrarisch stankhinder.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Ten aanzien van het plangebied
Binnen het plangebied zijn een aantal slootdempingen bekend. Niet alle dempingen zijn onderzocht. Voor het grootste deel van het gebied zijn de uitgevoerde onderzoeken niet meer actueel of zijn er nog geen bodemonderzoeken uitgevoerd.
Bij eventuele bouwvergunningsaanvragen dient een actueel bodemonderzoek ingediend te worden.
De bodemkwaliteit van het gebied vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
Natura 2000
Op circa 6 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Gezien de relatief grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Verordening Ruimte Noord-Brabant komen er binnen het plangebied geen onderdelen van de Ecologische HoofdStructuur voor.
Kadernota Groene Mal
Binnen het plangebied komen geen onderdelen van de Groene Mal voor.
Flora- en faunawet
Op basis van veldonderzoek door het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2004 en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, het konijn en zeer waarschijnlijk ook voor de huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis en veldmuis. De mogelijkheid bestaat dat het plangebied ook af en toe wordt bezocht door met name jonge en rondtrekkende exemplaren van de bruine kikker, gewone pad en bastaardkikker.
De genoemde soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Als de verblijfplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.
Tabel 2: overige soorten
De aanwezigheid binnen het plangebied van soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet is zogoed als zeker uitgesloten.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Het plangebied is een foerageergebied voor enkele exemplaren van de gewone dwergvleermuis en mogelijk ook van een of twee exemplaren van de iets minder algemene laatvlieger. Daarnaast kan het plangebied een enkele keer worden bezocht door de minder algemene rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen zijn zo goed als zeker uitgesloten, evenals vaste vliegroutes.
Door de geplande activiteiten zal het foerageergebied van de genoemde vleermuissoorten grotendeels verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is nog voldoende foerageergebied aanwezig voor de vleermuissoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Vogels
Binnen het plangebied broeden mogelijk enkele vogelsoorten. Van de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten zullen maximaal de ekster en zwarte kraai in het plangebied op een of enkele plekken broeden. Beide soorten komen algemeen als broedvogel nabij het plangebied en elders in de gemeente Tilburg voor. Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied zeer waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, huismus, gierzwaluw, koolmees, pimpelmees en spreeuw.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de groenling, heggenmus, houtduif, kauw, merel, roodborst, vink en witte kwikstaart.
Door de geplande activiteiten zal het broed-, foerageer- en/of rustgebied van genoemde vogelsoorten in ieder geval tijdelijk grotendeels verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is voldoende broed-, foerageer- en/of rustgebied aanwezig voor de vogelsoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Amfibieën
In mei 2013 is de water retentievoorziening onderzocht op aanwezigheid van amfibieën. Deze zijn na bemonstering niet aangetroffen. Vanwege de ligging (erg dichtgegroeid), waterstand, hoeveelheid bladafval en afwezigheid van water en moerasplanten is er geen geschikt biotoop voor de soortgroep.
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten (vleermuizen, roek) waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half augustus tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het plangebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half augustus tot half maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Aanvullend onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen van de Donge, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap Brabantse Delta.
Het plangebied is ongeveer 15 ha groot, en is een gemengd gebied met bestemmingen als groen, sport, kantoor, maatschappelijk en wonen. De terreinhoogte varieert van ca. 8,30 m + NAP in het westelijke deel, tot ca. 9,70 m + NAP in het oostelijke deel. De spoorlijn ligt op ca. 10,20 m + NAP
Figuur 1: deelgebieden station Reeshof en omgeving
Hoogteligging per deelgebied station Reeshof
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw in het westen en noorden te bestaan uit overwegend matig tot grof zand behorende bij de Formatie van Sterksel, zonder noemenswaardige aanwezigheid van leem. Dit zijn zeer goed waterdoorlatende zandlagen. In het oostelijk deel komt zwak lemig fijn zand voor en zijn zwakke leemlenzen aanwezig. Dit zijn redelijk tot goed waterdoorlatende zandlagen.
De bodemopbouw van het zuidelijke deel is afgeleid uit het Bodemkundig-/geohydrologisch onderzoek “De Witbrant”, d.d. februari 1994. Hieruit blijkt dat het plangebied landbouwgrond is geweest. De bovenste zes meter grondpakket zijn opgebouwd uit grof tot matig fijn zand, waarin op onregelmatige diepte lemige en/of veenhoudende laagjes voorkomen; er is geen sprake van een aaneengesloten leemlaag. Soms zijn grindlaagjes aangetroffen. De bodem in het plangebied kan worden geclassificeerd als humuspodzolgrond.
Aan de hand van de beschikbare gegevens, kan men concluderen dat de (verticale) doorlatendheid van de bodem is op veel plaatsen in het gebied “goed” te noemen.
Het plangebied ligt geheel in intermediair gebied. Deze gebieden vormen de overgang tussen infiltratie- en kwelgebieden, en worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag; in natte perioden wordt overtollig neerslag afgevoerd. Er kan lokaal kwel voorkomen. Bij de zone langs de Donge ten westen van het plangebied komt kwel structureel voor.
Door de goed waterdoorlatende grondopbouw en de geringe natuurlijke ontwatering is bij de verstedelijking van dit gebied gekozen om het grondwater te reguleren via singels in het reeds bebouwde deel van de Reeshof. De beoogde minimale ontwatering van 0,90 m, wordt hier door drainage gehouden.
In het plangebied ligt geen oppervlaktewater met een waterhuishoudkundige functie. De grondwaterstand is wel afhankelijk van het oppervlaktewaterpeil van de Donge met een streefpeil van 5,40 m +NAP, gelegen ten westen van het plangebied, en de singels rondom het plangebied in andere delen van de Reeshof.
In de bestaande situatie is een conventioneel gescheiden rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Al het vuilwater stroomt af onder vrij verval naar een opvoergemaal. Het vuilwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel. Het plangebied is in de bestaande situatie deels gerioleerd:
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009), van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009). Uit de Keurkaarten blijkt dat het plangebied op ongeveer 60 m van het keurbeschermingsgebied ligt.
Keurbeschermingsgebieden (groen)
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Voor het plangebied zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de mogelijkheden om duurzaam om te gaan met het nieuwe watersysteem en om vorm te geven aan het waterhuishouding- en het rioolplan, in het kader van het bouw- en woonrijp maken. De volgende onderzoeken zijn gedaan en geraadpleegd:
Bovengenoemde onderzoeken en de ontwikkelingen in het plangebied zijn gehanteerd voor het definiëren en ontwerpen van een duurzaam watersysteem, conform het toen vigerende beleid, vastgesteld in het vigerend beleid: uitgangspunten:
In verband met voorkomen van 'natte voeten' door grond- en regenwater is in de Structuurvisie een maatstaf vastgesteld voor de minimale ontwatering: 0,90 m voor bebouwing en wegen. Deze uitgangspunten zijn gebruikt voor de keuze van terreinhoogten.
Ten behoeve van het regenwaterbalans zijn de betrokken oppervlakten ongeveer:
Deelgebied | Oppervlak | % bebouwd/verhard |
Nieuw/ Bestaand |
1a. Knoop noord | 18.164 | 50/100% | Vergevorderd bestaand |
1b. Knoop Forum | 3.286 | 50/100% | Bestaand |
2a. Station noord | 12.209 | 50/100% | Bestaand |
3a. Knoop oost | 33.380 | 30/50% | Nieuw |
4. Sportveld | 10800 | 0 | Bestaand |
5a. Knoop zuid, gemengd | 10.786 | 50/100% | Nieuw |
5b. Knoop zuid, gemengd, school | 2.381 | 50/100% | Bestaand |
5c. Knoop zuid, boerderij | 2.254 | bouwblok | Bestaand |
5d, groen | 3.221 | 0 | Bestaand |
5e. gemengd overig | 4.192 | 30/50% | Nieuw |
6a. Knoop west | 17.925 | 30/50% | Nieuw |
6b. Knoop west, wegen | 8.773 | 30/50% | Nieuw |
7a. Gaas | 10.240 | 30/50% | Nieuw |
SPOOR | 4560 | 18240 | Bestaand |
Voor de waterbalans wordt onderscheidt gemaakt in het gebied ten noorden en ten zuiden van het spoor.
Bergingsopgave ten noorden van het spoor:
Ten noorden van het spoor betreft het de bepaling van de waterbalans conform de hydraulische randvoorwaarden van het waterschap dd. 2009 voor de nieuw te bebouwen gebieden. Het spoor en het sportterein zijn niet meegenomen in de bepaling van de bergingsopgave. De bergingsopgave dient in de deelgebieden Knoop oost en Knoop west te worden gerealiseerd, omdat de andere deelgebieden als centrum stedelijk worden ontwikkeld, nabij het station, en vrijwel volledig worden verhard: 50% bebouwing en 50% andere vormen van verharding + wegen. De totale opgave is berekend op 8000 m2, waarin bij T=10+10% 2960 m3 kan worden geborgen, uitgaande van een waterschijf van 0,5 m en een drooglegging van 0,3 m. Er is een controle berekening uitgevoerd voor T=100. In deze situatie is de waterberging nog niet volledig gevuld, er is echter geen drooglegging meer van 0,3 m.
Knoop noord wordt intensief gebruikt het merendeel van het gebied bestemd is voor hoogbouw en parkeerfaciliteiten. Deze laatste bestemming wordt half onderkelderd gerealiseerd. Bij de aanleg van half onderkelderde delen, wordt de beschikbare ontwatering aanzienlijk kleiner dan de minimale, waardoor een zekere kans op natte voeten en verzwakking van de wegfundering ontstaat. Daarom wordt een wegconstructie toegepast, die te allen tijde droge voeten waarborgt en een stabiele wegfundering in de half onderkelderd gelegen delen van het plangebied garandeert. Het vuilwater wordt bij de perceelgrens aan de Kijkduinlaan aangeboden en verder afgevoerd via de bestaande vuilwater riolen, richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het hemelwater afkomstig van daken en verharding voert af richting de hemelwaterriolen, gelegen in de Reeshofweg, de Kijkduinlaan en de Kronenbergstraat. In de bestaande hemelwaterstelsels van de Campenhoef en Dongewijk was al rekening gehouden met dat het plangebied ontwikkeld zou worden.
Bergingsopgave ten zuiden van spoor
De delen ten zuiden van het spoor maken onderdeel uit van Witbrant West en De Knoop Zuid. Aan de hand van deze uitgangspunten, en gericht op een integraal ontwerp van het watersysteem voor het totale gebied Witbrant West en De Knoop Zuid, is een waterbalans opgesteld. Dit gebied omvat het terrein tussen de Reeshofweg, de spoorweg, het natuurgebied De Gaas en de bossen aan de zuidelijke kant. Conform de opgestelde waterbalans wordt in het bovengenoemde plangebied voldoende ruimte gerealiseerd, om een ontwerpbui met een herhalingstijd van tien jaar te kunnen verwerken, bij de landbouwkundige afvoer naar oppervlaktewater. De in de planvorming overeengekomen bergingsopgave bedraagt 38 mm. De landbouwkundige afvoer mag via een onderdoorlaat afstromen op oppervlaktewater in Campenhoef.
Knoop zuid en woongebied de Gaas zijn de laatste twee deelgebieden van Witbrant west die worden bebouwd. Er is een totaal berekening uitgevoerd van de benodigde waterbergingsopgave. In het stedebouwkundig plan van de Gaas is waterberging voorzien van 2500 m2, hierin kan 1110 m3 worden geborgen. De restopgave wordt gerealiseerd in het zuidelijke punt van Knoop zuid, bij de rotonde, bij een waterberging van 1720 m2, kan hier een berging van 770 m3 worden aangelegd. Conform de overige bergingsvoorzieningen in Witbrant wordt uitgegaan van een droge waterberging, die via een overloop constructie verbonden is met een andere berging, gekoppeld aan de overloop naar de singels in Campenhoef. In totaal is in heel Witbrant west 7110 m3 waterberging beschikbaar, ruim 38 mm, conform afspraak voor start van de bouw in 2006.
Bij extreem neerslag mag er inundatie plaatsvinden. Het plangebied dient echter zodanig ingericht dat deze inundatie geen onacceptabele schade veroorzaakt. De maatstaaf is de kans op inundatiefrequentie in het stedelijk gebied eens in de 100 jaar. Bij benadering uitgaande van een bui met dezelfde frequentie van voorkomen (78 mm in 24 uur) en dat het overtollige regenwater niet richting de Campenhoef verwerkt kan worden , zou het regenwater zich uiteindelijk concentreren in de retentievoorziening langs de Wijboschstraat. Een deel van het aangevoerde water past in de beschikbare drooglegging en een deel zou buiten de oevers treden en geborgen worden op straat. De peilstijging zou het water nabij de perceelgrenzen brengen van de aangrenzende bebouwing, wat acceptabel wordt geacht. Stroomafwaarts zou de overstort en duiker onder de spoorweg een beperkt aanvoer richting Campenhoef, aangezien deze objecten zijn gedimensioneerd op een lagere belasting.
Algemene randvoorwaarden watersysteem voor alle deelgebieden:
De waterparagraaf voor het bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied en omgeving is voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Brabantse Delta. De splitsing in een noordelijk deel, als nieuwe ontwikkeling, en zuidelijk deel, als restopgave voor Witbrant West, is in overleg gemaakt. De uitwerking is via de e-mail van 12 november 2012 voorgelegd aan De Brabantse Delta en na becommentariëring door het waterschap aangepast op 12 december 2012.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente Tilburg vastgesteld. De bestemmingpslansystematiek wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij grondgebonden woningen en in dit plan bij het gebouw La Vista Duna aan de Ketelhavenstraat 37-85 en het binnengebied van het Forum.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In de bestemming "Gemengd" zijn geen voorgevelrooilijnen op de verbeelding aangegeven, omdat de verkaveling nog niet bekend is.
De maximale bouwdiepte wordt bepaald door het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
Uitgangspunt is dat de bouwhoogten op de verbeelding zijn aangegeven. Indien deze niet op de verbeelding zijn weergegeven zijn deze in de regels opgenomen.
Voor het plangebied Reeshof Stationsgebied 2013 gelden diverse bouwhoogten. Hierbij is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen op het moment van ter inzage legging van het bestemmingsplan. De bouwhoogten ten noorden van het station gelegen langs de Oegstgeeststraat en de Kronenburgstraat zijn in dit bestemmingsplan verlaagd van 21 meter naar maximaal 15 meter.De bouwhoogte uit het vigerende bestemmingsplan DE Wijk die geldt voor het gedeelte ten zuiden van het station en voor zover gelegen langs de bestaande woningbouw nabij de rotonde, is verlaagd van 21 meter naar maximaal 11 meter. De bouwhoogte in het bouwvlak gelegen langs de Reeshofweg (tunnel) blijft maximaal 21 meter en vormt zo een aansluitend geheel met de bouwhoogte ten noorden van het station voor zover betrekking hebbend op het Forum.
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor grondgebonden woningen in stedelijk gebied:
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
Bestemmingen:
ad 1. Binnen de bestemming Gemengd zijn met name meerdere functies mogelijk die passen in de omgeving van een spoorwegknooppunt. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de eisen die worden gesteld vanuit veiligheidswetgeving.
ad 2. Binnen de bestemming Groen zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen e.d. bij o.a. herinrichting van het opnebaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.
ad 3. Het bestaande kantoor La Vista Duna gelegen aan de Ketelhavenstraat/ Kijkduinlaan is als zodanig bestemd en heeft de bestemming Kantoor gekregen. Deze bestemming was ook reeds van toepassing in het vigerdne bestemmingsplan
ad 4. Binnen de bestemming Maatschappelijk is de bestaande basisschool Klinkers aan de Woerdenstraat 60 opgenomen.
ad 5. Binnen de bestemming Sport zijn uitsluitend veldsporten toegelaten als buitensport. De aanleg van openlucht zwembad e.d. zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet toegelaten vanwege de geluidsoverlast die dergelijke functies veroorzaken voor de omgeving.
ad 6/7/8. Binnen de bestemming Verkeer zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek:
ad 9. Binnen de bestemming Wonen zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte die voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt.
Daarnaast is de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
ad 1. Leiding-Riool: in het gebied loopt een rioolpersleiding ter hoogte van het Koewachtpad. Deze leiding wordt door deze dubbelbescherming beschermd.
ad 2. Waarde-Archeologie.
Deze bestemming is toegekend aan gebieden waar nog nader archeologisch onderzoek dient plaats te vinden alvorens de bouw kan plaatsvinden.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Het gebied ten noorden en ten zuiden is grotendeels, met uitzondering van het gebied van het Forum en La Vista Duna en de basisschool Klinkers, nog onbebouwd. De bouwregels uit de vigerende plannen zijn grotendeels vertaald naar dit bestemmingsplan. Voor aanpassing van de bouwhoogten wordt hierbij verwezen naar hetgeen is opgenomen onder 7.2.4. De gedetailleerde regeling uit het vigerende bestemmingsplan Dongewijk voor zover betrekking hebbend op de indeling van de percelen met groenstroken en minimale en maximale bebouwingsoppervlakten voor specifieke functies zijn te gedetailleerd en zijn derhalve in dit bestemmingsplan niet overgenomen. De maximale bebouwingspercentages per bestemmingsvlak uit de vigerende plannen zijn uitgangspunt geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
In het bestemmingsplan is een bijzondere afwijkingsmogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bebouwingspercentage dat is aangegeven voor het bouwperceel. Volgens de begripsomschrijving is 'bebouwingspercentage' als volgt gedefinieerd: het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
Aangezien de definitieve inrichting van het gebied niet bekend is en mede afhankelijk is van ontwikkelingen die in de toekomst plaats vinden, is er voor gekozen een afwijkingsmogelijkheid in de regels op te nemen. Bij het gebruik maken van deze afwijkingsmogelijkheid blijft het open karakter van het gebied behouden in aansluiting tot de bestaande woonwijk. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel wordt in dit geval omgeslaan over een groter gebied dat ook uit stedenbouwkundig oogpunt onderdeel uitmaakt van de directe inrichting van het gebied. Gelijktijdig met het indienen van een verzoek om afwijking voor de omgevingsvergunning dient de stedenbouwkundige inrichting van het direct aansluitende gebied te worden aangeleverd. Het bebouwingspercentage van 30 wordt vervolgens berekend over het totale inrichtingsgebied hetgeen inhoudt dat het bebouwingspercentage per feitelijk bouwperceel hoger uitkomt. De begripsbepaling'bebouwingspercentage' dient in dit geval te worden gelezen als: het percentage dat bepaald hoeveel procent van het gebied -binnen de aangeleverde inrichtingstekening- ten hoogste mag worden bebouwd. Bijgaande situatietekening geeft een indicatieve situering weer van het gebied waarbij invulling wordt gegeven aan bouwpercelen en overig openbaar gebied.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
Voor het bouwen nabij monumentale en/of beeldbepalende bomen is een regeling in het plan opgenomen. Tevens is als bijlage een afzonderlijke boomwaardekaart bij de regels opgenomen waarop de in het plan al dan niet voorkomende beeldbepalende en/of monumentale bomen staan aangegeven. Tekentechnisch is het niet mogelijk om deze bomen op de verbeelding aan te geven.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 15 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 16 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 17 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. De volgende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld:
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 18.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 19, o.a. met betrekking tot reconstructie, herverkaveling of renovatie van oude complexgewijze bebouwing, herverkaveling van gronden etc., schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 20 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven betreft dit bestemmingsplan een actualisatie van de in dit plan vigerende planologische regelingen. De bestaande bestemmingsplanbepalingen zijn hierbij vereenvoudigd en zijn bijgesteld aan nieuwe wetgeving en nieuw vastgesteld beleid. Er worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voorheen niet bestonden binnen de diverse vigerende bestemmingsplannen.
Actualistatie
Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen aanvullende voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatkosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen.
Indien er naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Toekomstige ontwikkelingen
De gronden ten noorden van de spoorlijn maken deel uit van de grondexploitatie Dongewijk en de gronden ten zuiden van de spoorlijn zijn opgenomen in de grondexploitatie Witbrant West. Met de resultaten van de desbetreffende grondexploitaties is rekening gehouden in de programmabegroting 2013. Daar waar nog onbebouwde gronden ontwikkeld moeten worden zal sprake zijn van gemeentelijke grondverkopen. De kosten die de gemeente hiervoor moet maken inclusief de aansluiting van de Woerdenstraat op de rotonde Reeshofweg worden uit deze grondopbrengsten of grondexploitatie gedekt. Voor de ontwikkelingen De Gaas (woningbouw) en het kleinschalige kantoor met 3 tot 6 appartementen (arch. P. ******) nabij de rotonde Reeshofweg/ Witbrantlaan West worden legeskosten in rekening gebracht. Deze kosten € 9.164,36 respectievelijk € 4.687,40 komen ten laste van de grondexploitatie Witbrant West.
De eventueel extra tegemoetkoming in planschade voortvloeiende uit de locaties De Gaas en de bestemming 'Gemengd' nabij de rotonde Reeshofweg zullen eveneens ten laste van de grondexploitatie Witbrant West worden gebracht.
Verder bevat het bestemmingsplan een viertal wijzigingsgebieden. Indien hieraan uitvoering wordt gegeven, dient een afzonderlijk wijzigingsplan te worden opgesteld. Dit is nu nog niet aan de orde.
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Reeshof Stationsgebied 2013' op 7 juli 2011 gepubliceerd in De Tilburgse Koerier.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
10 april 2013 | 3 mei 2013 | geen |
Ministerie van Defensie Dienst Vastgoed Defensie Directie Zuid |
10 april 2013 | 7 mei 2013 (via mail) | ja |
Prorail Beheer en instandhouding regio Zuid |
10 april 2013 | geen reactie | |
Kamer van Koophandel Brabant | 10 april 2013 | geen reactie | |
Brandweer Midden-West Brabant Bureau Veiligheid |
10 april 2013 | geen reactie |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Opmerkingen ministerie van Defensie:
Reactie gemeente Tilburg:
Op 27 maart 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden in basisschool Klinkers aan de Woerdenstraat 60 te Tilburg. Tijdens deze inloopavond was gelegenheid het conceptbestemmingsplan in te zien en vragen te stellen aan medewerkers van de gemeente. Hierbij kwamen het doel van het bestemmingsplan, de verschillende bestemmingen en wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aan bod. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het indienen van schriftelijke vragen en op- en aanmerkingen. De avond is bezocht door ca. 80 bewoners en belangstellenden die in en in de omgeving van het plangebied wonen. De intekenlijst is getekend door 37 personen. Het verslag van de inloopavond maakt deel uit van dit bestemmingsplan.
Verslag: Informatieavond voorontwerp Bestemmingsplan 'Reeshof Stationsgebied 2013'
Datum: 27 maart 2013 (18.30 - 20.00 uur)
Locatie: Basisschool Klinkers, Woerdenstraat 63, Tilburg
Aanwezig: - Paul Wouters, projectleider afdeling Programma-, project- & interimmanagement, gemeente Tilburg
- Ruud van Groenendaal, planologisch juridisch beleidsmedewerker afdeling Ruimte gemeente Tilburg
- Jan Horsman, stedenbouwkundige afdeling Ruimte, gemeente Tilburg
- Fleur Hubregtse, omgevingsmanager afdeling Veiligheid & Wijken gemeente Tilburg
- Chris Liebregts, wijkregisseur afdeling Veiligheid & Wijken gemeente Tilburg
- Ongeveer 80 omwonenden en andere belangstellenden
Verslaglegging: Ruud van Groenendaal
Diverse vragen hebben betrekking op het parkeren in hoeverre rekening wordt gehouden met de bestaande parkeermogelijkheden en de parkeergelegenheid voor de nieuwe invulling van het gebied. Er is nu al parkeeroverlast in de woonstraten van de bestaande wijken.
Aangegeven wordt dat bij het realiseren van nieuwe bebouwing overeenkomstig het bestemmingsplan de parkeervoorziening moet worden gerealiseerd op het eigen terrein conform de parkeernormering die die op dat moment is vastgesteld door de raad. De bestaande parkeergelegenheid voor het station Reeshof maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan waarmee rekening dient te worden gehouden in het nieuwe bestemmingsplan.
Kan het speelveldje gelegen nabij de rotonde Reeshofweg behouden blijven
Stedenbouwkundig zal worden nagegaan of een betere invulling kan worden gegeven aan de locatie nabij de rotonde
De maximale bouwhoogten van de op te richten gebouwen binnen de bouwvlakken gelegen langs de Oegstgeeststraat en de Kronenbergstraat geeft schaduw in de achtertuinen en de afstand van bouwblokken ten opzichte van de bestaande woningen is te klein.
Stedenbouwkundig zal worden bekeken of de afstand van de bouwvlakken ten opzichte van de bestaande woningen kan worden vergroot.
Zijn er al bouwplannen voor de diverse locaties binnen het nieuwe bestemmingsplan.
Op dit moment zijn er geen concrete bouwplannen voor invulling van het bestemmingplan. Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande bestemmingsplannen die overwegend ouder zijn dan 10 jaar. Actualisatie is nodig omdat per 1 juli 2013 bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Voor wat betreft de locatie van De Gaas (omgeving Wijboschstraat/Wilniserf) zijn onderhandelingen gaande met een projectontwikkelaar om grondgebonden woningen te realiseren.
In verband met de bouw van 'het Forum' is de uitgegraven grond opgeslagen op de onbebouwde percelen langs de Kronenbergstraat. Dit levert hoge bergen zand op die het uitzicht belemmeren en veel stof doen opwaaien. De gemeente had de bewoners hiervan in kennis moeten stellen en moeten aangeven wanneer deze opslag verwijderd wordt.
Tijdelijke opslag van zand op de onbebouwde percelen langs de Kronenbergstraat is geen onderdeel dat geregeld wordt in het bestemmingsplan.
Maak van de onbebouwde percelen langs de Kronenbergstraat sportvelden.
Vanwege externe veiligheid ten opzichte van de spoorlijn Tilburg - Breda v.v. is het opnemen van de bestemming 'sport' op deze gronden niet mogelijk.
Wat is de procedure.
De nu naar voren komende reacties zullen meegenomen worden als inspraak reactie bij het op te stellen plan. Later wordt het ontwerpbestemmingsplan formeel ter inzage gelegd. Dan kunnen zogenaamde zienswijze worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Na vaststelling van het plan kunnen de mensen die een zienswijze hebben ingediend bij de gemeenteraad eventueel nog beroep indienen bij de Raad van State tegen het plan.
Door 18 bewoners is gebruik gemaakt van de mogelijkheid een reactieformulier in te vullen. De reacties houden - samengevat - het volgende in:
a) aan de zuidzijde van het plangebied nabij de rotonde met de Reeshofweg het bestemmingsvlak zo inrichten dat maximaal groen en speelveld beschikbaar blijft;
b) bebouwingsgrens van 21 m langs de Reeshofweg aan de zuidzijde van de spoorlijn is te hoog;
c) overlast parkeren mede door parkeren ten behoeve van station;
d) bestemmingsplan biedt mogelijkheid voor woonvoorzieningen voor daklozen/ verslaafden en is niet het ideale punt om te wonen;
e) mogelijkheid onderzoeken van groenvoorzieningen bijvoorbeeld met een parkje bij het station;
f) dichter ten opzichte van het station bouwen en een ruime groenstrook (bijvoorbeeld 5 m) langs de kronenbergstraat;
g) is het nodig dat er tegenover de Wijboschstraat gebouwd gaat worden ten behoeve van De Gaas. In dit gebied komen salamanders, bijzondere kikkers etc voor. Komt er nog een uitgebreide avond voor de bewoners van de Wijboschstraat;
h) waarom en wat wordt er gebouwd in De Gaas. Het betreft een pracht stukje natuur dat niet mag verdwijnen;
i) het voorontwerpbestemmingsplan laat in de toelichting op de lijst van de 'Staat van bedrijfsactivitieiten - functiemenging' zoals opgenomen in bijlage 1, categorie C bedrijven toe. Deze categorie C bedrijven maken geen onderdeel uit van de bedrijvenlijst;
j) de bouwhoogte van 15 m aan de noordzijde van de spoorlijn past niet qua hoogte bij de bestaande bouw aan deze zijde van de spoorlaan;
k) geen hoogbouw ten noorden van de spoorlijn in verband met de privacy en liefst geen kleinschalige bedrijvigheid;
Van de 18 reacties hebben drie reacties tevens betrekking op de bestaande omgeving. De reacties betreffen met name: parkeeroverlast van reizigers met de trein die auto's parkeren in de wijk, verkeersveiligheid voor fietsers nabij het station en overlast vn de bouwwerkzaamheden Forum. De reacties zijn op 3 april 2013 doorgezonden en worden behandeld bij het team 'veiligheid en wijken' van de gemeente.
Antwoord gemeente Tilburg:
- sub a) + f): Met betrekking tot sub a) is het bouwvlak verkleind en verschoven naar de Reeshofweg waardoor de speeltuin kan worden ingepast en tevens meer ruimte overblijft voor groen. Vanwege het kleiner worden van het bouwvlak is het bebouwingspercentage opgehoogd van 50% naar 80%. Met betrekking tot sub f) is de afstand tussen de bestaande woningen en de bouwvlakgrens binnen het bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013 aan de Kronenbergstraat met 4,5 m vergroot van 25,5 m naar 30 m. Het onbebouwd erf is met 4,5 m vergroot tot 9,5m. Aansluitend is binnen een zone van 10m diepte een bouwhoogte van maximaal 10m toegestaan. In vervolg daarop is binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 15m toegestaan. Aan de zijde van de Oegstgeeststraat is de maximale bouwhoogte van 15m binnen de bouwvlakgrens beperkt tot maximaal 10m voor zover sprake is van de eerste 4,5m binnen de bouwvlakgrens. Aansluitend is een maximale bouwhoogte toegestaan tot 15m. Dit houdt in dat de afstand tussen de bestaande bebouwing aan de Oegstgeeststraat en de maximale bouwhoogte van 15m binnen het bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013 vergroot is naar 30m. In de toelichting in paragraaf 2.1 is ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan dat besproken is op de inloopavond van 27 maart 2013 een aangepaste dwarsdoorsnede opgenomen van beide locaties.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties aangepast.
- sub b): de betreffende zone maakt onderdeel uit van het stationsgebied Reeshof (Knoop) met andere functies dan alleen maar wonen. De omgeving van het station Reeshof wordt aangemerkt als stedelijk knooppunt waarbij ten opzichte van de bestaande woonwijken een meer stedelijkere bebouwing wordt toegestaan. Ook binnen het op dit moment vigerende bestemmingsplan DE Wijk is voor deze zone reeds de bouwhoogte van 21 meter toegestaan.
In tegenstelling tot het huidige bestemmingsplan DE Wijk is binnen dit nieuwe bestemmingsplan sprake van een "overgangszone" ten oosten van de Woerdenstraat. Deze zone zorgt ervoor dat er sprake is van een ruimtelijk verantwoorde overgang ten opzichte van de bestaande woonbebouwing in Witbrant West. De overgang bestaat enerzijds uit een bebouwde zone met een maximale bouwhoogte van 11 meter en ten oosten daarvan, direct aansluitend aan de bestaande woningen in Witbrant West, een groenzone. De bestaande woning Reeshofweg 36 wordt in beginsel positief bestemd als 'Wonen'. Op deze locatie is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Binnen de wijzigingsregels is een bouwhoogte opgenomen van 11 meter. Deze hoogte is pas opportuun op het moment dat voor dit plangedeelte een wijzigingsplan wordt gemaakt. Ook dan blijft er een overgangszone met groen bestaan tussen de bestaande woningen in Witbrant West en het wijzigingsgebied.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties niet aangepast.
- sub c) + e): binnen de regels van het bestemmingsplan is binnen de bestemmingsomschrijving 'Gemengd' opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor parkeer- en stallingsvoorzieningen en voor verkeersvoorzieningen. Indien grond door de gemeente wordt verkocht aan een initiatiefnemer/ontwikkelaar moet worden voldaan aan de algemene bouwregels waaronder de aanvullende werking van de Bouwverordening. Via de Bouwverordening wordt de verplichting opgelegd te voldoen aan de parkeernormering zoals deze op het moment van realisering van bebouwing geldt. Ook ten behoeve van het station bestaat binnen de bestemmingsomschrijving 'Gemengd' de mogelijkheid om parkeerplaatsen aan te leggen c.q. te behouden.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties niet aangepast.
- sub g): de onderhandelingen met een projectontwikkelaar verkeren in een vergevorderd stadium alhoewel de ontwikkelaar op dit moment nog bezig is met het opstellen van een haalbaarheidsstudie gelet op de crisis waarin de woningbouw en de economie in zijn algemeenheid op dit moment verkeerd. Indien alsnog besloten wordt dat het project kan doorgaan dan zal waarschijnlijk het project afzonderlijk aan de omgeving gepresenteerd worden.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties niet aangepast.
- sub h): de betreffende zone maakt onderdeel uit van het stationsgebied Reeshof (Knoop). Gezien de excentrische ligging ten opzichte van het station is/wordt er voor gekozen om hier grondgebonden woningbouw te realiseren. Door de gekozen bestemming (wonen), grondgebonden woningtypologie, beperkte bouwhoogte (met name van de zuidelijke bouwstrook) en grote afstand van de geprojecteerde bebouwing t.o.v. de bestaande bebouwing aan de Wijboschstraat, is er sprake van een zeer verantwoorde en ontspannen relatie met de bestaande woningbouw aan de Wijboschstraat. Het bos-heidegebied De Gaas voorzover er sprake is van belangrijke natuurwaarden blijft geheel behouden.De gelijknamige bouwlocatie ten westen daarvan, die ook reeds in bestemmingsplan DE Wijk was opgenomen, wordt aan de oostzijde zodanig begrensd dat de natuurwaarden van het bos-heidegebied niet worden aangetast.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties niet aangepast.
- sub i): de toelichting op de lijst van de 'Staat van bedrijfsactivitieiten - functiemenging' die onderdeel uitmaakt van bijlage 1, is niet geheel correct. De toelichting op deze lijst zal worden aangepast. Ook worden bepaalde soorten van bedrijven uit deze lijst verwijderd.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties aangepast.
- sub j) + k): de betreffende zones ten noorden van de spoorlijn en aan weerszijden van de Reeshofweg maken onderdeel uit van het stationsgebied Reeshof (Knoop) met andere functies dan alleen maar wonen. De omgeving van het station Reeshof wordt aangemerkt als stedelijk knooppunt waarbij ten opzichte van de bestaande woonwijken een meer stedelijkere bebouwing wordt toegestaan. Binnen het op dit moment vigerende bestemmingsplan Dongewijk is voor deze zone een bouwhoogte van 21 meter toegestaan. In dit nieuwe bestemmingsplan is de maximale bouwhoogte teruggebracht tot 15 meter. Daarbij is tevens rekening gehouden met een zorgvuldige overgang naar de bestaande woonwijken Campenhoef en Dongewijk.
Ten zuiden van de Kronenbergstraat met een straatbreedte van 10,5 meter, houdt dit nieuwe bestemmingsplan rekening met een onbebouwde zone van 9,5 meter diep, vervolgens een zone van 10 meter diep waarin een beperkte bouwhoogte van 10 meter geldt en daarna een zone tot aan het spoor waarin maximaal 15 meter hoog gebouwd mag worden. Door deze "getrapte opbouw" is sprake van een bijzonder zorgvuldige overgang met de bestaande woonwijk Campenhoef. (Zie tevens de doorsnedetekeningen in hoofdstuk 2). Ook ten zuiden van de Oegstgeeststraat is het voorontwerpplan aangepast in die zin dat sprake is van een zone van 4,5m met een beperkte bouwhoogte van 10 meter en vervolgens een zone tot aan het spoor met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
Hoewel dit stedenbouwkundig niet noodzakelijk was, zijn naar aanleiding van de inspraak de bouwhoogtes in de strook ten zuiden van Campenhoef en Dongewijk aangepast. De hogere bebouwing van maximaal 15 meter ligt nu op minimaal 30 meter uit de bestaande woonbebouwing van Campenhoef en Dongenwijk. Dit was 25,5 meter. De nu aangehouden 1:2-verhouding (hoogte:afstand) is zondermeer verantwoord.
In verband met de bezonning en de schaduwwerking van de maximaal te realiseren bebouwing zijn voor de locatie Kronenbergstraat ( Koop oost) en de locatie Oegstgeeststraat (Knoop west) schaduwdiagrammen gemaakt. Deze schaduwdiagrammen geven per jaargetijde en op verschillende tijdstippen op een dag inzicht in de schaduwwerking die de maximaal te realiseren bebouwing volgens het bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied 2013 geeft ten opzichte van de bestaande woningen in de aansluitende woonwijk. Zie Bijlage 7 schaduwdiagram Knoop oost en west (Kronenbergstraat en Oegstgeeststraat)
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties aangepast.
Door 3 personen zijn via e-mail hun op- en aanmerkingen geplaatst:
Antwoord gemeente Tilburg:
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie niet aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie aangepast.
In de toelichting van het ontwerpplan is naar aanleiding van de reacties het rapport van ecologisch adviesbureau Cools opgenomen dat is verrricht in mei 2013 (Bijlage 6 ecologisch onderzoek retentievijver De Gaas).
Per e-mail d.d. 14 juni 2013 (bouwmij. Van der Weegen - Forum):
a). m.b.t. bouwdeel E van bouwplan Forum dient de bebouwingsgrens flexibleer te worden opgenomen vanwege latere invulling van deel bouwdeel.;
b). aanpassing van het bebouwingspercentage vermeld op de verbeelding aangezien huidige bestemmingsplan reeds hoger bebouwingspercentage kent.
c). de posities van de onderdoorgangen op de verbeelding aanpassen;
d). de huidige oppervlakte aan te realiseren horeca binnen het huidige bestemmingsplan is reeds hoger dan de opgenomen oppervlakte (1140m²) aan horeca in het voorontwerpbestemmingsplan. Voorstel is om maximaal 2000m² op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan.Tevens wordt verzocht om het aantal opgenomen functionele eenheden met betrekking tot de horeca te laten vervallen.
Antwoord gemeente Tilburg
sub a) + b) + c): verbeelding wordt aangepast om enerzijds het bestemmingsplan flexibel te houden met betrekking tot de later invulling van bouwdeel E. Anderzijds vindt aanpassing plaats van de verbeelding om deze in overeenstemming te brengen met de reeds afgegeven omgevingsvergunning voor het Forum;
sub d): het bestemmingsplan wordt aangepast gezien de ruimere bestemmingsplanbepalingen in het vigerende bestemmingsplan De Knoop Noord waarbij de maximale oppervlakte van 2000m² in overeenstemming is met de aanduiding horeca (tot en met categorie 2) zoals aangegeven op de verbeelding en voor zover gelegen op de 1e bovengrondse bouwlaag die gesitueerd is op het stationsplein. Het aantal eenheden kan komen te vervallen aangezien de maximale oppervlakte aan horeca bepalend is voor het aantal vestigingen.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties aangepast.
Mondeling d.d. 25 juni 2013 (notariskantoor De Kort - La Vista Duna):
Op 25 juni 2013 heeft notaris De Kort een afspraak gemaakt met de gemeente Tilburg en daarbij mondeling enkele vragen gesteld.
a). is de mogelijkheid aanwezig een kinderdagverblijf in het pand La Vista Duna te vestigen;
b). dezelfde functies als binnen de bestemming 'Gemengd' mogelijk maken;
c). aan de voorzijde ter plaatse van de entrees een bouwvlak opnemen op de verbeelding;
d). aanpassen openbaar gebied in verband met parkeren op middenberm dat verkeersonveilige situaties oplevert.
Antwoord gemeente Tilburg
sub a): uitbreiding van de functies met een kinderdagverblijf behoort niet tot de mogelijkheden. Wegens het vervoer over de spoorlijn van gevaarlijke stoffen ligt over het perceel van La Vista Duna de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) toegestaan. Een kinderdagverblijf is een kwetsbaar object volgens het Bevi. Opnemen van de aanduiding 'kinderdagverblijf' is derhalve niet mogelijk.
sub b): omdat sprake is van overwegend een zogenaamd beheerbestemmingsplan waarin de bestaande planologische situatie wordt vastgelegd, is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Reeshof Midden 2008. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'kantoor'. Tevens zijn de bestaande appartementen opgenomen met de aanduiding 'wonen'. In dit nieuwe bestemmingsplan worden de kantoren en de appartementen overeenkomstig de bestaande planologische regeling overgenomen. Uitbreiding van het aantal appartementen is niet mogelijk. Aangezien in het recente verleden ook is meegewerkt aan de vestiging van paramedische voorzieningen in het gebouw wordt tevens de aanduiding 'gezondheidszorg' opgenomen. Gezien de ligging van het gebouw binnen hetzelfde vlak als het momenteel te bouwen 'forum' bestaat er uit stedenbouwkundige overwegingen geen bezwaar om de functies die mogelijk worden gemaakt binnen de bestemming 'Gemengd' ook met een aanduiding mogelijk te maken op het betreffende perceel van La Vista Duna. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt derhalve de aanduiding 'dienstverlening' en 'sport' toegevoegd. Gelet op eisen met betrekking tot externe veiligheid wordt onder 'sport' uitsluitend verstaan sportscholen en fitnesscentra. Dit vindt tevens aansluiting bij en ligt in het verlengde van de bestaande fysiotherapiepraktijk.
sub c): de bestaande entrees aan de voorzijde van het gebouw maken volgens het voorontwerpbestemmingsplan geen deel uit van het (hoofd)bouwvlak. De verbeelding wordt op dit onderdeel aangepast.
sub d): binnen het nieuwe bestemmingsplan is het openbaar gebied bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Binnen deze bestemming is de aanleg van parkeergelegenheid zonder meer mogelijk. Het bestemmingsplan bepaald echter niet de definitieve inrichting van het openbaar gebied. De heer De Kort is doorverwezen naar de afdeling Veiligheid en Wijken om de verkeersonveilige situatie door te geven en om in de toekomst bij de inrichting van het openbaar gebied hiermede rekening te houden.
Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze reacties gedeeltelijk aangepast voor wat betreft de punten b en c.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 4 november 2013 tot en met 16 december 2013. Tijdens deze periode zijn er 9 zienswijzen ingediend. In Bijlage 9 nota zienswijzen en wijzigingen worden de zienswijzen zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).