direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Kreitenmolen 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2011010-e001

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 2 tot en met 3.2, met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht jo. artikel 41 van de Wet geluidhinder, niet zijn toegestaan;
  • b. opslagen en installaties, die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover de feitelijke afstand van de opslagen voor geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van woningen van derden overeenkomt met die in de tabel;
  • c. de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven, die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie, mits in werking met de vereiste (milieu)vergunningen en met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
  • d. bedrijven die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1, voor zover deze feitelijk en legaal aanwezig zijn op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  • e. bouwwerken van algemeen nut;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2 Aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'bedrijfswoning';
    • 2. 'detailhandel perifeer';
    • 3. 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
    • 4. 'kantoor';
    • 5. 'specifieke vorm van bedrijf-autowasplaats';
    • 6. 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
    • 7. 'nutsvoorziening',

zijn de voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s).

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' zijn de voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een bedrijf dat is genoemd onder categorie 2 in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.
3.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. kantines en restauratieve voorzieningen, voor zover ondersteunend en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • b. kantoorruimten, zijnde maximaal 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel;
  • c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel met een maximum van 10 m²;
  • d. detailhandel in ter plaatse gefabriceerde voedings- en genotsmiddelen ter plaatse van Energieweg 20, mits ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • e. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. objecten voor beeldende kunst;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum;
  • d. het bebouwingspercentage mag niet minder bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven minimum;
  • e. de bouw- en/of goothoogte mag niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding ´bedrijfswoning´;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. voor niet inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
    • 1. bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak, voor zover voorzien van de aanduiding ´bedrijfswoning´, te worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage binnen het onder 1. bedoelde gebied mag 100 bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
    • 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m. van de (verlengde) voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 100 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
3.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen in het onbebouwd erf niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het bouwvlak en in het erf niet meer dan 15 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 2 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot de maximale bouwhoogte voor ten hoogste 15% van het bouwperceel, zulks tot een hoogte van maximaal 12 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot het minimale bebouwingspercentage, zulks tot 25% per bouwperceel;
  • c. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van erfafscheidingen in het onbebouwd erf, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
  • d. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 20 m. in het bouwvlak en in het erf en tot een hoogte van maximaal 10 m in het onbebouwd erf.
3.4.2 Voorwaarden

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:

  • a. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • i. zulks verenigbaar is met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, anders dan toegelaten op grond van 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan toegelaten op grond van 3.1;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan toegelaten op grond van 3.1;
  • d. het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • f. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • g. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Binnenplans afwijken t.b.v. milieucategorie

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1.1 voor de uitoefening van een bedrijf of een activiteit dat/die niet voorkomt in de tot het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar dat/die naar aard en invloed op de omgeving overeenkomt met de toegelaten milieucategorieën;
  • b. het bepaalde in 3.1.1 voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit dat/die in de tot het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is weergegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen gemotiveerd wordt onderbouwd dat:
    • 1. het bedrijf/de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
    • 2. het bedrijf/de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.