direct naar inhoud van Artikel 3 Centrum - Binnenstad
Plan: Magazijnkwartier 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2011009-e001

Artikel 3 Centrum - Binnenstad

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functies

De voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. bedrijven die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten-lijst opslagen en installaties, met uitzondering van:
    • 1. bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder,
    • 2. risicovolle inrichtingen;
  • c. opslagen en installaties, die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemengingonder de categorieën A en B met uitzondering van:
    • 1. opslagen en installaties, vallend onder artikel 41 van de Wet geluidhinder jo. artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
    • 2. opslagen en installaties, die plaats hebben binnen een risicovolle inrichting;
  • d. kantoren;
  • e. cultuur en ontspanning;
  • f. binnenrecreatie en sport, met dien verstande dat uitsluitende zijn toegestaan sportscholen en fitnesscentra;
  • g. dienstverlening;
  • h. wonen (grondgebonden woning en gestapelde woning);
  • i. bed & breakfast tot maximaal 2 kamers;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. bouwwerken van algemeen nut,

echter met dien verstande dat de functies a tot en met g uitsluitend op de eerste 2 bovengrondse bouwlagen zijn toegestaan en dat deze functies tevens zijn toegestaan op ondergrondse bouwlagen. Dit is niet van toepassing indien één van deze functies ten tijde van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan op de overige verdiepingen als bestaand is aan te merken volgens de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. De bestaande woonfunctie op het moment van ter inzage leggen van het bestemmingsplan en zoals is weergegeven in Bijlage 4 Bestaande dient te worden gehandhaafd.

3.1.2 Aanduidingen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden is ondergrondse bebouwing toegestaan, zijn de gronden mede bestemd voor zowel een ondergrondse als een bovengrondse parkeergarage en zijn deze gronden mede bestemd voor het parkeren van (brom)fietsen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is op de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden geen detailhandel toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor het parkeren van voertuigen en zijn deze gronden mede bestemd voor het parkeren van (brom)fietsen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor de desbetreffende functie;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor een gezondheidscentrum op de eerste en tweede bouwlaag;

3.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • b. groen- en speelvoorzieningen;;
  • c. kantines / restauratieve voorzieningen;
  • d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • e. tuinen en erven;
  • f. objecten voor beeldende kunst;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

voor zover deze behoren bij, en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.

3.1.4 Hogere grenswaarden

Bij het realiseren van de toegelaten bestemming en/of functies moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarde (Bijlage 5 Besluit hogere grenswaarde) en de daarin opgenomen voorwaarden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Specifieke bouwaanduidingen
  • a. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'gemeentelijk monument' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad ´ aangewezen gronden mede bestemd tot bescherming van een gemeentelijk monument.
  • b. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'rijksmonument' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad ´ aangewezen gronden mede bestemd tot bescherming van een rijksmonument.
  • c. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijn de voor 'Centrum - Binnenstad ' aangewezen gronden mede bestemd tot bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waardevolle bebouwing;
  • d. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'balkon' zijn de voor ´Centrum - Binnenstad´ aangewezen gronden mede bestemd voor balkons;
  • e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidswerende voorzieningen' kunnen bouwwerken geen gebouw zijnde al dan niet gekoppeld aan een gebouw als geluidswerende voorziening, bijvoorbeeld als vliesgevel, worden gebouwd.

3.2.3 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mogen binnen het betreffende bouwblok maximaal het op de verbeelding vermelde aantal woningen gebouwd worden.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • d. ten minste 80% van de voorgevel van een hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd; dit is niet van toepassing voor zover hoofdgebouwen niet gesitueerd zijn langs het openbaar gebied;
  • e. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • f. de bouwdiepte van het bouwvlak is op de verbeelding weergegeven. Hierbij geldt dat bebouwing in meerdere bouwlagen gelegen achter een bouwdiepte van 12m en ter breedte van 5m uit de zijdelingse perceelsgrens, in maximaal 1 bouwlaag mag worden opgericht. Dit is niet van toepassing indien langs de zijdelingse perceelsgrens op het belendende perceel reeds bebouwing in meerdere bouwlagen aanwezig is over een grotere bouwdiepte dan 12m;
  • g. de maximale bouwhoogte bedraagt 15 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • h. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven. In dat geval geldt tevens de maximale dakhelling zoals met de maatvoeringsaanduiding is weergegeven;
  • i. ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' mag de beganegrondse bouwlaag niet worden bebouwd;
  • j. geluidgevoelige objecten kunnen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat geluidwerende voorzieningen, bijvoorbeeld door het bouwen van een vliesgevel, zijn getroffen.

3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal één bouwlaag bestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het erf mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het erf, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
  • d. ten aanzien van de hoogte:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 m bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag al dan niet in de perceelsgrens ten hoogste 3 m bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de dakhelling maximaal 45° mag bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven. Deze afschuining geldt niet:
      • in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht,
      • ten aanzien van topgevels.

3.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het bouwvlak en in het erf niet meer dan 3 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde als geluidwerende voorziening, zoals bijvoorbeeld een vliesgevel, mag ten hoogste 23 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  • d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwen in het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.4, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.3 onder d, voor zover dit het stedenbouwkundige beeld ter plaatse ten goede komt.
  • b. het bepaalde in 3.2.3 onder f voor bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelscheiding, zulks tot een bouwdiepte van maximaal 15 m met inachtneming van het bepaalde in 3.2.3 onder e;
  • c. het bepaalde in 3.2.3 ten aanzien van de maximale bouwhoogte, zulks tot een hoogte van maximaal 15 m;
  • d. het bepaalde in 3.2.3 met betrekking tot de maximale goothoogte, ten aanzien van:
    • 1. de met de maatvoeringsaanduiding weergegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 15 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 15 m;
    • 2. de met de maatvoeringsaanduiding weergegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 15 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 15 m;
  • e. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van erfafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
  • f. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 10 m;
  • g. het bepaalde in 3.2.6 ten behoeve van buitentrappen die op grond van brandveiligheidseisen moeten worden gerealiseerd, zulks tot een hoogte van maximaal 15 m.

Daarnaast zijn de in 3.4.2 en 3.4.3 genoemde mogelijkheden voor binnenplans afwijken van overeenkomstige toepassing binnen het bouwvlak.

3.4.2 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwen in het erf

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.4, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.4 onder c voor de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij andere gebouwen dan woningen (niet zijnde bedrijfswoningen), met dien verstande dat het erf geheel mag worden bebouwd, mits het bouwperceel blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 10;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 onder d voor de bouw- en goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij andere gebouwen dan woningen (niet zijnde bedrijfswoningen), zulks tot een bouwhoogte van maximaal 7 m;
  • c. het bepaalde in 3.2.4 onder d voor de maximale dakhelling;
  • d. het bepaalde in 3.2.4 onder b bij andere gebouwen dan woningen (niet zijnde bedrijfswoningen), voor bebouwing in meerdere bouwlagen;
  • e. het bepaalde in 3.2.4 onder c voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het bepaalde in 3.6.1 met dien verstande dat 15 m2aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
    • 1. 80 m2 mits de oppervlakte van het erf kleiner is dan 500 m2;
    • 2. 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  • f. het bepaalde in 3.2.6 voor de opgenomen maximumhoogte voor:
      • andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 5 m,
      • voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m,
      • voor antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

Daarnaast zijn de in 3.4.3 genoemde mogelijkheden voor binnenplans afwijken van overeenkomstige toepassing in het erf.

3.4.3 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.4, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.4 voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 onder a voor erkers met dien verstande dat:
    • 1. op de begane grond:
      • de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      • de diepte maximaal 1,5 m bedraagt,
      • de hoogte één bouwlaag betreft of maximaal 3 m;
    • 2. op de eerste verdieping al dan niet in combinatie met bebouwing op de begane grond:
      • de breedte bedraagt maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel,
      • de diepte bedraagt maximaal 0,90 m en
      • de hoogte bedraagt -al dan niet in combinatie met bebouwing op de begane grond- maximaal 2 bouwlagen;
    • 3. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    • 4. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 m uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand.
  • c. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van erfafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
  • d. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 5 m;
  • e. het bepaalde in 3.2.6 voor vlaggenmasten, zulks tot een hoogte van maximaal 10 m.

3.4.4 Voorwaarden

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  • e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • h. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ´Centrum - Binnenstad´, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) anders dan toegelaten op grond van 3.1.1 en 3.1.2;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan toegelaten op grond van 3.1.1 en 3.1.2;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • e. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Binnenplans afwijken t.b.v. afhankelijke woonruimte (mantelzorgregeling)
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw dan wel aan - of uitbouwen als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (zie ook onder b en c);
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
    • 3. maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m² bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
    • 4. de aanvrager een overeenkomst met de gemeente Tilburg afsluit, waaruit blijkt dat de aanvrager - en zijn rechtverkrijgenden middels een op te nemen kettingbeding - zich verplicht(en) de mantelzorgruimte niet afgesplitst van de woning aan derden te verkopen met daaraan gekoppeld een door de gemeente direct opeisbare boete van € 100.000,-- bij niet nakoming;
  • b. Naast de onder a genoemde voorwaarden gelden als aanvullende voorwaarden dat:
    • 1. de zorgvrager deel gaat uitmaken van de huishouding van de mantelzorger(s);
    • 2. de zorgbehoefte minimaal 8 uur per week betreft en verder een periode van minimaal 3 maanden zal beslaan;
    • 3. de mantelzorger(s) in staat is/zijn om minimaal 8 uur per week in de zorgbehoefte te voorzien en dat ook zal/zullen doen.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist op een verzoek om omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het Expertisecentrum Familiezorg.
  • d. Het bevoegd gezag neemt in een te verlenen omgevingsvergunning op dat als de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van de betreffende ruimte als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en dit ook wordt gemeld aan de gemeente Tilburg en dat in dat geval indien die woonruimte een aan - of uitbouw betreft het keukenblok met de daarbij behorende leidingen dient te worden verwijderd of indien de mantelzorgruimte een (vrijstaand) bijgebouw betreft het keukenblok en de badkamerinrichting met bijbehorende leidingen dienen te worden verwijderd.
3.6.2 Binnenplans afwijken t.b.v. horeca 1

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van het vestigen van een 'horeca van categorie 1' indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op de Spoorlaan, onder voorwaarde dat:

  • a. door het verlenen van omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies, waarbij in het bijzonder de woonfunctie;
  • b. vestiging van de functie horeca uitsluitend op de eerste bovengrondse bouwlaag is toegestaan;
  • c. het vestigen van de horeca past binnen het vastgestelde horecabeleid;
  • d. de nieuwe horecavestiging dient bij te dragen aan het realiseren van een evenwichtig horeca-aanbod;
  • e. er mag geen sprake zijn van ontoelaatbare publieks- en verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige horecavestigingen.

3.6.3 Binnenplans afwijken t.b.v. horeca 2

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van het vestigen van een 'horeca van categorie 2' indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op de Spoorlaan onder voorwaarde dat:

  • a. door het verlenen van omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies, waarbij in het bijzonder de woonfunctie;
  • b. vestiging van de functie horeca uitsluitend op de eerste bovengrondse bouwlaag is toegestaan;
  • c. het vestigen van de horeca past binnen het vastgestelde horecabeleid;
  • d. de nieuwe horecavestiging dient bij te dragen aan het realiseren van een evenwichtig horeca-aanbod;
  • e. er mag geen sprake zijn van ontoelaatbare publieks- en verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige horecavestigingen.

3.6.4 Binnenplans afwijken t.b.v. onzelfstandige wooneenheden

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.5.1 sub b ten behoeve van het maximaal aantal gehuisveste personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) - in een woning - indien:

  • a. de betreffende woning zodanig is gesitueerd dat bewoning door meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden aanvaardbaar is, dit in relatie tot omliggende woningen;
  • b. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor de bewoners van de betreffende woning;
  • c. aannemelijk is dat op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

3.6.5 Binnenplans afwijken aantal kamers t.b.v. bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.1.1 onder i ten behoeve van het toestaan van bed & breakfast in maximaal 4 kamers.

3.6.6 Binnenplans afwijken t.b.v. functies bouwlaag 3 tot en met 5

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.1.1 ten behoeve van het vestigen van de functies a tot en met g op de bouwlagen 3 tot en met 5.

3.6.7 Binnenplans afwijken t.b.v. woonfunctie bouwlaag 1 en 2

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.1.1 in verband met de te handhaven woonfunctie op de eerste 2 bovengrondse bouwlagen.