direct naar inhoud van 5.9 Natuur en Ecologie
Plan: Buitengebied De Zandleij 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2010020-e001

5.9 Natuur en Ecologie

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

5.9.2 Beleid m.b.t. gebieds- en soortenbescherming

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het  vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker dan voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.

In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:

tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)

tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)

tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)

vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).

5.9.3 Situatie binnen het plangebied

Natura 2000

Binnen het plangebied behoort, met uitzondering van de gebiedsdelen 1e Klamp en Roomleij, het gehele bestaande natuurgebied De Brand en de aangrenzende landbouwgronden tot het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen. Daarnaast behoort ook het deel van de Loonse en Drunense Duinen binnen het bestemmingsplangebied tot het Natura 2000-gebied.

Het natuurgebied De Brand is binnen Natura 2000 voornamelijk aangewezen voor de habitattypen '(beekbegeleidende) vochtige alluviale bossen' en 'eikenhaagbeukenbossen', met als aanwezige kenmerkende soorten: bospaardenstaart, kleine ijsvogelvlinder, grote weerschijnvlinder, zwarte specht en boomklever. Behoud en/of uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit is als instandhoudingsdoel geformuleerd voor deze habitattypen. Voor een (zeer) klein deel is het natuurgebied ook aangewezen voor de habitattypen 'blauwgrasland' en 'zwak gebufferde vennen' met als kensoorten: blauwe zegge, Spaanse ruiter, zilveren maan en watersnip. Uitvoering van de EHS en het inrichtingsplan Natte Natuurparel De Brand zal leiden tot een behoorlijke toename van het areaal blauwgrasland en door de aanleg van poelen plaatselijk mogelijk ook van het habitattype zwak gebufferde vennen.

Met betrekking tot de habitatsoorten is voor het natuurgebied De Brand uitgegaan van behoud en uitbreiding van het leefgebied van de kamsalamander en ontwikkeling van groeiplaatsen van de drijvende waterweegbree.

Genoemde habitattypen en –soorten zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.

Ecologische Hoofdstructuur

De belangrijkste gebieden die o.g.v. de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn begrensd als Ecologische Hoofdstructuur zijn:

het natuurgebied De Brand ter weerszijden van de Schoorstraat en Groenstraat, alsook de aangrenzende landbouwgronden die zullen worden ingericht als natuurgebied;

het Noorderbos aan weerszijden van de Burgemeester Bechtweg en Stokhasseltlaan;

het deelgebied Loonse Hoek van het natuurgebied Loonse en Drunense Duinen;

de verbindingszone tussen de Zwaluwenbunders en het natuurgebied De Brand.

Binnen het Natuurbeheerplan Noord-Brabant is voor een deel van het natuurgebied De Brand in combinatie met de Loonse en Drunense Duinen het streven gericht op het ontwikkelen van een begeleid-natuurlijke eenheid (Zand- en kalklandschaptype). Het eindbeeld zal bestaan uit een aaneengesloten en gesloten vochtig tot nat boslandschap met hier en daar moeras en struweel. In dit boslandschap zal herstel plaats vinden van het oorspronkelijke afwateringsstelsel bestaande uit natte laagten en beekjes. Essentieel voor de ontwikkeling van het beschreven streefbeeld is de vorming van een zelfstandig functionerend hydrologisch systeem, zonder toevoer van extern oppervlaktewater. Elders in het natuurgebied De Brand wordt een halfnatuurlijk beheer voorgestaan aangaande de handhaving en optimalisering van natte soortenrijke schraalgraslanden, natuurbossen (ondermeer eiken-haagbeukenbos, vogelkers-essenbos) en van cultuurhistorische waarden in de vorm van een kleinschalig landschap met naast bloemrijke graslanden onder andere houtsingels en poelen.

Rondom het kasteel Strijdhoef wordt gestreefd naar een versterking van het specifieke landschapspatroon en cultuurhistorische aspecten. De huidige landbouwgronden zullen worden omgevormd naar bloemrijke graslanden.

Voor het Noorderbos is uitgegaan van behoud van het multifunctioneel karakter, waarbij natuur, recreatie en bosbouw samengaan. Op de ambitiekaart is het Noorderbos aangeduid met het beheertype droog en vochtig bos met productie.

Kadernota Groene Mal

In de kadernota Groene Mal zijn, naast de gebieden en verbindingszones die behoren tot de EHS, aanvullende maatregelen opgenomen ten behoeve van de natuur. Binnen het plangebied is dit ondermeer de verbinding Noorderbos-De Brand met de inzet van 19 hectare natuurcompensatie.

Flora- en faunawet

Op basis van diverse inventarisaties kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied vele beschermde soorten voorkomen. Voor het overgrote deel zijn deze soorten waargenomen in het natuurgebied De Brand, het Noorderbos en op en langs de Noorderplas.

Tabel 1: algemene soorten

Binnen het plangebied komen diverse soorten voor die zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Van de amfibieën zijn dit de bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Van de zoogdieren onder andere het konijn, de haas, ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, gewone bosspitsmuis, dwergmuis, woelrat, bunzing, hermelijn, wezel en mol. Van de plantensoorten de brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en het grasklokje.

De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel, bunzing, hermelijn, wezel, brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en grasklokje zijn echter beduidend minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen of groeiplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.

Tabel 2: overige soorten

Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet zijn in het plangebied zes soorten waargenomen. Het leefgebied van de levendbarende hagedis en de groeiplaatsen van de kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter en wilde gagel zijn beperkt tot het natuurgebied De Brand. De eekhoorn is ook buiten De Brand op enkele plaatsen, veelal foeragerend, aangetroffen.

Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen de kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter, wilde gagel en levendbarende hagedis zeer tot tamelijk zelden voor. Aangezien deze soorten alleen voorkomen in het natuurgebied De Brand zal er ook geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en groeiplaatsen en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.

De eekhoorn is nog van diverse bosgebieden binnen en nabij de gemeente Tilburg bekend, al is het aantal leefgebieden de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als verblijfplaatsen van de eekhoorn door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn, maar het zal nog niet lijden tot een verdwijning van de eekhoorn op lokaal niveau.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Vleermuizen

In het plangebied zijn zes vleermuissoorten waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Het aantal waarnemingen en exemplaren varieert zeer sterk. Zo komt de gewone dwergvleermuis op vele plaatsen foerageert voor met in het totaal tientallen exemplaren en is de watervleermuis beperkt tot de grotere en veelal kale wateren, zoals de Noorderplas. Naast foerageergebieden komen in het plangebied ook vaste verblijfplaatsen in gebouwen en bomen voor, alsook vaste vliegroutes van ondermeer de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.

Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn nog van diverse locaties bekend.

Als foerageergebieden van de vleermuissoorten binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten. Verlies van vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft daarentegen wel zeer tot tamelijk grote negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties.

Grondgebonden zoogdieren

Van de grondgebonden zoogdieren die zijn opgenomen in tabel 3 is de das foeragerend waargenomen in en nabij het natuurgebied De Brand, in en nabij het Noorderbos. Het is zeer aannemelijk dat de das nog op meer plaatsen in de landbouwgebieden foerageert. Op enkele plekken binnen het plangebied komen ook vaste verblijfplaatsen van de das voor.

De das komt in de omgeving van het plangebied op diverse plekken voor, zoals ondermeer de Loonse en Drunense Duinen en Huis ter Heide. Elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komt de das niet voor. Vernietiging van vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden van de das, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft op lokaal niveau een (zeer) negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van de das.

Amfibieën en reptielen

Het natuurgebied De Brand is een van de belangrijkste leefgebieden van de boomkikker in Noord-Brabant. Andere streng beschermde amfibiesoorten die zich voortplanten in het natuurgebied De Brand zijn de kamsalamander, heikikker en poelkikker. Van de rugstreeppad zijn plaatselijk foeragerende exemplaren aangetroffen in De Brand. Het natuurgebied De Brand is een belangrijk leefgebied van de hazelworm. De reptielensoort is op enkele plekken in het natuurgebied waargenomen.

In de omgeving van het plangebied en elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de genoemde soorten zeer zelden voor. Aangezien de leefgebieden binnen het plangebied voor zover bekend is alleen voorkomen in het natuurgebied De Brand zal er ook geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.

Vogels

Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten

Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele jaar.

Van de categorie 1 zijn van de steenuil minimaal twee broedplaatsen vastgesteld in 2010-2011, waaronder een nestkast langs de Schoorstraat. Daarnaast worden door de steenuil diverse landbouwgebieden binnen het plangebied gebruikt als foerageer- en rustgebied.

Van de soorten behorende tot de categorie 2 komen in het plangebied nog diverse vaste verblijfplaatsen in gebouwen en boerenschuren van de huismus voor.

Van de kerkuil, die behoort tot de categorie 3, zijn in 2010-2011 twee broedplaatsen binnen het plangebied bekend, daarnaast worden diverse landbouwgebieden gebruikt als foerageergebied.

Van de soorten die behoren tot de categorie 4 broeden binnen het plangebied vijf soorten, namelijk de boomvalk, buizerd, havik, sperwer en wespendief. Alle genoemde soorten broeden in het natuurgebied De Brand.

In de omgeving van het plangebied alsook elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de steenuil, kerkuil, boomvalk en wespendief als broedvogel zeer zelden voor. Tamelijk zeldzaam tot tamelijk algemeen zijn de havik, sperwer, buizerd en huismus. Boomvalk, wespendief en havik broeden meestal in de beschermde gebieden. Sperwer en buizerd kunnen ook buiten deze gebieden broeden en zijn hierdoor wellicht kwetsbaarder. Nog kwetsbaarder zijn de broedplaatsen van de huismus, steenuil en kerkuil. Vernietiging van de broedplaatsen van kerkuil en steenuil heeft op lokaal niveau zeer negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het aantal broedplaatsen van de huismus en van de buizerd en sperwer buiten beschermde gebieden is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de vernietiging van de broedplaatsen zullen er op lokaal niveau negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de huismus, buizerd en sperwer, echter het zal op lokaal niveau nog niet lijden tot een verdwijning van deze soorten als broedvogel.

Tot de categorie 5 van de lijst behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broeden in het plangebied 21 soorten. De broedplaatsen van de groene specht, zwarte specht, grote bonte specht, kleine bonte specht, bosuil, torenvalk, bonte vliegenvanger, grauwe vliegenvanger, boomklever, zwarte mees, gekraagde roodstaart en boomkruiper zijn geheel of grotendeels beperkt tot het natuurgebied De Brand en/of het Noorderbos.

Van de ijsvogel is een broedterritorium bekend van de Noorderplas, mogelijk dat de soort nog op andere plekken binnen het plangebied broedt in de steile oevers van waterlopen.

In boerenschuren, woningen en andere gebouwen komen op diverse plaatsen broedterritoria voor van de boerenzwaluw en zwarte roodstaart, alsook plaatselijk van de huiszwaluw.

De ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en spreeuw broeden op diverse tot vele plaatsen binnen en buiten de bos- en natuurgebieden.

Van de soorten uit categorie 5 komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg de kleine bonte specht en ijsvogel zelden als broedvogel voor. Relatief zeldzaam zijn de zwarte specht, bosuil, torenvalk, bonte vliegenvanger, grauwe vliegenvanger, gekraagde roodstaart en huiszwaluw. De andere soorten zijn tamelijk algemene tot zeer algemene broedvogels.

Overige broedvogelsoorten

Naast de vogelsoorten van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden er in het plangebied nog tal van zeer algemene tot zeldzame vogelsoorten. In de onderstaande tekst worden per biotoopcluster de vrij algemene tot zeldzame soorten genoemd.

Broedvogels van wateren, oevers, rietlanden, natte ruigten en broekstruweel zijn de dodaars, waterral, watersnip, blauwborst, sprinkhaanzanger, kleine karekiet, bosrietzanger en rietgors.

Broedvogels van graslanden, akkers en ruige overhoekjes zijn de gele kwikstaart, graspieper, veldleeuwerik, patrijs, scholekster, roodborsttapuit, vroeger of nog de kwartel, wulp en voor het laatst in 1985 de grutto.

Broedvogels van bossen, houtsingels en –wallen en bomenrijen zijn de boomleeuwerik, boompieper, geelgors, appelvink, goudvink, grasmus, grote lijster, kneu, koekoek, nachtegaal, wielewaal, zomertortel, spotvogel, fluiter, vuurgoudhaan, matkop, braamsluiper, putter en houtsnip.

Foeragerende en/of rustende vogelsoorten

Vooral het natuurgebied De Brand, het Noorderbos en de Noorderplas worden naast de genoemde vogelsoorten ook gebruikt als foerageer- en/of rustplaats door diverse andere vogelsoorten, zoals de minder algemene ransuil, slechtvalk, visarend, rode wouw, zwarte wouw, smelleken, ooievaar, grote gele kwikstaart, grutto, wulp, bergeend, krakeend, grote zaagbek, grote zilverreiger, geoorde fuut, klapekster en paapje.

Maatregelen

Compensatie

De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen.

Bij maatregelen die de vaste verblijfplaats vernietigen van ondermeer vleermuizen, de das, steenuil, kerkuil, hazelworm, kamsalamander of heikikker is compensatie noodzakelijk.

Mitigatie

Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.

Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen.

Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.

5.9.4 Onderzoek, advies en m.e.r.-(beoordelings)plicht

Natura 2000

Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden. Bij activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied is de uitwerking van minimaal een voortoets noodzakelijk en afhankelijk van de resultaten eventueel ook een verstorings- en verslechteringstoets, passende beoordeling en een vergunningaanvraag.

De hierboven bedoelde voortoets is uitgevoerd. Verwezen zij op deze plaats naar de desbetreffende bijlage bij dit bestemmingsplan. De conclusie luidt dat geen nadere onderzoeken en beoordelingen nodig zijn in het kader van het voorliggende conserverende bestemmingsplan.

Ecologische Hoofdstructuur

Bij activiteiten die de EHS direct of indirect aantasten is een beoordeling van de effecten op de natuurwaarden in de bestaande en toekomstige EHS noodzakelijk. Als er EHS verloren gaat door geplande activiteiten dan is het opstellen van een compensatieplan noodzakelijk.

Flora- en faunawet

De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk:

voor vogels (excl. jaarrond beschermde soorten), als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, afhankelijk van de locatie, plaatsvindt in de periode half augustus-half oktober tot half februari-half maart;

voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibiesoorten: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, de grondgebonden zoogdiersoorten: het konijn, de haas, ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, gewone bosspitsmuis, dwergmuis, woelrat, bunzing, hermelijn, wezel, mol en andere, en de plantensoorten: brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en het grasklokje;

voor vleermuizen, als ze het desbetreffende (deel)gebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er tevens voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het (deel)gebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.

Als de activiteiten de vaste verblijfplaats (in sommige gevallen ook het foerageergebied en/of de rustplaats) vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een compensatieplan:

voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 1 tot en met 4), waarvan binnen het plangebied broedterritoria zijn vastgesteld van de steenuil, huismus, kerkuil, boomvalk, buizerd, havik, sperwer en wespendief;

voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 5), als blijkt uit een omgevingscheck dat er op lokaal niveau (bijzonder) negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de desbetreffende soorten en/of de populaties;

planten- en diersoorten die opgenomen zijn in tabel 2 en 3 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibie- en reptielsoorten: boomkikker, kamsalamander, heikikker, poelkikker, rugstreeppad, levendbarende hagedis en hazelworm, de grondgebonden zoogdiersoorten: eekhoorn en das, de plantensoorten: kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter en wilde gagel;

voor vleermuizen, als binnen het desbetreffende (deel)gebied vaste verblijfplaatsen in gebouwen of bomen dan wel vaste vliegroutes voorkomen of als het foerageergebied essentieel van belang is voor de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties.

Onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht als er in een (deel)gebied maatregelen worden gepland die een negatief effect kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en/of de populaties.