direct naar inhoud van 4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Plan: Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2010009-e001

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.2 Cultuurhistorische paragraaf

4.3.2.1 Algemeen

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

a. Historische geografie en ontwikkeling van het landschap

b. Archeologie

c. Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)

d. Richtlijnen en voorwaarden

Afhankelijk van het belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen in de gemeente Tilburg is door Fontys-BILAN een aantal cultuurhistorische en archeologische bureauonderzoeken uitgevoerd voor de diverse stadsdelen. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

Beleidskader:

  • Monumentenwet 19881
  • Gemeentelijke monumentenverordening
  • Gemeentelijk monumentenbeleid en archeologiebeleid
  • Monumentenlijst Tilburg

Bronnen:

  • Dijk, H. van & E. de Boer. 2009 (concept). Van Verbrande Weide tot Haanse Hoef. Tilburg (NB) – Uiterste Stuiver. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Tilburg: BILAN.
  • Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
  • Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
  • Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW), te raadplegen op chw.brabant.nl. Versie september 2006.

Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan De Uiterste Stuiver (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2009 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd2. Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken die kadert in de globale herziening van de beheersbestemmingsplannen van de gemeente. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.

4.3.2.2 Historische geografie en ontwikkeling

Het plangebied ligt in het uiterste noordwesten van Tilburg en bestaat grotendeels uit weidegronden. Langs de noordrand liggen de hogergelegen gronden van de nederzetting Het Eind. Het grootste deel van het plangebied bestond uit natte heidegronden en de drassige beekdalen van de Donge, de Landscheiding en de Treksloot. Deze waterlopen werden al in de Middeleeuwen vermeld. Het Wilhelminakanaal, dat het plangebied van oost naar west doorkruist, werd voltooid in 1923.

De belangrijkste infrastructuur bestond uit de Langendijk en de Korte Dijk die het gebied van zuid naar noord doorkruiste, en de huidige Vierbundersweg langs de noordgrens. Langs een deel van de zuidgrens liep de Vaartdijk. Vanaf de hoge gronden bij Het Eind liep enkele paden het beekdal in. Het plangebied was van oudsher drassig en vooral in gebruik als beemd. Ook werd er op kleine schaal turf gewonnen. Langs de noordrand, op de hoge gronden, liggen oudere ontginningen. Behalve het gehucht Het Eind lag hier ook De Haansche Hoeve of Hoeve De Lichtenberg die al in 1329 wordt vermeld. Het Eind is waarschijnlijk een laatmiddeleeuwse ontwikkeling.

Gezien een aantal archeologische vondsten in de directe omgeving van het plangebied, is oudere bewoning langs de noordrand echter zeer waarschijnlijk. Uitgezonderd de aanleg van het Wilhelminakanaal in 1923 bleef het karakter van het gebied nog lange tijd bewaard.

4.3.2.3 Archeologie (bodemarchief)

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied vanwege de ligging in een relatief laaggelegen gebied met veldpodzolgronden en laarpodzolgronden grotendeels een lage archeologische verwachting. De natte zones van het plangebied (gooreerdgronden, moerige eerdgronden en meerveengronden) hebben een middelhoge archeologische verwachting. Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI). De ARWATI kent de dekzandruggen in het noordelijke deel van het plangebied een hoge verwachtingswaarde toe. Het beekdal van de Donge en de terrasafzettingsvlakte hebben een basis verwachting, terwijl de aangrenzende delen een middelhoge verwachtingswaarde hebben gekregen. Delen van het plangebied, waaronder het Wilhelminakanaal, een gebied dat op de geomorfologische kaart is weergegeven als laagte en een gebied in het uiterste zuidwesten van het plangebied, zijn gekarteerd als verstoord. De kades van het Wilhelminakanaal en de Vierbundersweg langs de noordwestelijke zijde van het plangebied hebben een onbekende waarde.

Om de verwachting op de IKAW en ARWATI nader te kunnen specificeren, is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatronen. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek, om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre-)historische bewoning.

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet een deel van het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen als de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de IKAW en ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen in het plangebied. Zo hebben bebouwing en ontgrondingen het bodemarchief soms tot in het 'gele zand' is verstoord, waardoor archeologische waarden plaatselijk zijn verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In figuur 1 zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

In het bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver liggen echter geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden vereist is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010009-e001_0002.png"

Fig. 1: Archeologische verwachtingskaart voor het plangebied De Uiterste Stuiver, gebaseerd op Dijk, H. van & E. de Boer 2009 (concept).

4.3.2.4 Richtlijnen en voorwaarden

Archeologie

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde (zie Fig. 1).

a. Gebied met een (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.

b. Gebied met lage archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) met een oppervlakte van minimaal 5.000 m2 waarbij sprake is van grondverzet (minimale diepte: 0,50 m) geldt, in die locatie die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van lage archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingplanprocedures en MER-plichtige projecten.

c. Archeologisch waardevol terrein: omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

Cultuurhistorie

Beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie paragraaf archeologie).

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie paragraaf objecten).

4.3.2.5 Objecten en structuren

Objecten

In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening geen monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich echter geen MIP-panden. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 als basis, maar ook hierin komen geen objecten voor die zijn gesitueerd in het plangebied.

Structuren

Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts enkele waardevolle structuren zijn nog herkenbaar:

Korte Dijk (restant tracé);

Aard Dijk (tracé).

Daarnaast is ook het Wilhelminakanaal een waardevolle structuur.

Uit de periode 1940-1970 zijn geen kenmerken van bovengemiddelde waarde in het plangebied De Uiterste Stuiver aanwezig.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het plangebied geen waardevolle historische stedenbouw en historisch groen, maar wel een aantal historisch geografisch waardevolle lijnen.

Historisch geografische lijnen:

  • Vierbundersweg –Uiterste Stuiver ('redelijk hoog');
  • Kaden van het Wilhelminakanaal ('(redelijk hoog en 'hoog');
  • Verlengde van Rijensbroek ('redelijk hoog');
  • Korte Dijk en onbenaamde dwarsweg van de Vierbundersweg ('redelijk hoog')
  • Langendijk ('redelijk hoog')