Plan: | Buitengebied De Voorste Stroom |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001 |
Het ruimtelijk rijksbeleid is ondergebracht in de Nota Ruimte (vastgesteld op 27 februari 2006). Een belangrijk uitgangspunt is dat de lokale overheden meer ruimte krijgen om het ruimtelijke beleid op lokaal niveau vorm te geven en uit te voeren. Het rijk richt zich in hoofdzaak op ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang evenals de algehele ruimtelijke samenhang van Nederland.
In de Nota Ruimte zijn met name de volgende aspecten van belang voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Investeren in de kwaliteit van de natuur
Het Rijk streeft naar versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) door het maken van verbindingen gemaakt tussen daartoe aangewezen bos- en natuurgebieden. Een aantal onderdelen van het plangebied behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Landschap ontwikkelen met kwaliteit
Nederland is meer dan andere landen een cultuurlandschap ('door mensenhand ontstaan'). Voor ruimtelijke plannen is één van de doelen om te 'ontwikkelen met kwaliteit'. Het betreft hier zowel behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit, als een adequate borging van de gewenste kwaliteiten. De verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. De kernkwaliteiten van het landschap hebben betrekking op:
Het rijk heeft het Groene Woud aangewezen als een van de nationale landschappen. Binnen nationale landschappen is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid voor nationale landschappen. In de integrale uitvoeringsprogramma's van nationale landschappen is specifiek aandacht nodig voor grondgebonden landbouw, natuur, toerisme en recreatie.
Duurzame en vitale landbouw
Van provincies wordt verwacht dat zij sturing geven aan de ontwikkeling van grondgebonden landbouw en met de wens om hun bedrijfsvoering te verbreden. Bedrijven die een maximale areaalomvang willen overschrijden zullen verdere groei moeten realiseren in specifiek daarvoor ingerichte landbouwontwikkelingsgebieden.
Begin 2006 is de Nota Mobiliteit door de Tweede Kamer vastgesteld. De A58 is in de nota Mobiliteit aangeduid als hoofdverbindingsas en op plankaart 1 van het hoofdwegennet (de zogenaamde PKB-kaart) opgenomen. Doel hiervan is om ruimte te reserveren voor mogelijke uitbreiding van deze verbinding. Rijkswaterstaat is van mening dat het ongewenst is dat capaciteit op slot wordt gezet door nieuwe bouwinitiatieven te realiseren in een zone ten zuiden van de A 58. Rijkswaterstaat gaat in samenwerking met de gemeente Tilburg de omvang van de ruimtereservering bepalen.
Het streven om cultuurhistorie meer te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen staat verwoord in de Nota Belvedere (juli 1999). De nota pleit voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. De strategie die hierbij past is die van 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie is cultuurhistorie een uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorische erfgoed.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Uitgangspunten van het verdrag zijn:
De uitgangspunten van het verdrag krijgen hun beslag in de ophanden zijnde wijziging van de Monumentenwet.
De natuurwetgeving in Nederland is onderverdeeld in de bescherming van soorten en de bescherming van (leef)gebieden: de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In beide wetten zijn naast het nationaal beleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen opgenomen, waaronder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
De Flora- en faunawet beschermt veel inheemse planten, enkele ongewervelden (insecten etc.) en vissen, en (vrijwel) alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën, reptielen, (broed)vogels en zoogdieren. Het verstoren (plukken, verwonden, doden, verontrusten etc.) van beschermde flora en fauna, en hun vaste verblijfplaatsen, is in principe verboden. Voor verstoring is wel een ontheffingsverlening mogelijk. Niet alle soorten zijn even zwaar beschermd. Voor veel, algemeen in Nederland voorkomende, soorten (zogenaamde soorten van tabel 1 voortkomend uit de Algemene Maatregelen van Bestuur wijziging artikel 75 van de Flora- en faunawet) geldt een algemene vrijstelling van ontheffingsplicht. Voor verstoring van minder algemene tot zeldzame soorten en/of soorten die op Europees niveau beschermd zijn (opgenomen in de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn), blijft een ontheffing noodzakelijk. Hierbij dient nagegaan te worden of de verstoring de gunstige staat van instandhouding van de soort in gevaar brengt. Van de soorten genoemd in paragraaf 6.5 behoren (onder andere) enkele vissen (Bermpje), broedvogels en vogels met vaste nesten (Buizerd, spechten), en vleermuizen (onder andere Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis) tot de streng beschermde soorten (binnen deelgebied Moerenburg). Voor het bestemmingsplan moet aannemelijk gemaakt worden dat ontheffingverlening bij toekomstige ontwikkelingen passende in de nieuwe bestemmingen te verwachten is.
De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt gebieden met bijzondere natuurwaarden, zoals Staatsnatuurmonumenten of Natura 2000-gebieden. In tegenstelling tot de Flora- en faunawet is het beschermingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 alleen van toepassing in of nabij beschermde gebieden. Het enige beschermde gebied dat nabij de bestemmingsplangrenzen ligt, betreft de Oisterwijkse vennen. Dit gebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse vennen. Negatieve beïnvloeding van de natuurlijke kenmerken van dit gebied moet te allen tijde voorkomen worden. Indien dit niet bij voorbaat uit te sluiten is, dient een passende beoordeling uitgevoerd te worden. Gegeven de afstand tussen het plangebied en de Oisterwijkse vennen en de aanwezige natuurwaarden, kunnen met name aanpassingen in de (geo)hydrologische condities tot negatieve effecten leiden (zie ook paragraaf 3.2 Bescherming natte natuurparels).
Het Besluit Luchtkwaliteit is in 2001 van kracht geworden en in 2005 aangepast ('Besluit luchtkwaliteit 2005'). In dit Besluit zijn voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6) , zwaveldioxide (SO2), koolstofmonoxide (CO) en lood (Pb) grenswaarden en plandrempels opgenomen waaraan getoetst moet worden. Grenswaarden geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een bepaald moment bereikt moet zijn. De 'ingangsdata' van de grenswaarden variëren per stof. Uiterlijk 2010 dient voldaan te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide.
Zie ook subparagraaf 3.3.7 van dit hoofdstuk.
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater.
De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.
De KRW beoogt vanuit een stroomgebiedbenadering te komen tot:
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen en chemische normen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. Deze doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (o.a. Zwemwateren, Vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn.
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit en ook voor waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een 'Bestuurlijke notitie Watertoets' (2001) en een 'Handreiking watertoets' (2003) ondertekend. Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd waarbij hergebruik wordt nagestreefd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Het akkoord (juli 2003) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem op orde te krijgen en erna te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat.