Plan: | Buitengebied De Voorste Stroom |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001 |
Het plangebied is te vinden op de zandgronden van Brabant. Deze zandgronden bestaan uit ruggen en vlaktes, die gedeeltelijk zijn gevormd tijdens en voor het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Daarna zijn ze tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, vrijwel geheel bedekt door dekzanden.
Tussen de dekzandruggen en -vlaktes zijn natte gebieden te vinden. Hierin ontwikkelden zich tijdens het Holoceen (tijdperk tot heden) beekdalen met beken die zand en klei afzetten, zoals in het beekdal van de Voorste Stroom. Hierna hebben de mensen het landschap vormgegeven door het te ontginnen en in gebruik te nemen.
De nederzettingen hebben in het Brabantse zandlandschap altijd op de hogere ruggen gelegen.
Op de hoge droge stukken was ook akkerbouw mogelijk. Maar omdat de natuurlijke vruchtbaarheid van de meeste zandgronden te wensen overlaat, was hier bemesting nodig. In eerste instantie werd de mest geleverd door runderen en schapen. Later werden er heiplaggen vermengd met mest over de akkers verspreid om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Dit leidde tot het ontstaan van homogene, humushoudende bovengronden (oude bouwlandgronden, oftewel hoge enkeerdgronden). Door de plaggenmest zijn de akkers aanmerkelijk hoger komen te liggen dan de omgeving. Mede door de manier van ploegen, namelijk vanuit het midden, hadden de akkers een duidelijk waarneembare bolle vorm gekregen: bolle akkers. De oude akkercomplexen in het noorden en langs de spoorlijn Tilburg-Eindhoven zijn redelijk onveranderd gebleven. Sommige akkers in Moerenburg hebben nog steeds een bolle vorm.
De graslanden lagen in het verleden vooral in de beekdalen (lage enkeerdgronden). Door kwel werd mineraalrijk water aangevoerd of ze werden elk winterseizoen op natuurlijke wijze of opzettelijk met slibhoudend kalkrijk overstromingswater bevloeid.
In de loop der jaren (rond 1500) ontstond er een gemengde bedrijfsvoering. De akkers lagen op de dekzandruggen en het vee graasde in het beekdal, waardoor er een lint met boerderijen op de overgang tussen dekzandrug en beekdal ontstond. Zo ontstonden er twee landschapstypen: het dekzandruggenlandschap en het beekdallandschap.
Ten zuiden van de Voorste Stroom liggen de van oorsprong voedselarme gronden (podzolgronden). Deze gronden werden pas later in cultuur gebracht, dit is nu nog te zien aan de vrij regelmatige verkaveling in het gebied. De gronden zijn er vrij vlak. Plaatselijk komt er beplanting voor langs wegen en op kavelgrenzen.