direct naar inhoud van 3.3 Beleid gemeentelijk niveau
Plan: Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008026-e001

3.3 Beleid gemeentelijk niveau

In deze paragraaf wordt ingegaan op het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Per beleidsdocument is kort de algemene inhoud samengevat. Ruimtelijk relevante lokale beleidsuitspraken zullen actief meegenomen worden bij de planvorming voor het voorliggende bestemmingsplan.

Ruimtelijke Structuurvisie 2020 Tilburg, Stad van Contrasten (gemeente Tilburg, 2005)

In januari 2005 heeft de gemeenteraad van Tilburg de Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. Deze Ruimtelijke Structuurvisie geeft de gemeentelijke kaders aan voor het beheer en ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied. De eigen identiteit en de mogelijkheden om deze te versterken staan hierbij centraal. De Ruimtelijke Structuurvisie beschrijft de visie op de meeste wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 tot 15 jaar. De Structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landelijk gebied tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en beeld in de toekomst. Het is opgebouwd uit de thema's:

  • Tilburg stad in het landschap
  • Tilburg meer dan de som van dorpen
  • Tilburg opvallende stad.

In relatie tot het buitengebied in algemene zin geldt het volgende ruimtelijke thema: Tilburg stad in het landschap. Hierin staat de keuze voor behoud van het buitengebied voor natuur, recreatie en landbouw en het intensief bouwen in de bestaande stad centraal. Op de plankaart Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 geldt voor het plangebied grotendeels de aanduiding GHS-natuur. . De Oude Leij en Oude Warande hebben volgens de plankaart een groenrelatie met de omgeving.

Structuurvisie Zuid West 2020

Op 16 december 2008 heeft het college de uitgangspunten en het ambitieniveau voor de Structuurvisie Zuidwest 2020 vastgesteld. Op basis hiervan wordt samen met de betrokken partijen een (ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door het spoor Eindhoven-Breda en de woonbebouwing van Witbrant en Koolhoven (samen 'De Wijk'). Het oostelijke gedeelte van het gebied wordt begrensd door de woonwijken De Blaak en De Reit. Het zuiden en westen eindigen bij de gemeentegrens. Belangrijke componenten van de structuurvisie zijn bedrijventerrein Wijkevoort (in de zuidwesthoek van het plangebied), Landgoed de Groene Kamer, het agrarische gebied tussen de Groene Kamer en Wijkevoort, thema recreatie sport en de ontwikkeling van het bosgebied/waterwingebied. De mogelijkheden en randvoorwaarden voor deze ontwikkelingen zullen in het vervolg van het traject nader worden onderzocht.

Structuurvisie Landgoederenzone Bredaseweg

In 2000 is de Structuurvisie Bredaseweg vastgesteld. In deze structuurvisie wordt voor het gebied ten noorden en ten zuiden van de Bredaseweg een visie vastgelegd. De landgoederenzone maakt deel uit van het plangebied. Aanleiding voor de structuurvisie is de dynamiek die in het gebied plaatsvindt. Op gemeentelijk niveau moeten regelmatig beslissingen worden genomen die de toekomst van de landgoederenzone raken. Om bij het nemen van beslissingen niet van incident naar incident te hollen, is er behoefte aan een richtinggevend kader. De structuurvisie voorziet hierin.

De structuurvisie beweegt zich op het grensvlak tussen bescherming en ontwikkeling. Aan de ene kant klinkt in de visie zorgd door voor een gebied met een hoge recreatieve en ecologische waarde en aan de andere kant het besef dat maatscahppelijke veranderingen vragen om vernieuwing.

Kadernota Groene Mal (gemeente Tilburg, 2002)

In de Kadernota Groene Mal (door de gemeente vastgesteld op 14 januari 2002) is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur in de gemeente Tilburg uiteengezet. De nota is een gezamenlijk product van de gemeente Tilburg, milieu- en natuurorganisaties (BMF, BL, NM en WNM), zuidelijke land- en tuinbouworganisatie, waterschappen en provincie onder het motto 'samen oplossingen zoeken' in het spanningsveld tussen groene ruimte en groeiende stad.

Doel is gezamenlijk een Groene Mal te ontwikkelen en afspraken te maken over het behoud en de ontwikkeling hiervan tot 2015. Onder de Groene Mal wordt verstaan: 'de ruimtelijke weergave van een robuuste duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout welke sturend is voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen'. Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale EHS/GHS. Het is een casco waarin alle actuele en potentiële groengebieden in Tilburg zijn opgenomen. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden worden sterk aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen en aantasting van natuurgebieden zoveel mogelijk te voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden waartoe in de Groene Mal ruimte is opgenomen.

De kadernota bestaat uit 3 delen. Deel A beschrijft het waarom van de Groene Mal in relatie tot het geldende groenbeleid. Deel B handelt over de opbouw van de Groene Mal (zie kaart). Deel C is de intentieovereenkomst die op 23 januari 2002 door alle samenwerkende partners is ondertekend. Daarin zijn onder meer de volgende afspraken vastgelegd over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015.

De beschrijving van het beschermingsbeleid uit de intentieovereenkomst is gehandhaafd, maar is inmiddels aangepast (vanwege het Streekplan). De vervangende tekst is overeengekomen in het bestuurlijke evaluatie-overleg Groene Mal van 22 maart 2004. De tekst luidt:

Bescherming

Voor de Groene Mal binnen de GHS gelden de beschermingsformules van de GHS conform het Streekplan (laatstelijk gewijzigd 2002). Voor de Groene Mal buiten de GHS moet veilig gesteld zijn dat zij:

  • sturend is voor (stedelijke) ruimtelijke plannen, en
  • benut wordt voor de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten en natuurcompensatie (het laatste bij incidentele onvermijdbare aantasting van waarden van de Groene Mal), en
  • de bescherming mag niet leiden tot extra (planologische) beperkingen aan de agrarische bedrijven of bedrijfsvoering.

Het Streekplan 2002 onderscheidt binnen de GHS en AHS (Agrarische Hoofdstructuur) een groot aantal categorieën en subcategorieën. Deze komen in belangrijke mate ook voor binnen de begrenzing van de gemeentelijke Groene Mal-projecten, op de Kaart Groene Mal aangeduid als 'maatregelen gemeentelijk beleid GSP (+)' en 'maatregelen aanvullend beleid Groene Mal/natuurcompensatie'. Hierbij zijn de projecten gebiedsdekkend aangegeven (volledige benutting van het terrein voor natuurmaatregelen) of voorzien van een 'ruime jas'-aanduiding (natuurontwikkeling nader te situeren in samenhang met de landbouwfunctie). Binnen de begrenzing van deze gebieden gelden de beschermingsregimes van de (sub)categorieën GHS en AHS. Hiernaast gelden de voorwaarden dat de Groene Mal sturend is voor (stedelijke) ruimtelijke plannen, de Groene Mal benut wordt voor de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten en natuurcompensatie en de bescherming niet mag leiden tot extra (planologische) beperkingen aan agrarische bedrijven en bedrijfsvoering.

Compensatie

Op de Groene Mal is de beleidsregel Natuurcompensatie (Provincie Noord-Brabant, vastgesteld op 22 november 2005) van toepassing. De compensatie heeft bij aantasting buiten de provinciale GHS alleen betrekking op de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten. Het compensatiebeleid met betrekking tot de Groene Mal omvat aanvullend op het provinciale beleid de instelling van een Natuurfonds en de mogelijkheid onder voorwaarden compensatie uit te voeren voorafgaand aan de aantasting van natuurwaarden (compensatie-vooraf).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008026-e001_0009.jpg"

Figuur: Kadernota Groene Mal

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal. Gedurende de periode van vastlegging in de bestemmingsplannen wordt bij twijfel over aantasting door een ingreep, een zorgvuldige afweging gemaakt in de (ambtelijke) werkgroep Groene Mal. De uitvoering van natuurmaatregelen mag niet leiden tot bestemmingsaanpassing van agrarische gronden in de directe omgeving.

De volgende tekst is overeengekomen in het bestuurlijke evaluatie-overleg Groene Mal van 22 maart 2004:

'De planologische doorvertaling van de GHS- en AHS-aanduiding binnen de begrenzing van de gemeentelijke Groene Mal-projecten valt onder het provinciale regime. Voor het overige geldt voor de gebieden een specifieke bescherming. Zo wordt in de toelichting van bestemmingsplannen ingegaan op de achtergrond en het beleid van de Groene Mal (proces, inhoud en doel). In het grootste deel van deze gebieden wordt natuurontwikkeling beoogd en/of is natuurcompensatie -bij incidentele onvermijdbare aantasting van de Groene Mal- mogelijk.

Indien er nog geen concrete uitvoeringsplannen zijn, zodat wijziging naar een natuurbestemming binnen de planperiode niet reëel is, wordt op het renvooi van de bestemmingsplankaart de aanduiding 'Onderdeel van de Groene Mal' (of in andere benaming) opgenomen. In de toelichting wordt zonder afbreuk aan de huidige bestemming te doen genoemd dat de op de plankaart aangeduide gebieden onderdeel uitmaken van de Groene Mal. Deze gronden behoren tot een grotere ecologische structuur. De feitelijke bestemming (b.v. Agrarisch gebied) regelt het huidige gebruik. Er zijn geen (extra) beperkingen voor agrarische bedrijven of de agrarische bedrijfsvoering.

Zijn er wel concrete uitvoeringsplannen waarvan de uitvoering (nagenoeg) zeker is dan wordt in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden een wijzigingsbevoegdheid naar een natuurbestemming opgenomen, waarbij voorwaarde voor toepassing van deze bevoegdheid is dat de gronden eigendom zijn van de gemeente of een natuurbeherende instantie. Indien de gemeente of een natuurbeherende instantie reeds eigenaar van de gronden is wordt direct een natuurbestemming aan de gronden gegeven.Voor gebieden Groene Mal waarvoor niet voorzien is in natuurontwikkeling en/of -compensatie geldt dat bestaande natuur- en landschapswaarden die de aanleiding voor opname in de Groene Mal vormen in stand blijven. Ook hier regelt de feitelijke bestemming (bijv. Agrarisch gebied) het huidige gebruik.'

De projecten van de Groene Mal moeten in principe in de periode tot en met 2015 gerealiseerd zijn en vallen dus in principe alle binnen de planperiode.

Financiën

De gemeente stelt in beginsel jaarlijks de middelen beschikbaar voor de uitvoering van de natuurprojecten Groene Mal. Daarnaast worden bijdragen van derden verwacht.

De bestemmingen en ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan Landgoederenzone zijn in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid, zoals opgenomen in de Kadernota Groene Mal.

Noordzuidverbinding

In de kadernota Groene Mal is een noordzuidverbinding opgenomen om de bossen (met o.a. Oude Warande, landgoederenzone, de Blaak, etc.) aan de westzijde van Tilburg via de Drijflanen te verbinden met het bosgebied ten noorden van het Wilhelminakanaal (de Mast en Huis ter Heide). In 2004 is door Alterra onderzoek gedaan naar de nut en noodzaak, de alternatieven en de inpassing van deze noordzuid-verbinding (Alterra rapport nr 1099). Op basis van dit onderzoek heeft het college in 2005 besloten dat deze verbinding niet wordt gerealiseerd. Als voorwaarde werd gesteld dat het bosgebied ten westen van Tilburg versterkt wordt, conform de door Alterra voorgestelde kwaliteitsimpuls. Het bosgebied dient beter doorlaatbaar te worden voor soorten van open en halfopen landschap. Hiertoe worden onder andere voorgesteld om langs het Bels Lijntje en de zuidelijke bosrand van de Blaak een mantel- en zoomvegetatie te ontwikkelen en het aantal hekwerken in het bosgebied te verminderen.

Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een kaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1ecategorie zijn op de plankaart weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven.

Bomen met een hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:

  • Boombescherming: bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
  • 1. beeldbepalende bomen: 8 meter;
  • 2. monumentale bomen: 15 meter.
  • Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
  • Inspectie: bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar
    geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
  • Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
  • In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
  • Verbetering groeiplaats: indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering
    plaatsvinden.
  • Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
  • Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetische kwaliteit en structuurbepalendheid.

Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het in stand houden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn als zodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  • a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    • 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
    • 2. Bos in het buitengebied
    • 3. Beken en beekdalen; Dommel, Leij en Zandleij
  • b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    • 1. Ringbanen
    • 2. Wilhelminakanaal
    • 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
    • 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  • c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

Nota 'Grond voor het verleden' (gemeente Tilburg, 2007)

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' is een beleidsplan voor het toekomstig Tilburgs archeologiebeleid alsmede een formalisering van het huidige interim-beleid. De nota richt zich op het aanreiken van beleidsregels en intenties betreffende het archeologisch erfgoed in Tilburg. Met de implementatie van dit beleid worden de instrumenten voor de uitvoer van en het toezicht op de Monumentenwet en de kwaliteitsborging (KNA) wettelijk vastgelegd. De gemeente heeft onder andere als taak de advisering bij bestemmingsplan- en ontheffingsprocedures en de selectie en waardering van voor te dragen gemeentelijke archeologische monumenten.

Uitwerking van de nota zal onder meer nog plaatsvinden in een gemeentelijke archeologische beleidskaart. In de toekomst kunnen, na gemeentelijke vaststelling van deze kaart, archeologische gebieden van deze beleidskaart worden overgenomen in het bestemmingsplan.

Kadernota Toerisme en Recreatie 'De Tilburgse Ervaring' 2003-2010 (gemeente Tilburg, 2003)

In de huidige beleveniseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/ werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid. Vooral de combinatie van dit stedelijk product met de toeristische kracht van de regio is uniek. Tilburg heeft potentie op toeristisch gebied. Toerisme staat in Tilburg nog in de kinderschoenen. Daarom wordt gekozen voor een groeiend ambitieniveau. Dit betekent dat toeristisch beleid in het verlengde ligt van voorzieningen die de gemeente creëert voor de eigen inwoners. Daarnaast dient het integrale beleidsveld van toerisme en recreatie ingebed te worden in de gemeentelijke organisatie en in regionale samenwerkingsverbanden tussen gemeenten en het bedrijfsleven. In deze kadernota wordt gepleit voor een strategie met 4 sporen te weten:

  • 1. Randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
  • 2. Toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
  • 3. Productontwikkeling: gericht op drie speerpunten: cultuurtoerisme, evenementen en recreëren in het groen;
  • 4. Promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.

Wat betreft het inhoudelijke beleid wordt in het toeristisch beleid 2003 - 2010 gekozen voor Tilburg als een dynamische stad met als belangrijkste toeristische troeven een onderscheidend stedelijk aanbod van kunst en cultuur en wervelende evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio.

Waterplan 'Naar een duurzaam waterbeheer' (gemeente Tilburg, 1997)

In het Waterplan dat de gemeente in 1997 heeft opgesteld zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn. Het actieprogramma uit het Waterplan zijn in het Waterstructuurplan verder uitgewerkt en gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente.

Waterstructuurplan (gemeente Tilburg, 2002)

Het Waterstructuurplan Tilburg vormt een ruimtelijke vertaling van de actiepunten uit het Waterplan (1997) van de gemeente. Het is een product van alle bij het waterbeleid en –beheer betrokken partners op gemeentelijk niveau en biedt inzicht in het functioneren van het Tilburgse watersysteem, in problemen en mogelijke ingrepen gericht op het verbeteren van de waterhuishouding.

De zorg voor 'voldoende en schoon' water vereist samenwerking tussen de diverse waterpartners in de gemeente. Bij die aanpak staat een drietal hoofddoelstellingen centraal:

  • Streven naar een duurzaam, veerkrachtig watersysteem. Het evenwicht in de waterbalans zou hersteld moeten worden, door afkoppeling en infiltratie van hemelwater te stimuleren en gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden. Ook het herstel van het natuurlijk karakter van de beken rondom de stad is in dit kader van belang.
  • Optimalisatie van de waterketen. Een zuinig en efficiënt gebruik van water: grondwater alleen benutten voor hoogwaardige doelen (drinkwater bijvoorbeeld) en alternatieve waterbronnen (hemelwater, effluent, kanaalwater) inzetten als ook met water van een iets mindere kwaliteit kan worden volstaan.
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, recreatieve en economische waarde van water. Niet alleen hydrologische aspecten verdienen aandacht, een integrale aanpak van waterproblemen staat centraal. Daarbij draait het niet alleen om het verbeteren van het watersysteem, maar is ook het verbeteren van de betekenis van water voor andere functies van groot belang.

Een drietal clusters van maatregelen vormt de leidraad voor de uitwerking van de doelstellingen in een concreet waterprogramma. Deze clusters zijn gericht op:

  • Het voorkomen van nieuwe problemen. Wanneer water als mede ordenend principe voor de lokatie en technische inrichting van stedelijke functies, landbouw en natuur wordt ingezet, kunnen kwantitatieve en kwalitatieve problemen in de waterhuishouding voorkomen worden. Water als ordenend principe voor de lokatie van bepaalde functies houdt bijvoorbeeld in: in eerste instantie niet bouwen of 'boeren' op plaatsen die van nature te nat zijn. Hydrologisch neutraal bouwen en voldoende ruimte reserveren voor het (infiltreren en) vasthouden van gebiedseigen water is belangrijk, wanneer het de technische inrichting van nieuwe woon- en werkgebieden betreft.
  • Het herstellen en oplossen van bestaande problemen. Bestaande problemen kunnen worden opgelost door de versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan en het vasthouden van gebiedseigen water te stimuleren. Dat kan door afkoppeling van hemelwater in het stedelijk gebied en door waterconserverende maatregelen te nemen in landbouwgebieden.
  • Het sturen. Stimuleren en monitoren van ontwikkelingen, voorlichten en het handhaven van regels en normen. Samenwerking tussen waterpartners is geboden als het gaat om het monitoren van ontwikkelingen en het beheren van databestanden, die het watersysteem en de bodem betreffen. Ook wanneer het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen betreft, is die samenwerking essentieel. De gemeente Tilburg kan daarin een trekkersrol vervullen. Zij heeft op haar beurt ook een taak in het voorlichten van burgers en het handhaven van regels en normen.

Dit leidt tot een programma van maatregelen, waarin projecten zijn opgenomen die bijdragen aan de verbetering van het Tilburgse watersysteem. Speciale aandacht gaat uit naar de speerpuntprojecten (zie onderstaande afbeelding): deze projecten verdienen prioriteit, omdat ze op vele fronten (water, natuur en belevingswaarde) verbeteringen brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008026-e001_0010.jpg"

Figuur: Waterstructuurplan

Milieubeleidsvisie 2006-2010 (gemeente Tilburg, 2005)

Bij de aanpak van de milieuproblemen is integratie cruciaal. Milieuwinst kan voor een belangrijk deel alleen worden bereikt als er binnen andere beleidsterreinen de juiste beslissingen worden genomen. Voor de komende 5 jaar zijn de volgende integratiedoelen relevant:

  • Gezondheid: minder Tilburgers hebben last van milieuverontreiniging. Specifieke aandacht gaat uit naar de doelgroep verkeer en integratie van milieumaatregelen in het mobiliteitsbeleid;
  • Ruimtelijke ontwikkeling: ruimtelijke plannen mogen niet leiden tot een verslechtering van het leefmilieu in Tilburg. De grote milieuwinst halen we bij de realisatie van uitbreidingslocaties en grote herstructurering operaties. De afgelopen jaren zijn voor vrijwel alle milieuthema´s beleidsnota´s en -programma´s opgesteld in Tilburg. Ook zijn er richtlijnen ontwikkeld.