Plan: | Buitengebied Zuidwest |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001 |
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 september tot en met 22 oktober 2009. Tijdens deze periode zijn er 51 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B.1: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
N.B.2: de zienswijzen zijn zo logisch mogelijk gerangschikt, en dus niet op volgorde van ontvangst. De zienswijzen 8 tot en met 51 zijn afkomstig van eigenaren/gebruikers van zich binnen het plangebied bevindende dagrecreatieve voorzieningen. Voor het gros van die zienswijzen geldt dat ze betrekking hebben op geringe afwijkingen tussen de bestaande, legale situatie ter plaatse en de inventarisatielijst, zoals opgenomen als bijlage 7 bij het plan. Het gaat hierbij om op de lijst ontbrekende kleinere bouwwerken en afwijkingen m.b.t. de genoteerde maatvoeringen. Het belang van deze zienswijzen voor het plan als zodanig is beperkt. Interessanter zijn de zienswijzen met de volgnummers 11, 12 en 35. Deze hebben betrekking op het verbod op het permanent bewonen van dagrecreatieve voorzieningen (nummers 11 en 12) en het verbod op het oprichten van nieuwe dagrecreatieve voorzieningen (nummer 35).
Zienswijze 1 (Provincie):
1. In het advies van onze directie ROH van 18 juni 2009, kenmerk 1538810/1551264, is verzocht om in onderhavig plan een retrospectieve toets op te nemen waarin u in elk geval een helder inzicht geeft in de planologische aanvaardbaarheid van alle relevante (functie) veranderingen. Dit betreffen onder andere bestemmingswijzigingen, bestemmingsvlak-, bouwvlak- en bouwperceelvergrotingen, vergrotingen van toegestane bebouwing, positieve bestemming voor (bedrijfs)woningen en dergelijke die niet in eerdere WRO-procedures met onze goedkeuring zijn vastgesteld, maar wel in het plan zijn opgenomen. Wij constateren dat het ontwerpplan deze retrospectieve toets deels niet bevat en er in meerdere gevallen dus geen inzichtelijke en goed onderbouwde afweging is gemaakt ter verklaring van de in het plan opgenomen nieuwvestigingen, omvang of uitbreidingmogelijkheden van de verschillende functies.
2. Artikel 15 ('Wonen-Buitengebied') van het plan geeft in diverse leden aan dat sloop van bijgebouwen (zijnde voormalige bedrijfsgebouwen) enkel plaats moet vinden ingeval van vrijstaande bijgebouwen. In de praktijk betekent dit dat aangebouwde bijgebouwen bij onder andere voormalige agrarische bedrijfslocaties gevrijwaard zijn van de verplichte sloop, die wij in dit kader als voorwaarde stellen. Het uitsluiten van sloop, van andere dan vrijstaande bijgebouwen, is in strijd met het provinciaal belang.
3. De regeling van het ontwerpplan stelt, dat in gevallen waar geen bouwvlak binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen-Buitengebied' is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Wij constateren dat deze bestemmingsvlakken op de verbeeldingen erg ruim zijn begrensd in relatie tot de binnen bet bestemmingsvlak aanwezige gebouwen. Gelet op de grootte van vrijwel alle in het ontwerpplan opgenomen bestemmingsvlakken (in een aantal gevallen vergroting van de bestemmingsvlakken ten aanzien van de vigerende situatie) met de bestemming 'Wonen-Buitengebied' ontstaan hiermee, ondanks de beperkende uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bebouwing, herbouwmogelijkheden binnen de bestemmingsvlakken die ongewenst zijn vanuit onze optiek. Onze uitgangspunten 'concentratie van bebouwing' en 'zuinig ruimtegebruik' worden met toepassing van onderhavige regeling én de weergave op de bij het plan behorende verbeeldingen onvoldoende meegewogen en schaden daarmee onze belangen. Ten aanzien van die bestemmingsvlakken met een woonbestemming die ten opzichte van de vigerende situatie vergroot zijn, missen wij binnen het ontwerpplan tevens een gemotiveerde onderbouwing waarom deze vergrotingen noodzakelijk zijn en welke kwaliteitswinst hiermee gepaard gaat voor het betrokken gebied. Wij verwijzen in dit geval als voorbeeld naar locatie Bleukweg 10. Wij verzoeken u het plan zodanig aan te passen dat onze belangen ten aanzien van voornoemde aspecten afdoende worden geborgd.
4. Met betrekking tot de locatie Bleukweg 4 is geconstateerd dat er ten opzichte van het vigerende plan een nieuw bestemmingsvlak ten behoeve van wonen is toegekend ('Wonen-Buitengebied'). Uit het plan blijkt niet wat de rechtmatige grondslag is om ter plaatse deze nieuwe functie toe te kennen. Een toevoeging van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied is in strijd met het verwoorde provinciaal belang.
5. De locatie Bleukweg 20-22 is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'bestaand agrarisch bedrijf. In onderhavig ontwerpplan zijn ter plaatse twee woonbestemmingen opgenomen. Voor zover wij kunnen beoordelen is er in dit geval geen sprake van de toevoeging van burgerwoningen door bouwkundige aanpassing (splitsing) van bestaande boerderijgebouwen en heeft er geen sloop van voormalige bedrijfsgebouwen plaatsgevonden. Om hiervoor genoemde redenen achten wij deze woonbestemmingen niet aanvaardbaar en verwachten wij een aanpassing van het plan.
6. Binnen de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf is in artikel 4.2.1 lid b. de bepaling opgenomen dat indien geen bouwvlak is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Vervolgens is onder lid c. van datzelfde artikel aangegeven dat tenzij door middel van een bouwvlak, bouw- of maatvoeringaanduiding anders is aangegeven, het bestemmingsvlak volledig mag worden volgebouwd met een enkele aanvullende bepaling wat betreft de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing. Wij verwijzen hierbij als voorbeeld naar de agrarische bedrijven die zijn gelegen aan de Bleukweg en in het bijzonder naar perceel Bleukweg 6. Gelet op de grootte van het bestemmingsvlak (ca 4,5 ha) en de thans aanwezige gebouwen is de ontwikkelingsruimte voor dat agrarisch bedrijf vele malen groter dan de hiervoor te hanteren 15% en staat naar onze mening niet in verhouding tot een normale ontwikkeling van een agrarisch bedrijf. Met de mogelijkheid tot nagenoeg volledige bebouwing van de bestemmingsvlakken, wordt onvoldoende rekening gehouden met onze uitgangspunten ter bescherming en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en kan daardoor ons provinciaal belang schaden. Wij verzoeken u het plan op dit punt aan te passen.
7. In het plan is binnen de AHS-landschap de bestemming 'Recreatie' voorzien. Binnen deze bestemming is onder andere de golfbaan gelegen. Ter plaatse van de overgang van GHS-natuur naar AHS-landschap, is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend welke u volgens bijlage 7 (Lijst van dagrecreatieve voorzieningen) van het ontwerpplan heeft gekenmerkt als volgnummer 14, schuilhut/opslag golfbaan en binnen de bestemming 'Recreatie' de nadere aanduiding 'dagrecreatie' (dr) heeft gegeven.
Wij merken hierbij een tweetal zaken op. Ten eerste komt binnen voornoemde bestemming de aanduiding 'dagrecreatie' niet voor in de regeling. Ten tweede is op de verbeelding, anders dan gesteld in artikel 11.2.3, lid c onder punt 6, het bedoelde en bestaand stenen gebouwtje met een maximale oppervlakte van 26 m2 wel binnen een bouwvlak geprojecteerd. Een bouwvlak op onderhavige locatie geeft extra bouwmogelijkheden en is daarmee niet in overeenstemming met onze uitgangspunten met betrekking tot verrommeling en ontstening van het buitengebied. Wij verzoeken u de verbeelding en de regeling met elkaar in overeenstemming te brengen zodat onze belangen ten aanzien van dit aspect afdoende worden geborgd.
8. Het samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden en ecologische verbindingszones is vastgelegd in de provinciale GHS. Voor deze gebieden is een planologische basisbescherming geformuleerd. In onderhavig plan is uitwerking gegeven aan deze planologische basisbescherming door de GHS-natuur te vertalen naar de bestemmingen Natuur, Bos en Agrarisch met Waarden - 4 voorzover de gronden nog agrarisch in gebruik zijn. De binnen artikel 24.9, Wro-zone-wijzigingsgebied 1, 2, 3, 4 en 5 opgenomen voorwaarde (b.. de wijziging pas plaatsvindt op aanvraag van de eigenaar of nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden) om het plan te kunnen wijzigen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie' is strijdig met het provinciaal belang, omdat het de realisatie van de EHS-doelen doorkruist. Tevens is het geen planologisch criterium. Wij verzoeken u het plan op dit punt aan te passen.
Standpunt gemeente:
1. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen retrospectieve toets blijkt inderdaad niet compleet te zijn. Een retrospectieve toets ontbreekt met betrekking tot de gronden binnen het plangebied, die behoren tot het voormalige grondgebied van de gemeente Gilze en Rijen. Het gaat hierbij om de aan de Bleukweg gelegen percelen. Het bij wijze van antwoord op de provinciale vooroverlegreactie gegeven overzicht is naar ons oordeel voor wat betreft de overige gronden welvolledig. Hieronder volgt een korte verantwoording met betrekking tot de ontbrekende percelen. Voor de volledigheid worden alle aan de Bleukweg gelegen percelen met bouwmogelijkheden besproken, hoewel niet ten aanzien van al deze percelen gesproken kan worden van een planologische wijziging, als bedoeld in de zienswijze. Tevens wordt het perceel Klein Tilburg 1 besproken, omdat wij hebben besloten dit perceel, dat in het ontwerpbestemmingsplan nog stond aangeduid als agrarisch bedrijf, een woonbestemming te geven.
Bleukweg 2
In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. De desbetreffende figuuraanduiding zegt niets over de omvang van de bouwvlakken in kwestie, hiervoor moet derhalve worden aangesloten bij de feitelijke en juridische realiteit, zoals dit ook is gedaan m.b.t. het bestemmingsplan Buitengebied West, zoals op 12 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Hiertoe zijn luchtfoto´s uit 2009 en verleende bouwvergunningen geraadpleegd, waarvoor de gemeente Gilze en Rijen om informatie is verzocht (het betreft immers voormalig grondgebied van die gemeente). Alle bestaande bebouwing aan Bleukweg 2 is legaal aanwezig. Het bouwvlak is op een logische wijze rondom deze bebouwing gelegd. Dusdoende bedraagt het bouwvlak in het voorliggende ontwerp een krappe 0,6 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 2 geen sprake.
Bleukweg 4
In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Een figuuraanduiding ´bestaand agrarisch bedrijf´ ontbreekt echter. Dit laat onverlet dat de bestaande bebouwing legaal aanwezig is, daar deze is opgericht ingevolge een onherroepelijke, door de gemeente Gilze en Rijen bij besluit van 30 maart 1982 verleende bouwvergunning. In de jaren na 1982 (voor het eerst bij controle van 27 mei 1983) is geconstateerd dat de bebouwing in gebruik is genomen als woning. Dit oneigenlijke gebruik van de vergunde opstal is door de gemeente Gilze en Rijen terstond als illegaal gebruik aangemerkt. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 9 januari 1989 het beroep van betrokkene tegen de weigering van het college van Gilze en Rijen om de woning via een nieuwe bouwvergunning te legaliseren, verworpen.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat de bewoner in kwestie de legaal aanwezige bebouwing aan Bleukweg 4 vanaf 1983 tot heden in beginsel illegaal bewoont. Hier dient echter aan te worden toegevoegd dat de gemeente Gilze en Rijen vervolgens (tot aan de gemeentelijke herindeling van 1997) heeft verzuimd handhavend op te treden. Hetzelfde geldt voor de gemeente Tilburg vanaf 1997.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen. Dit plan is (gedeeltelijk) goedgekeurd door GS op 27 april 1987 en onherroepelijk geworden op 20 maart 1990. Ingevolge lid C van artikel 66 van dit plan mag het gebruik van bouwwerken, strijdig met het plan ten tijde van het onherroepelijk worden hiervan, worden gehandhaafd en voortgezet.
Gelet op het vorenstaande rest ons thans geen andere keuze dan het bestaande gebruik van de opstal te legaliseren. Van een agrarisch bedrijf is ter plaatse geen sprake (meer). Evenmin is, gelet op de beperkte omvang van het perceel, sprake van een perceel dat zich leent voor agrarisch hergebruik. Thans rest derhalve geen andere keuze dan de woning als zodanig in het bestemmingsplan op te nemen. Zie verder ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 3.
Bleukweg 6
In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. De desbetreffende figuuraanduiding zegt niets over de omvang van de bouwvlakken in kwestie, hiervoor moet derhalve worden aangesloten bij de feitelijke en juridische realiteit, zoals dit ook is gedaan m.b.t. het bestemmingsplan Buitengebied West, zoals op 12 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Hiertoe zijn luchtfoto´s uit 2009 en verleende bouwvergunningen geraadpleegd, waarvoor de gemeente Gilze en Rijen om informatie is verzocht (het betreft immers voormalig grondgebied van die gemeente). Alle bestaande bebouwing aan Bleukweg 6 is legaal aanwezig. Het bouwvlak is in het ontwerpbestemmingsplan echter te ruim bemeten. In 2000 is immers een groot deel van de gronden van de familie *********** verkocht aan Dongedal B.V. Het gaat hierbij om ca. 2,5 ha. van het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwvlak van ca. 4,5 ha. Dit wordt aangepast op de plankaart. Door het intekenen van een bouwvlak conform de huidige, vergunde situatie wordt de oppervlakte van het bouwvlak teruggebracht van ca. 4,5 tot minder dan 2 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 6 daardoor geen sprake (meer). Het bedrijf heeft overigens geen uitbreidingsplannen in de zin van bouwblokvergroting.
Bleukweg 10
In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Woondoeleinden A´ toegekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Naar aanleiding van de zienswijze zal alsnog een bouwvlak worden ingetekend rondom de bestaande bebouwing, in overeenstemming met het thans vigerende plan. Daarmee staat vast dat van een relevante planologische wijziging ter plaatse van Bleukweg 10 geen sprake (meer) is.
Bleukweg 20-22
In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze aanduiding heeft betrekking op Bleukweg 20. Dit adres heeft in het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte de bestemming ´Wonen-Buitengebied´ gekregen. Dit wordt gecorrigeerd in het vast te stellen plan. Voor Bleukweg 22 geldt dat hier reeds een halve eeuw geleden met bouwvergunning een woning is geplaatst, die feitelijk een tweede bedrijfswoning was bij het agrarische bedrijf aan Bleukweg 20. Bij bouwvergunning van 3 januari 1972 heeft het bestuur van de gemeente Gilze en Rijen bouwvergunning afgegeven voor het veranderen van de woning. In het vast te stellen plan zullen, in overeenstemming met het thans vigerende plan, de percelen Bleukweg 20 en Bleukweg 22 gezamenlijk worden aangeduid als agrarisch bedrijf, waarbij door aanduidingen zal worden aangegeven dat twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Daarmee staat vast dat van een relevante planologische wijziging ter plaatse van Bleukweg 20-22 geen sprake (meer) is.
Klein Tilburg 1
Dit perceel stond in het ontwerpplan nog aangegeven als een agrarisch bedrijf, maar krijgt in het vast te stellen plan de bestemming ´Wonen-Buitengebied´. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik, gelet op de grootte van het perceel, redelijkerwijs niet mogelijk is. De eigenaar-bewoner heeft aangegeven door te willen als kleinschalige paardenhouderij. Hiertoe wordt aan het perceel de functie-aanduiding ´paardenhouderij´ toegevoegd.
2. De opmerking wordt overgenomen, het woord ´vrijstaande´ wordt uit de desbetreffende artikelleden verwijderd.
3. De regeling van het ontwerpplan stelt inderdaad, dat in gevallen waar geen bouwvlak binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen-Buitengebied' is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Dat laat echter onverlet dat betrokkenen gebonden blijven aan de regels inzake maximale inhoud, hoogte e.d. van de desbetreffende woningen, alsmede aan de bijgebouwenregeling en de eis dat bij het geheel vernieuwen van een woning teruggebouwd moet worden ter plaatse van de fundamenten van de bestaande woning (zie onderdeel 15.3.2 van de regels). Het opnemen van bouwvlakken voegt derhalve weinig tot niets toe aan de in het ontwerp opgenomen regeling. Wij zijn echter - omwille van de duidelijkheid - bereid om aangaande de wat ruimer bemeten woonbestemmingsvlakken (die ofwel voor het eerst in een bestemmingsplan worden opgenomen, ofwel in het thans vigerende plan eveneens een bouwvlak hebben) een bouwvlak in te tekenen. Het gaat hierbij om Bleukweg 10, Gilzerbaan 495 en de voormalige dienstwoningen bij het waterbedrijf.
4. Zie de ten aanzien van Bleukweg 4 opgenomen beantwoording van onderdeel 1 van de onderhavige zienswijze.
5. Zie de ten aanzien van Bleukweg 20-22 opgenomen beantwoording van onderdeel 1 van de onderhavige zienswijze.
6. Alle agrarische bedrijven in het plangebied zijn qua bouwvlak - zoveel mogelijk in overeenstemming met de vigerende situatie - voorzien van een logisch bouwvlak op maat, waarbij het telkens gaat om bouwvlakken van maximaal 1 ha. Alleen het bouwvlak ter plaatse van Bleukweg 6 vorm hierop in het ontwerpbestemmingsplan een uitzondering. Dit bouwvlak is inderdaad te ruim bemeten. In 2000 is immers een groot deel van de gronden van de familie ********* verkocht aan Dongedal B.V. Het gaat hierbij om ca. 2,5 ha. van het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwvlak van ca. 4,5 ha. Dit wordt aangepast. Door het intekenen van een bouwvlak conform de huidige, vergunde situatie wordt de oppervlakte van het bouwvlak teruggebracht van ca. 4,5 tot minder dan 2 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 6 daardoor geen sprake (meer). Het bedrijf heeft overigens geen uitbreidingsplannen in de zin van bouwblokvergroting.
7. In het ontwerp ontbreekt de aanduiding ´dagrecreatieve voorziening´ inderdaad bij de bestemming ´Recreatie´. Dit hoeft niet te worden gecorrigeerd, omdat het in casu gaat om een (overigens legaal aanwezig) gebouwtje, dat niet als dagrecreatieve voorziening wordt gebruikt en dat derhalve van de plankaart zal worden verwijderd (de legaliteit van het gebouwtje komt hierdoor niet in gevaar). Ten overvloede merken wij nog op dat de begrenzing van het gebouwtje in het ontwerp niet met een bouwvlak, doch met een functie-aanduidingsvlak werd weergegeven.
8. De opmerking wordt overgenomen, de desbetreffende voorwaarde wordt geschrapt.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 2 (ZLTO Hart van Brabant):
1. In het ontwerpbestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging naar paardenhouderij of manege. Wij adviseren de gemeente voor beleid ten aanzien van paardenhouderij aan te sluiten bij de nota paardenhouderij en ruimtelijke ordening van VNG. Naar onze mening kan een groot deel van de paardenhouderij onder de agrarische bestemming geschaard worden. De paardenhouderij is een snel groeiende sector in Noord-Brabant. Er is altijd discussie over in hoeverre dit een agrarische activiteit is, gezien de vele mengvormen van fokken tot manegeactiviteiten. ZLTO is van mening dat gestuurd moet worden op ruimtelijk relevante aspecten als aanwezigheid van horeca en verkeersaantrekkende werking. Dat betekent dat het gros van de paardenhouderij onder de agrarische bestemming kan plaatsvinden, denk hierbij aan fokkerij, handel, transport, africhting en pensionstalling. Ruimtelijk gezien verschillen deze activiteiten namelijk niet van elkaar. Wij adviseren om een aparte bestemming toe te kennen aan maneges vanwege hun karakter en publieks- en verkeersaantrekkende werking. Deze vorm van paardenhouderij kan de ruimte krijgen in bebouwingsconcentraties en kernrandzones.
Deze lijn sluit aan bij de nota paardenhouderij en ruimtelijke ordening van VNG.
2. Wij zetten vraagtekens bij het aanlegvergunningstelsel. In onze ogen zijn hier een aantal werkzaamheden genoemd die op geen enkele wijze relevant zijn voor de te beschermen waarden. Het gaat hierbij ten eerste om het zogenaamde Leefgebied kwetsbare soorten en de volgende werkzaamheden:
- het uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 40 cm;
- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 meter opgaand of dieper dan 40 cm wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
- het permanent, voor meer dan 2 jaar, omzetten van grasland.
Daarnaast gaat het om het zogenaamde Leefgebied weidevogels in relatie tot de volgende werkzaamheden:
- het uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 40 cm;
- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 meter opgaand of dieper dan 40 cm wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
- het permanent, voor meer dan 2 jaar, omzetten van grasland.
Standpunt gemeente:
1. De gemeente volgt de aangehaalde VNG-publicatie. Paardenhouderijen krijgen in beginsel de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf (zie in het voorliggende plan bijvoorbeeld de locatie Reuselpad 9). De genoemde wijzigingsbevoegdheid moet dan ook gelezen worden als een wijzigingsbevoegdheid naar die bestemming. Uitzondering zijn inderdaad de maneges, die vallen volgens de Tilburgse plansystematiek onder de bestemming ´Sport´ (zie bijvoorbeeld de manege aan de Broekstraat in het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom).
2. De genoemde aanduidingen komen niet op de plankaart voor. De bijbehorende regels worden derhalve geschrapt, zodat het naar voren gebrachte probleem niet aan de orde is.
Samenvattend luidt het oordeel dat het eerste onderdeel van de zienswijze gegrond is, maar niet tot aanpassing van het plan leidt, terwijl het tweede onderdeel van de zienswijze eveneens gegrond is, maar daarentegen wel betrekking heeft op een te wijzigen onderdeel van het plan.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 3: Indiener wil een burgerwoning bouwen op het adres Bleukweg 4 in plaats van zijn huidige woning, echter niet op dezelfde locatie binnen het bestemmingsvlak. De huidige woning wordt dan hobbyruimte. Is dit mogelijk (te maken) in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest?
Standpunt gemeente: Zie ook de beantwoording van de onderdelen 1 en 4 van de zienswijze met volgnummer 1. Aan dit verzoek kan geen medewerking worden verleend. Het verzoek komt feitelijk neer op ofwel het bijplaatsen van een tweede woning (op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid uitgesloten) ofwel het onder handhaving van de bestaande bebouwing bijplaatsen van een eerste woning op een locatie, die afwijkt van de locatie van de oorspronkelijke woning (eveneens in beginsel uitgesloten op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid, zie ook onderdeel 15.3.2 van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan). Dit laatste is enkel mogelijk op basis van een planherziening, waarvoor nader onderzoek nodig is, onder meer in relatie tot vliegtuiggeluid. Zo e.e.a. al mogelijk zou zijn, is handhaving van de bestaande bebouwing als bijgebouw niet mogelijk, omdat deze bebouwing te groot is, gelet op de bijgebouwenregeling.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 4: Indieners willen ter plaatse van ´Gilzerbaan 170´ (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 196) een drietal seniorenwoningen realiseren. Deze wens hebben zij reeds sedert 2005. Aanvankelijk reageerde ´de gemeente´ positief en enthousiast op de plannen, maar sinds 2007 is sprake van een omslag. Indieners menen dat verwachtingen zijn gewekt en dat zij op medewerking aan hun bouwplan mogen rekenen. Daarnaast vinden zij dat de argumenten, die ten grondslag zijn gelegd aan het weigeren van vrijstelling voor hun plan (besluit van 22 november 2007) en het ongegrond verklaren van hun bezwaarschrift tegen die weigering (besluit van 26 augustus 2008), die besluiten niet kunnen dragen. Omdat het ontwerpbestemmingsplan het bouwplan van indieners niet mogelijk maakt, wordt thans verzocht het plan zodanig aan te passen, dat uitvoering van het bouwplan mogelijk wordt.
Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Ons standpunt aangaande de wens van indieners is onveranderd gebleven sinds ons besluit tot
weigering van vrijstelling d.d. 22 november 2007 (verzonden op 26 november 2007). Ter plaatse
geldt het bestemmingsplan `Buitengebied Zuid-West´, waarin de desbetreffende gronden de
bestemming ´Woondoeleinden´ hebben gekregen. Uit de voorschriften van het plan blijkt echter
dat woningen slechts mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ´situering woning´, en
dan nog slechts één per aanduiding. Op de voor het plan van indieners geprojecteerde locatie
ontbreekt de aanduiding ´situering woning´, zodat een rechtstreekse bouwmogelijkheid niet aan
de orde is. Woningbouw kan ter plaatse mogelijk worden gemaakt in het thans voorliggende plan,
en dat is dan ook hetgeen indieners vragen. Wij zijn echter niet bereid daartoe over te gaan. In
de eerste plaats verwijzen wij ter motivering van dit standpunt naar de stedenbouwkundige
argumenten die hier in eerdere contacten met indieners voor zijn gegeven. Voorts merken wij op
dat het een locatie betreft, die grotendeels is gelegen in de GHS en de EHS. Ten derde brengt
staand provinciaal en gemeentelijk beleid met zich dat geen nieuwe woningen aan het
buitengebied worden toegevoegd. Daarnaast, ten slotte, zou medewerking aan het plan van
indieners voor ongewenste precedentwerking kunnen zorgen. Er bestaan binnen hetzelfde
bestemmingsvlak van het thans vigerende plan, op locaties die evenmin zijn belegd met een
aanduiding ´situering woning´ immers meer wensen om tot woningbouw te komen.
De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 4 gegrond verklaard.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 5: Indiener verzoekt het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, in die zin dat het permanent bewonen van de bebouwing aan Gilzerbaan 198 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 198) mogelijk wordt gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 3 januari 2008 is het handhavingsbesluit van het college van 28 juni 2007, voor zover dit zag op deze bewoning, ingetrokken. Daarmee staat vast dat de bewoning legaal is. Gelet op standaardjurisprudentie moet de bewoning dientengevolge positief worden bestemd.
Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Het perceel aan de Gilzerbaan 198 is begrepen in het bestemmingsplan "Buitengebied
Zuid–West". Als zodanig is betreffende grond bestemd tot "Woningen – W". De op de plankaart
als "Woningen – W" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 18, lid A, sub 1, van het
bestemmingsplan bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere
bouwwerken en erven. Ingevolge artikel 18, lid B I, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan
mogen op gronden met de bestemming "Woningen – W" uitsluitend bouwwerken ten dienste van
vorenbedoelde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat als woningen vrijstaande
eengezinshuizen mogen worden gebouwd, waarbij per bestemmingsvlak ter plaatse van de op de
kaart gegeven aanduiding "situering woning" ten hoogste één woning mag worden gebouwd. Een
dergelijke aanduiding ontbreekt ter plaatse van het desbetreffende perceel. Op het perceel
bevindt zich een voormalige werkplaats, die door indiener als woning wordt gebruikt. Ofschoon op
het perceel van reclamant geen aanduiding "situering woning" is aangegeven, moet worden
geconcludeerd dat het gebruik van de voormalige werkplaats als woning niet in strijd is met de
bestemming welke thans op het perceel rust, zoals wij ook hebben aangegeven in onze
beslissing op bezwaar d.d. 3 januari 2008. De werkplaats dient thans inderdaad positief bestemd
te worden (als werkplaats). Wij kiezen er echter voor het gebruik als woning van de werkplaats
niet positief te bestemmen. Dit vanwege het feit dat de eerdergenoemde beslissing op bezwaar
en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari
2009 duidelijk maken dat het - bij beschikking op bezwaar als legaal aangemerkte - gebruik van
de werkplaats als woning feitelijk een lege huls is. Woonvoorzieningen mogen immers niet
worden gebouwd of aangebracht. Daardoor is het feitelijke gebruik als woning de facto
onmogelijk. Dat wekt bij ons de verwachting dat het gebruik als woning binnen de planperiode
van het onderhavige plan zal worden beëindigd. Voor zover het bestaande gebruik van de
voormalige werkplaats feitelijk nog enige tijd kan en zal worden voortgezet, zij gewezen op het
overgangsrecht van het voorliggende plan.
De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 5 gegrond verklaard.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 6: De zienswijze heeft betrekking op perceel Gilzerbaan 200 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 359). Het achterste gedeelte van dit perceel heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Bos". Dit gedeelte nu is een open terrein, omzoomd door een houtwal waar een caravanstalling wordt geëxploiteerd. Hiervoor is ook in het verleden toestemming verleend in het kader van het verkrijgen van een aanvullend inkomen. Het is van belang dat dit gedeelte van het eigendom bruikbaar blijft voor (beperkte) economische doeleinden zoals de caravanstalling of voor activiteiten in de hobbysfeer.
Standpunt gemeente: Bij de inventarisatie van 1991 is de caravanstalling als zodanig geconstateerd en vervolgens via de bijlagelijst opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid–West". Het gaat derhalve om een verworven recht. De zienswijze is gegrond. De plan wordt aangepast in die zin, dat de caravanstalling op de verbeelding zal worden weergegeven met de functie-aanduiding ´caravanstalling´. Deze aanduiding zal tevens worden opgenomen in het artikel inzake de bestemming ´Bos´. Uit de regels zal blijken dat ter plaatse een caravanstalling is toegestaan, waar - in overeenstemming met het thans vigerende plan - maximaal 100 caravans of daarmee gelijk te stellen zaken (campers, vouwwagens e.d.) mogen worden gestald. Ten aanzien van de in de zienswijze genoemde ´activiteiten in de hobbysfeer´ merken wij ten slotte nog op dat de bestemming ´Bos´ extensief recreatief medegebruik toelaat.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 7: De zienswijze heeft betrekking op perceel Gilzerbaan 218 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nrs. 2398 en 2401). Verzocht wordt om, voor zover de bestaande bebouwing niet reeds binnen het bouwvlak valt, het (ontwerp)bestemmingsplan zodanig aan te passen dat alsnog een bouwvlak wordt gelegd rondom de bestaande bebouwing en wel zodanig dat enige uitbreiding van het pand mogelijk is.
Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
In het ontwerpbestemmingsplan is de bebouwing aan Gilzerbaan 218 ten onrechte onder de
bestemming ´Wonen-Buitengebied´ gebracht. Voor deze bebouwing geldt immers hetzelfde als
voor de in de zienswijze met volgnummer 5 betrokken bebouwing: slechts het gebruik als woning
van de bebouwing is in een eerder stadium als legaal aangemerkt (zie in casu bijvoorbeeld de
uitspraak van de rechtbank Breda van 11 oktober 2001). De desbetreffende berging dient thans
inderdaad positief bestemd te worden (als berging). Wij kiezen er echter voor het gebruik als
woning van de werkplaats in het vast te stellen plan niet positief te bestemmen. Dit vanwege het
feit dat de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Breda duidelijk maakt dat het - als
legaal aangemerkte - gebruik van de berging als woning feitelijk een lege huls is.
Woonvoorzieningen mogen immers niet worden gebouwd of aangebracht. Daardoor is het
feitelijke gebruik als woning de facto onmogelijk. Dat wekt bij ons de verwachting dat het gebruik
als woning binnen de planperiode van het onderhavige plan zal worden beëindigd. Voor zover het
bestaande gebruik van de berging feitelijk nog enige tijd kan en zal worden voortgezet, zij
gewezen op het overgangsrecht van het voorliggende plan.
De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 7 gegrond verklaard.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 8: Indieners zijn eigenaar van de percelen 1124 en 1974 aan de Oude Rielsebaan te Tilburg. Zij hebben kennis genomen van het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, alsmede de daarbij behorende plankaarten. Uit genoemd plan blijkt dat dagrecreatieve voorzieningen mogen worden gehandhaafd, mits ze zijn opgenomen op de 'Lijst van dagrecreatieve voorzieningen d.d. 24-12-1991' en als zodanig zijn aangeduid op de plankaart. In het door indieners ontvangen concept-ontwerpbestemmingsplan ontbreekt op de plankaart het bouwsel nabij de Oude Leij alsmede het privaat nabij het zomerhuis. Ook de pompput is niet ingetekend. Verzocht wordt deze alsnog op de plankaart in te tekenen.
Standpunt gemeente: Deze zienswijze is te kwalificeren als prematuur (te vroeg ingediend), want werd reeds ontvangen op 3 juni 2009, ruimschoots voordat de termijn voor het indienen van zienswijzen aangaande het ontwerpbestemmingsplan aanving, te weten op 11 september 2009. De zienswijze richt zich dan ook tegen het concept-ontwerpbestemmingsplan. In die versie van het plan was het nog zo dat alle als behorend tot een dagrecreatieve voorziening te kwalificeren bouwwerken moesten vallen binnen het desbetreffende functie-aanduidingsvlak op de plankaart. Mede dankzij de voorliggende premature zienswijze is dit probleem opgepakt en opgelost, door in het ontwerpbestemmingsplan te regelen dat de vlakken in kwestie een indicatie geven van de locatie van de onderscheidene bouwsels, en dat de bijlagelijst inzake dagrecreatieve voorzieningen vervolgens uitsluitsel geeft over de toegestane bouwwerken. Zodoende is het niet meer noodzakelijk dat alle legaal aanwezige c.q. toegestane bouwwerken zich bevinden binnen de grenzen van het desbetreffende functie-aanduidingsvlak. Hoewel het geschetste probleem mede dankzij deze premature zienswijze is opgelost, rest thans, nu de zienswijze van een oordeel moet worden voorzien in de ontwerpfase, geen andere conclusie dan dat de zienswijze ongegrond moet worden verklaard (het probleem doet zich op dit moment immers niet meer voor).
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 9 (Vereniging van Bosbeheerders ´t Geregt):
1. De bossen in het bestemmingsgebied hebben naast behoud en herstel en ontwikkeling van bos en landschap voor enige leden/eigenaren ook een houtproductieve functie. Met de opbrengsten wordt onderhoud gepleegd e.d.
Wij verzoeken u de houtteelt aan de functieomschrijving toe te voegen en in het aanlegvergunningenstelsel duidelijker op te nemen dat de gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken als kaalkap en groepenkap aanlegvergunningenvrij zijn.
2. In het vigerende bestemmingsplan (artikel 9 bossen lid B1, pagina 41), is het toegestaan om ten dienste van de bosbouw bouwwerken te plaatsen met een maximale hoogte van 1.50 meter. Wij willen deze mogelijkheid behouden gezien het praktische nut voor onze leden (houtopslag).
3. Er zijn situaties waarin leden over meerdere kleine opstallen beschikken en deze willen samenvoegen. Dit resulteert in minder opstallen en een beter natuurbeheer. Het komt tegemoet aan de wens van de gemeente om het aantal opstallen in het gebied te beperken. Wij verzoeken u om deze samenvoeging mogelijk te maken in het onderhavige bestemmingsplan.
4. In de afgelopen jaren is regelmatig overleg geweest met de gemeente Tilburg over de staat van de wegen. Reden was dat bij langdurige regen bepaalde paden (specifiek het Siptenpad) niet of nauwelijks begaanbaar waren en leden hun perceel niet konden bereiken. Tevens zijn er personen (recreanten/fietsers) ten val gekomen. De veiligheid van onze leden en recreanten en de bereikbaarheid van percelen zijn belangrijke uitgangspunten voor onze vereniging. Wij hebben over deze materie frequent overleg gevoerd met beleidsmedewerkers die belast zijn met deze materie en telkens kwam weer het probleem naar voren dat men bepaalde "slechte" plekken (met name bochten) wel kon verhelpen met milieuvriendelijke materialen, maar dat het bestemmingsplan dat niet toestaat (ondergrond zand). Wij verzoeken u om in specifieke situaties (dus uitzonderingsgevallen) het gebruik van alternatief (milieuvriendelijk) materiaal toe te staan om probleemsituaties op te lossen en ongevallen en mogelijke claims te voorkomen.
Standpunt gemeente:
1. De beschrijving in hoofdlijnen van het artikel inzake de bestemming ´Bossen´ in het thans vigerende bestemmingsplan ´Buitengebied Zuid-West´ (zie lid A, onderdeel 2 van artikel 9) stelt dat het uitgangspunt voor de bossen is gelegen in behoudsbescherming, versterking en herstel van natuurlijke waarden, waarbij houtteelt en recreatief medegebruik inpasbaar zijn. De doeleindenomschrijving van het genoemde artikel (lid A, eerste onderdeel) noemt houtteelt echter niet als bestemming voor de desbetreffende gronden. De doeleindenomschrijving van het thans voorliggende ontwerpplan (thans genaamd ´bestemmingsomschrijving´, zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerp) wijkt derhalve niet af van de ´oude´ doeleindenomschrijving. Wij willen, los van de verruiming die dit met zich zou brengen ten opzichte van het thans vigerende plan, gelet op het feit dat het gaat om tot de GHS en EHS behorende gronden de bestemmingsomschrijving van de bestemming ´Bos´ niet zodanig aanpassen dat houtteelt op deze gronden zonder meer mogelijk wordt gemaakt. Omdat ook in het oude plan aanlegvergunning vereist was voor het vellen van bomen sec (zie artikel 9, lid D I, onderdeel b), zien wij daarnaast evenmin aanleiding tot het aanpassen van het aanlegvergunningenstelsel binnen deze bestemming. Het vorenstaande laat onverlet dat het begrip ´gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken´, zoals genoemd in de zienswijze, in de regel te scharen zal zijn onder het begrip ´normaal onderhoud en/of gebruik´, zoals genoemd in onderdeel 8.6.2 van de regels, waardoor geen aanlegvergunning benodigd is.
2. In gevallen waarin legaal bomen worden gerooid, ontstaat wellicht de behoefte het desbetreffende hout ter plaatse op te slaan. Voor zover bestaande houtopslagvoorzieningen tekort zouden schieten, biedt het ontwerpplan in onderdeel 8.2.1 de mogelijkheid bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten met een maximale hoogte van 3 meter. Zolang e.e.a. gepaard gaat met behoud en herstel van het bos (zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerpplan), bestaat deze bouwmogelijkheid voor houtopslag. Het plan voorziet derhalve reeds in hetgeen gevraagd wordt.
3. In het thans vigerende plan is deze mogelijkheid uiteindelijk niet opgenomen, omdat een dergelijke regeling met zich brengt dat grotere bouwwerken, die een massaler aanzien hebben en geschikter zijn voor intensiever gebruik, kunnen ontstaan (zie de uitspraak van de Raad van State). Daarin, alsmede in ons standpunt dienaangaande, is niets veranderd sinds de vorige planprocedure. Daarnaast kan een dergelijke regeling met zich brengen dat in eerste instantie een aantal vergunningsvrije bouwwerken wordt gerealiseerd, die vervolgens, onder toepassing van de voorgestane regeling, worden ´ingewisseld´ voor een groter bouwwerk, dat zonder toepassing van de omruilregeling niet gerealiseerd zou kunnen worden. Feitelijk zou zo´n omruilregeling de deur dus openzetten naar het bijbouwen van nieuwe, ongewenste en omvangrijke bouwwerken. Aan het verzoek wordt gelet op het vorenstaande niet tegemoet gekomen.
4. Dit onderdeel van de zienswijze heeft betrekking op uitvoeringsaspecten en/of onderhoud en ontbeert derhalve planologische relevantie. Het gaat met andere woorden om iets, dat niet in een bestemmingsplan, althans niet in het voorliggende bestemmingsplan, wordt geregeld. Het plan sluit gebruik van bepaalde materialen niet uit.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 10: De bossen in het bestemmingsgebied hebben naast behoud en herstel en ontwikkeling van bos en landschap voor enige leden/eigenaren ook een houtproductieve functie. Met de opbrengsten wordt onderhoud gepleegd e.d. Wij verzoeken u de houtteelt aan de functieomschrijving toe te voegen en in het aanlegvergunningenstelsel duidelijker op te nemen dat de gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken als kaalkap en groepenkap aanlegvergunningenvrij zijn.
Standpunt gemeente: Zie de beantwoording van onderdeel 1 van de zienswijze met volgnummer 9.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 11:
1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 8. Indiener mist met betrekking tot het perceel in kwestie enkele bestaande bouwsels in bijlage 7 en wil de ontbrekende graag opgenomen zien in de desbetreffende lijst.
2. Daarnaast wordt gesteld dat zowel de oude eigenaar als indiener zelf de dagrecreatieve voorziening gebruikt(e) als permanent woonverblijf.
3. Ten slotte wordt opgemerkt dat in het digitale ontwerpplan geen afmetingen staan vermeld van het recreatieverblijf.
Standpunt gemeente:
1. Uit de zienswijze van indiener blijkt dat verondersteld wordt dat de inventarisatie, zoals uitgevoerd in de zomer van 2009, als doel had alle op de dagrecreatieve percelen aanwezige bebouwing in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen te krijgen. Zulks is niet het geval. De bouwwerken, die zijn toegelaten op grond van het thans vigerende bestemmingsplan blijven toegelaten, maar nadien illegaal gerealiseerde bouwwerken worden thans niet positief bestemd. Doel blijft het voorkomen van verdere verstening van het buitengebied. Dit laat onverlet dat vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. De overkapping t.b.v. van de toercaravan is een berging van dezelfde afmetingen geworden. Het pomphuisje en de berging van 3,65 x 2,5 m, hoog 1,7 - 2,1 m ontbreken op de lijst. Bijlage 7 wordt in vorenstaande zin aangepast.
2. Het vorenstaande laat onverlet dat permanente bewoning van dagrecreatieve voorzieningen verboden was en is ingevolge het thans vigerende plan, en dat dit verboden blijft in het nieuwe plan. Alleen op basis van onherroepelijk rechterlijke uitspraken wordt hierop een zeer beperkt aantal uitzonderingen gemaakt.
3. De exacte afmetingen van de toegelaten bouwwerken, ten slotte, zijn alleen terug te vinden in bijlage 7, en dus niet op de plankaarten. Dit geldt voor zowel het analoge als het digitale plan.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdelen 2 en 3).
Zienswijze 12: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 26. Indiener meent recht te hebben op een woonbestemming (m.b.t. in totaal 3 woningen) en wijst ter ondersteuning van deze stelling op de rechterlijke uitspraak inzake zijn perceel alsmede op de woonbestemming van de percelen Gilzerbaan 401, 405, 409 en 413.
Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Aan het verzoek een woonbestemming op te nemen wordt niet tegemoetgekomen. Het gaat om
een als zodanig geregistreerde dagrecreatieve voorziening, ten aanzien waarvan de rechter heeft
bepaald dat permanente bewoning - bij uitzondering op de regel - is toegestaan. Niets meer en
niets minder. Om deze reden is een aanduiding inzake permanente bewoning toegevoegd. Uit de
uitspraak in kwestie is geenszins af te leiden dat een woonbestemming aan de orde zou moeten
zijn. De verwijzing naar de woonbestemmingen aan Gilzerbaan 401, 405, 409 en 413 snijdt geen
hout. Op deze adressen gaat het om voormalige dienstwoningen, die thans een gewone
woonbestemming krijgen. Woningen waren het al, alleen de relatie met het bedrijf ter plaatse is
verdwenen. De dagrecreatieve voorziening van indiener is in het voorgaande plan geen dienst- of
andere woning geweest. Dat laten wij zo, het gaat slechts om een dagrecreatieve voorziening, ten
aanzien waarvan op grond van de rechterlijke uitspraak iets extra´s is toegelaten, te weten
permanente bewoning.
De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 12 gegrond verklaard.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 13:
1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 38. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een berging van 3 x 3,5 m, hoog 1,65 m. Daarnaast gaat het om twee kadastrale percelen, te weten E 1355 en E 2213.
2. In het vigerende bestemmingsplan (artikel 9 bossen lid B1, pagina 41), is het toegestaan om ten dienste van de bosbouw bouwwerken te plaatsen met een maximale hoogte van 1.50 meter. Indiener wil deze mogelijkheid behouden.
Standpunt gemeente:
1. Vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. De berging van 3 x 3,5 m, hoog 1,65 m wordt toegevoegd. Daarnaast gaat het inderdaad om twee kadastrale percelen, te weten E 1355 en E 2213.
2. In gevallen waarin legaal bomen worden gerooid, ontstaat wellicht de behoefte het desbetreffende hout ter plaatse op te slaan. Voor zover bestaande houtopslagvoorzieningen tekort zouden schieten, biedt het ontwerpplan in onderdeel 8.2.1 de mogelijkheid bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten met een maximale hoogte van 3 meter. Zolang e.e.a. gepaard gaat met behoud en herstel van het bos (zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerpplan), bestaat deze bouwmogelijkheid voor houtopslag. Het plan voorziet derhalve reeds in hetgeen gevraagd wordt.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).
Zienswijze 14: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 40. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een bijenloods van 4,5 x 3 m, hoog 1,75 - 3 m, waarvoor volgens indiener bouwvergunning is verleend. Daarnaast zijn de afmetingen van sommige wel genoemde bouwsels niet geheel correct weergegeven.
Standpunt gemeente: Vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale c.q. te legaliseren bebouwing niet volledig is. De onjuiste afmetingen worden gecorrigeerd. Voor de bijenloods is bouwvergunning verleend, deze wordt derhalve opgenomen op de lijst. Daarnaast gaat het om drie kadastrale percelen, te weten E 1246, E 1680 en E 2010. Zulks wordt ook vermeld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 15: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 43. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een opslagvoorziening en een open berging. Daarnaast is de houtopslag, die aan het recreatieverblijf was gebouwd, inmiddels bij het verblijf getrokken, waardoor de maatvoering enigszins afwijkt van de oude inventarisatie.
Standpunt gemeente: De houtopslag wordt toegevoegd, daar deze te legaliseren is (hoogte bedraagt slechts 1,5 m, zie artikel 9 bossen lid B1, pagina 41 van het vigerende plan). Wij zijn bereid de een fractie te groot uitgevallen renovatie van het recreatieverblijf in de lijst te verwerken. De tijdens de inventarisatie geconstateerde open berging stamt uit de tijd van het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken en wordt derhalve ook opgenomen.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 16: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 44. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een tweetal opslagvoorzieningen en wijst op enkele onjuiste maten.
Standpunt gemeente: Volgens indiener zijn thans vier opslagvoorzieningen aanwezig. Op de oude inventarisatielijst staan er twee vermeld. Deze zijn vergroot en twee andere zijn toegevoegd. Wij zijn bereid de twee kleinste opslagvoorzieningen in de lijst te verwerken als ´vergrote voortzettingen´ van de twee geregistreerde bergingen. De twee grootste opslagvoorzieningen stammen uit de tijd van het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. De maten van het recreatieverblijf worden aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 17: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 52. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist vermelding van een waterpomp en de afmetingen van de opslagvoorziening zijn niet correct weergegeven.
Standpunt gemeente: Uit de door indiener overgelegde stukken blijkt dat zijn lezing juist is. E.e.a. wordt aangepast op de lijst.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 18: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorzieningen met volgnummers 54 en 54a. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gewezen wordt op een zeer geringe afwijking m.b.t. het afdakje op nummer 54a.
Standpunt gemeente: De maatvoering wordt aangepast op de lijst.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 19: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 60. Indienster wijst - impliciet - op het ontbreken van een gemetselde barbecue op de lijst.
Standpunt gemeente: De barbecue is toegevoegd.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 20: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 97. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist vermelding van een afdak, dat wel vermeld staat in de oude inventarisatie.
Standpunt gemeente: Het afdak staat ten onrechte niet vermeld op de lijst, dit wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 21: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 104. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt vermelding van een houtstapel en een kinderhut.
Standpunt gemeente: De kinderhut staat ten onrechte niet op de lijst, dit wordt aangepast. De houtstapel is geen bouwwerk en wordt daarom niet vermeld. De houtstapel komt i.t.t. de hut overigens ook niet voor op de oude inventarisatielijst.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond.
Zienswijze 22: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 108. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden het recreatieverblijf en de berging.
Standpunt gemeente: Recreatieverblijf en berging staan wel degelijk vermeld op de lijst.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 23: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 111. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden een opslagvoorziening van 3,5 x 3,5 m, hoog 1,5 m (vroeger kippenren), een opslagvoorziening van 3,5 x 5 m, hoog 2,3 m, een schommel en een vuilwatertank.
Standpunt gemeente: Eerstgenoemde opslagvoorziening wordt op de lijst vermeld, daar deze te legaliseren is (hoogte bedraagt slechts 1,5 m, zie artikel 9 bossen lid B1, pagina 41 van het vigerende plan). De andere opslagvoorziening is volgens indiener ´gebouwd in de periode dat het toegestaan was een houtopslag te bouwen van 4 x 5 m, hoog 2,7 m´. Gedoeld wordt hiermee op het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. De opmerking is terecht gemaakt, de lijst wordt aangepast. De schommel en de tank zijn eveneens toegevoegd.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 24: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 115. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal zaken, die wel voorkomen op een tussentijdse inventarisatielijst uit 2001.
Standpunt gemeente: Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat indiener gelijk heeft. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 25: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 117. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden vier van een vijftal bouwwerken. Daarnaast heeft een strook grond bij de beek volgens indiener ten onrechte de bestemming ´Bos´ gekregen, omdat deze strook gebruikt wordt voor het kweken van bomen en als moestuin.
Standpunt gemeente: De lijst vermeldt wel degelijk de vijf bouwwerken in kwestie. De zienswijze is waarschijnlijk veiligheidshalve ingestuurd. Ook is het mogelijk dat gedacht werd dat het functie-aanduidingsvlak ´dagrecreatie´ slechts doelt op één bouwwerk. Ten aanzien van het vermeend met de bestemming strijdige gebruik, zij gewezen op artikel 23 van de planregels.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 26: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 118. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden de gemetselde zitruimte en een tweetal jeu de boulesbanen.
Standpunt gemeente: Op deze schriftelijke zienswijze is de dagtekening
20 oktober 2009 vermeld, doch blijkens het ontvangststempel van de gemeentelijke postregistratiekamer is de zienswijze ontvangen op 23 oktober 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval 11 september 2009. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep mitsdien door tot en met donderdag 22 oktober 2009. Bij de beantwoording van de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend, is gelet op het derde lid van genoemd artikel op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen artikel 6:9 van de Awb van overeenkomstige toepassing. In dit artikel is bepaald: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen." Indiener heeft zijn zienswijze blijkens de enveloppe niet per post verzonden, maar in de gemeentelijke brievenbus gedeponeerd. Deze wijze van indiening komt, gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ABRvS 24 december 2004, LJN-nr. AT4176), voor risico van indiener. Derhalve is bepalend het tijdstip waarop de zienswijze door de gemeente is ontvangen. Ingevolge de genoemde jurisprudentie schept het stempel van de gemeente met de datum van ontvangst het vermoeden dat op die datum de zienswijze door de gemeente is ontvangen. De zienswijze dient gelet op het vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het vorenstaande laat onverlet dat ambtshalve de gemetselde zitruimte en de jeu de boulesbanen op de lijst zijn opgenomen. Tevens zijn ambtshalve de maten van de afsluitbare berging aangepast aan de bouwvergunning d.d. 29 januari 1991 (lengte van 3,2 naar 3,75 meter).
Conclusie: De zienswijze is niet-ontvankelijk.
Zienswijze 27: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 126. De dagrecreatieve voorziening ontbreekt zowel op de kaart als op de bijlagelijst.
Standpunt gemeente: De dagrecreatieve voorziening staat ten onrechte niet op de lijst en de kaart. Houdt waarschijnlijk verband met het feit dat nummer 124 tweemaal vermeld staat. Volgnummer 126 wordt aan de lijst toegevoegd en op de plankaart weergegeven, zulks in overeenstemming met de gegevens uit de oorspronkelijke inventarisatie.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 28: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen op de inventarisatielijst uit 1992. De afmetingen van de kippenren zijn daarnaast niet geheel correct weergegeven.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 29: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134b. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen op de inventarisatielijst uit 2003. De afmetingen van het recreatieverblijf en de berging zijn daarnaast niet geheel correct weergegeven.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 30: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de watertanks).
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 31: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134d. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de boomhut).
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 32: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 135c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op een aantal onjuistheden met betrekking tot de maatvoering van zijn opstallen, die alle legaal aanwezig zijn.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 33: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 136. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de schommel en de tafel).
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 34: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 143a. De dagrecreatieve voorziening (speelhut, schuilhut, schommel) ontbreekt zowel op de kaart als op de bijlagelijst.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst en de desbetreffende plankaart worden aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 35: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 144. Deze ontbreekt op de kaart en ook in de bijlagelijst. Verzocht wordt de voorziening op te nemen.
Standpunt gemeente: Het betreft hier een uniek geval. Bij besluit van
3 september 1971 heeft het gemeentebestuur aan de heer ********* bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuinhuisje (dagrecreatieve voorziening) van 4 x 4,6 m, hoog 2,4 m. Na het leggen van de fundering kwamen de werkzaamheden stil te liggen, onder andere door het overlijden van de vergunninghouder. Zijn zoon heeft nimmer interesse gehad in het voltooien van het bouwwerk in kwestie. Naar thans blijkt heeft diens zoon, de kleinzoon van vergunninghouder, echter wel de wens om de dagrecreatieve voorziening af te bouwen. De desbetreffende bouwvergunning is door het gemeentebestuur nimmer ingetrokken, terwijl hier na langdurig ´stilzitten´ wel de mogelijkheid toe bestaat. De vorenstaande combinatie van factoren maakt, dat wij bereid zijn de voltooiing van het vergunde bouwwerk mogelijk te maken in het voorliggende bestemmingsplan. Deze bereidheid moet worden gezien als een uitzondering, die de regel, inhoudende dat geen nieuwe dagrecreatieve voorzieningen mogen worden gerealiseerd, bevestigt. Precedentwerking is niet of nauwelijks aan de orde, omdat op deze casus slechts een beroep zal kunnen worden gedaan in exact gelijke gevallen, hetgeen betekent dat sprake zal moeten zijn van 1. een in het verleden verleende bouwvergunning, waaraan 2. reeds gedeeltelijk uitvoering is gegeven, terwijl 3. de bouwvergunning nimmer is ingetrokken.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 36: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 145. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op een onjuistheid met betrekking tot de hoogte van de overkapping bij het recreatieverblijf.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 37: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 146. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 38: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 146c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen in de stukken met betrekking tot de oorspronkelijke inventarisatie van 1991 en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 39:
1. De zienswijze heeft specifiek betrekking op de dagrecreatieve voorzieningen met de volgnummers 151, 151a, 151b en 152. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op de desbetreffende percelen aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen..
2. Indiener vraagt zich af waarom van bepaalde zaken, zoals verhardingen, niet of nauwelijks afmetingen worden opgenomen in de lijst.
3. Er zijn situaties waarin bosbeheerders over meerdere kleine opstallen beschikken en deze willen samenvoegen. Dit resulteert in minder opstallen en een beter natuurbeheer. Het komt tegemoet aan de wens van de gemeente om het aantal opstallen in het gebied te beperken. Verzocht wordt om deze samenvoeging mogelijk te maken in het onderhavige bestemmingsplan.
4. Het ontwerpplan houdt vast aan de geïnventariseerde maximale hoogtematen. Verzocht wordt dit te vervangen door een maximale inhoudsmaat.
5. Indiener ziet geen noodzaak om onderdeel 8.6.1.e van de regels te handhaven. Een verwijzing naar de Boswet lijkt hem voldoende.
6. Indiener neemt aan dat onderdeel 8.6.1.f van de regels niet ziet op paden op particulier terrein.
7. Indiener vraagt zich af of de gebiedsaanduiding Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied relevant is voor de bosbeheerders.
8. In het digitale plan zijn er twee kleuren groen voor de bestemming ´Bos´.
9. Waarom is de oude bestemming Natuur-Bos vervangen door twee nieuwe bestemmingen, te weten ´Natuur´ en ´Bos´?
10. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie duikt opeens op in dit bestemmingsplan.
Standpunt gemeente:
Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
2. De lijst stelt zich ten doel de legaal aanwezige bouwwerken, overigens vooral de recreatieverblijven en belangrijkste bijgebouwen, te vermelden. Ter geruststelling van betrokkenen zijn, soms naar aanleiding van een ingediende zienswijze, soms ook bouwsels of andere zaken, niet zijnde bouwwerken, vermeld. Strikt genomen is dit overbodig. Ook voor verhardingen geldt dat deze niet te kwalificeren zijn als ´bouwwerk´.
3. Zie de beantwoording van het derde onderdeel van de zienswijze met volgnummer 9.
4. Aan dit verzoek wordt geen medewerking verleend, vooral omdat dit zou leiden tot hogere en dus meer in het oog springende bouwwerken, overigens zonder dat dit noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een afname van het aantal bouwwerken.
5. Hetgeen vermeld staat in het onderdeel in kwestie achten wij planologisch-juridisch relevant en bovendien is de gemeente de aangewezen overheid om toe te zien op de naleving van bestemmingsplannen. De handhaving van de Boswet is een provinciale taak.
6. Logischerwijs heeft dit onderdeel alleen betrekking op paden en wegen met een openbaar karakter, als bedoeld in de Wegenverkeerswet. Het verleggen van een pad naar de berging op een niet openbaar toegankelijk perceel valt hier niet onder.
7. Neen.
8. Dit is niet de bedoeling, zal worden gecontroleerd en indien nodig aangepast. Mogelijk wordt gedoeld op de verschillende kleuren groen voor de bestemmingen ´Bos´ en ´Natuur´.
9. Dit houdt verband met de nieuwe systematiek (de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, de SVBP) en de Tilburgse standaard, zoals vastgesteld door de raad binnen de kaders van de landelijke, uniforme systematiek. De verschillen zijn gering, maar er zitten kleine verschillen in de regels m.b.t. de beide bestemmingen. Bos kan worden gezien als species van het genus Natuur. In andere woorden: bos is altijd natuur, maar natuur kan veel meer omvatten dan louter bos.
10. Dit houdt verband met sinds de vaststelling van het vorige plan van kracht geworden regelgeving m.b.t. archeologie (Verdrag van La Valetta e.d.).
Samenvattend komt het er op neer dat onderdeel 1 van de zienswijze gegrond moet worden verklaard en de overige onderdelen - hoewel deze veelal slechts vragen bevatten - ´technisch gesproken´ ongegrond moeten worden verklaard.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (overige onderdelen).
Zienswijze 40: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 154d. De kadastrale aanduiding van het perceel is onjuist (moet zijn sectie E, nr. 2193 i.p.v. sectie E, nr. 0317) Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (bijvoorbeeld de verharding).
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 41: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 160. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 42: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 161a. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en een tweetal vergunningsvrije bouwwerken, die op de lijst ontbreken.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 43: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 161i. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en daarnaast gaat het om twee kadastrale nummers i.p.v. één.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 44: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 162. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een waterput met overkapping, die eerder wel geïnventariseerd is.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 45:
1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 164c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een reeds vele jaren legaal aanwezig, klein bouwwerkje voor houtopslag.
2. Daarnaast richt de zienswijze zich tegen het ontwerpbestemmingsplan, voor zover hetgeen daarin wordt vastgelegd het indiener onmogelijk maakt nog langer coniferen te kweken op zijn perceel.
Standpunt gemeente:
1. Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
2. Indiener kweekt op zijn perceel sinds jaar en dag op beperkte schaal coniferen. Dit gebruik van de gronden in kwestie kan gewoon worden voortgezet. Dit volgt uit onderdeel 29.2 van de regels. Uit onderdeel 6.4.2 van de regels blijkt vervolgens dat een aanlegvergunning niet aan de orde is. Een aanpassing van het plan is niet nodig op dit punt.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).
Zienswijze 46: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 164d. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De legaal aanwezige bouwwerken op de percelen 164-164d zijn tijdens de inventarisatie niet telkens aan de juiste percelen toebedeeld. De lijst wordt aangepast. Daarnaast wordt het perceel van indiener omgenummerd van volgnummer 164f naar 164d.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 47: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 166. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en daarnaast mist hij een enkele voorziening.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 48: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 175. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Een berging, loods en kippenhok ontbreken.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is onjuist. Genoemde zaken staan wel degelijk vermeld op de lijst.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 49: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 188a. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Een aantal bouwwerken ontbreekt, terwijl voor die bouwwerken wel bouwvergunning is verleend.
Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 50:
1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 190. Indienster is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Zij wil graag vermeld zien dat de berging een wc bevat en daarnaast ontbreekt de legaal aanwezige toegangspoort.
2. Ten tweede is het indienster niet duidelijk waarom haar dagrecreatieve voorziening binnen de dubbelbestemming ´Waarde-Ecologie´ valt en maakt zij daar bezwaar tegen.
Standpunt gemeente:
1. Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.
2. Hetgeen gesteld wordt, is feitelijk onjuist. De locatie valt binnen een gebied met de dubbelbestemming ´Waarde-Archeologie´. De dagrecreatieve voorziening zelf is hier overigens van uitgezonderd. De dubbelbestemming houdt in dat voor bepaalde werken een aanlegvergunning nodig is, zie onderdeel 18 van de regels.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).
Zienswijze 51: Indiener heeft gehoord van het ontwerpbestemmingsplan en gaat er van uit dat het plan geen enkel nadelig gevolg heeft voor zijn dagrecreatieve voorziening met volgnummer 42.
Standpunt gemeente: Op deze schriftelijke zienswijze is de dagtekening
25 oktober 2009 vermeld, en blijkens het ontvangststempel van de gemeentelijke postregistratiekamer is de zienswijze ontvangen op 27 oktober 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval 11 september 2009. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep mitsdien door tot en met donderdag 22 oktober 2009. Bij de beantwoording van de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend, is gelet op het derde lid van genoemd artikel op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen artikel 6:9 van de Awb van overeenkomstige toepassing. In dit artikel is bepaald: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen." De zienswijze is gedagtekend en ter post bezorgd buiten de termijn. De zienswijze dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het vorenstaande laat onverlet dat het plan inderdaad niet beoogt in juridische zin iets te veranderen ten aanzien van het perceel van indiener.
Conclusie: De zienswijze is niet-ontvankelijk.