direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch-Agrarisch Bedrijf
Plan: Buitengebied Zuidwest
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001

Artikel 4 Agrarisch-Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Functie

De voor 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij geldt dat niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  • b. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
    • 2. het aantal bedrijfswoningen meer mag bedragen dan één, doch niet meer mag bedragen dan is aangegeven, indien zulks blijkt uit (een) aanduiding(en);
  • c. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • d. recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt, waarbij de totale gezamenlijke voor deze functie gebruikte vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan
    5 eenheden met in totaal een maximum vloeroppervlakte van 200 m²;
  • e. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • f. bijbehorende en ondergeschikte tuinen en erven;
  • g. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • h. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
  • i. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. bouwwerken van algemeen nut.
4.1.2 Functie-aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'kas' zijn de voor 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden mede bestemd voor kassen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak slechts één bedrijf aanwezig mag zijn.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' zijn de voor 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een paardenhouderij.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-educatie' zijn de voor 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden mede bestemd voor educatieve voorzieningen, zulks op een maximale bebouwde oppervlakte van 250 m², waaronder maximaal 50 m² ondergeschikte horeca.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. bestaande bebouwing, welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
  • b. per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bestemmingsvlakken de figuuraanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven, geldt het bestemmingsvlak als zodanig.
  • c. tenzij door middel van een bouwvlak, bouw- of maatvoeringsaanduiding anders is aangegeven, mag het bestemmingsvlak volledig worden volgebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
  • d. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en de overige op grond van 4.1.1 en 4.1.2 toegelaten functies.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven, geldt het bestemmingsvlak als zodanig.
  • b. gebouwen mogen worden gebouwd op een afstand van ten minste 5 m van de (zijdelingse)
    perceelsgrenzen, met uitzondering van kassen, waarvoor een afstand geldt van ten minste
    1 m.
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'glastuinbouw' en 'kas' mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte aan teeltondersteunende kassen bij bedrijven die niet zijn aangeduid als 'glastuinbouw' en evenmin binnen de GHS zijn gelegen, maximaal 5.000 m2 mag bedragen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m. Binnen de GHS zijn geen teeltondersteunende kassen toegestaan. Ten aanzien van als zodanig aangeduide glastuinbouwbedrijven geldt voor teeltondersteunende kassen dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5 m, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,5 m en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 3 ha.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, tenzij door middel van (een) aanduiding(en) een ander maximum is aangegeven. Indien tussen bestemmingsvlakken de figuuraanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven, geldt het bestemmingsvlak als zodanig.
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • d. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
4.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een
    maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • d. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
    30 m.
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m², tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
4.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van 4.1.1 en 4.1.2 toegelaten functies.
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. de bouwhoogte van silo's mag niet meer bedragen dan 12 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • d. de goothoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 5,5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • e. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 7 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • f. de inhoud van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 2.500 m³, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • g. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
  • i. op of in deze gronden mogen mogen rijbakken voor paarden worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van de desbetreffende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m, met uitzondering van lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m, en
    • 2. de inwendige oppervlakte van een rijbak niet meer mag bedragen dan 800 m2 en de buitenwerkse oppervlakte niet meer mag bedragen dan 875 m².
4.2.7 Ondergronds bouwen

Op de gronden binnen deze bestemming mag ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd, eveneens ondergronds mag worden gebouwd, en daarnaast direct aansluitend in- en uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd en
  • b. de verticale diepte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand tot de as
    van de weg waaraan wordt gebouwd, minder dan 15 m.
  • b. het bepaalde in 4.2.2 en 4.2.6 ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen, silo's en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en een hogere bouwhoogte tot maximaal 14 m, mits die bouwwerken noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij in bij of krachtens de Reconstructiewet aangewezen extensiveringsgebied.
  • c. het bepaalde in 4.2.3 ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere goothoogte, zulks tot maximaal 8 m.
  • d. het bepaalde in 4.2.4 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 30 m van de bedrijfswoning, mits dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
  • e. het bepaalde in 4.2.6 en 4.2.7 voor het bouwen van onoverdekte zwembaden, mits:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m en
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 0,5 m en
    • 3. de oppervlakte van het zwembad niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met een maximum van 500 m² en
    • 4. het zwembad uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning wordt gesitueerd en
    • 5. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en
    • 6. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het zwembad en
    • 7. het stedenbouwkundige beeld niet in onevenredige mate wordt aangetast en
    • 8. de belangen van derden niet in onevenredige mate worden geschaad.
  • f. het bepaalde in 4.2.6 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van
    maximaal 3 m, mits die niet gesitueerd zijn voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en hierdoor het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden aangetast.
4.3.2 Ontheffing bouwen bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.2.3 voor het bouwen van een eerste (ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten') of tweede bedrijfswoning, mits:

  • a. sprake is van een ook op langere termijn volwaardig agrarisch bedrijf met, indien het gaat om een tweede bedrijfswoning, ten minste twee volwaardige arbeidskrachten en
  • b. de noodzaak van de bedrijfswoning ter plaatse vast staat, in die zin dat het bedrijf zonder de bedrijfswoning op langere termijn redelijkerwijs niet meer te exploiteren is en
  • c. uit de situering van de bedrijfswoning een duidelijke samenhang met de bedrijfsgebouwen
    ter plaatse blijkt, zodat de bedrijfswoning niet afzonderlijk afsplitsbaar is en
  • d. de bouw van de bedrijfswoning geen onevenredige belemmeringen voor de bedrijfsuitoefening en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven oplevert en
  • e. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en
  • f. de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen vooraf een positief advies heeft afgegeven inzake de noodzaak van de bedrijfswoning en de volwaardigheid van het agrarische bedrijf.
4.3.3 Ontheffing bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.2.3 voor het plaatsen van stacaravans of woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, mits:

  • a. de stacaravans of woonunits gedurende maximaal zes maanden per jaar aanwezig zijn en
  • b. de stacaravans of woonunits worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse, dus binnen het bestemmingsvlak, gelet op de bestemming van de gronden in kwestie noodzakelijk is vanwege een tijdelijke, grote arbeidsbehoefte binnen hetzelfde bestemmingsvlak en
  • c. de stacaravans of woonunits worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak en
  • d. niet meer dan vijf stacaravans of woonunits per bestemmingsvlak worden geplaatst en
  • e. de bouwhoogte van de stacaravans of woonunits niet meer dan 3 m bedraagt en
  • f. de oppervlakte van de stacaravans of woonunits niet meer dan 30 m² per eenheid bedraagt en
  • g. gezorgd wordt voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en
  • h. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en
  • i. de stacaravans of woonunits geen afbreuk doen aan de landschappelijke uitstraling van de gronden in kwestie en het omliggende gebied en
  • j. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de stacaravans of woonunits op basis van een erfbeplantingsplan.

In de te verlenen ontheffing wordt bepaald hoeveel personen uit oogpunt van hygiëne, leefbaarheid, brandveiligheid en dergelijke mogen worden gehuisvest.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere dan productiegebonden detailhandel;
  • c. het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer woonruimten dan wel het gebruik van aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning als zelfstandige of afhankelijke woonruimte;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • e. het opgeslagen hebben en/of houden van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • f. het opgeslagen hebben en/of houden van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • g. het gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van kamperen.
4.4.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Het gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en in de bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen tot ten hoogste 80 m² wordt gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is en
  • c. geen sprake is van op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of meldingsplichtige activiteiten en
  • d. het gaat om bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd en
  • e. geen sprake is van andere dan productiegebonden detailhandel.
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
4.5.1 Ontheffing publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.4.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen tot ten hoogste 80 m² wordt gebruikt voor de aan huis verbonden publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit en
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is en
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse en
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling past binnen de omgeving en
  • e. geen sprake is van een op grond van de Wet milieubeheer vergunningplichtige activiteit en
  • f. het gaat om bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd en
  • g. geen sprake is van detailhandel, uitgezonderd een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de publieksaantrekkende activiteit.
4.5.2 Ontheffing verbrede landbouw en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.1.1 en 4.4.1 ten behoeve van verbrede landbouw en nevenactiviteiten, mits:

  • a. de agrarische functie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en
  • b. het gaat om één van de volgende functies:
    • 1. agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, zulks tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 400 m² en slechts voor zover het gaat om buiten de GHS gelegen locaties, of
    • 2. zorgboerderijen, kinderboerderijen en voorzieningen ten behoeve van kinderopvang en sociaal-culturele, culturele en educatieve voorzieningen, voor zover deze te kwalificeren zijn als verbrede landbouw, zulks tot een maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte van 250 m², waaronder maximaal 50 m² ondergeschikte horeca, of
    • 3. recreatieve doeleinden, zulks tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 200 m², waaronder maximaal 50 m² ondergeschikte horeca of
    • 4. kamperen met maximaal 25 tijdelijke kampeermiddelen op maximaal 0,5 ha van de desbetreffende gronden, of
    • 5. opslag van statische goederen, zulks tot een maximale oppervlakte van 50% van het totale oppervlak aan bedrijfsgebouwen tot maximaal 1.000 m², waarbij stalling in kassen niet is toegestaan, en
  • c. geen sprake is van buitenopslag en
  • d. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en
  • e. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en
  • f. gezorgd wordt voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein en
  • g. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit geen onevenredige beperkingen oplevert ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • h. de nevenactiviteit zelf niet milieuvergunningplichtig is en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar is.
4.5.3 Ontheffing afhankelijke woonruimte (mantelzorgregeling)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.4.1 ten behoeve van het gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit oogpunt van mantelzorg en
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast en daarnaast in elk geval maximaal 80 m² beslaat en
  • c. de aanvrager een overeenkomst met de gemeente Tilburg afsluit, waaruit blijkt dat de aanvrager - en zijn rechtverkrijgenden - zich verplicht(en) de mantelzorgruimte niet afgesplitst van de woning aan derden te verkopen en waarin ter zake een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd als bedoeld in artikel 6 : 252 van het Burgerlijk Wetboek, met daaraan gekoppeld een boetebeding en
  • d. de aanvrager in die overeenkomst voorts verklaart, dat als de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en
  • e. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van belangen van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
4.5.4 Ontheffing huisvesting seizoensarbeiders in bestaande bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.4.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande bebouwing als woonruimte voor seizoensarbeiders, mits:

  • a. de huisvesting gedurende maximaal zes maanden per jaar plaats heeft en
  • b. het gaat om de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse, dus binnen het bestemmingsvlak, gelet op de bestemming van de gronden in kwestie noodzakelijk is vanwege een tijdelijke, grote arbeidsbehoefte binnen hetzelfde bestemmingsvlak en
  • c. gezorgd wordt voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en
  • d. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en
  • e. geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke uitstraling van de gronden in kwestie en het omliggende gebied.

In de te verlenen ontheffing wordt bepaald hoeveel personen uit oogpunt van hygiëne, leefbaarheid, brandveiligheid en dergelijke mogen worden gehuisvest.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Vormverandering bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in één of meerdere aan deze bestemming grenzende bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden-2' ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak van deze bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het bestemmingsvlak uitsluitend kan worden toegepast, gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen de aangrenzende bestemming(en) en
  • b. in/nabij een ecologische verbindingszone vormverandering slechts is toegestaan als het functioneren van deze ecologische verbindingszone niet belemmerd wordt en
  • c. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet mag worden vergroot en
  • d. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate mogen worden aangetast en
  • e. sprake moet zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan en
  • f. de vormverandering aanvaardbaar is uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon-en leefklimaat.
4.6.2 Wijziging naar bestemming 'Wonen-Buitengebied'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen-Buitengebied', al dan niet gecombineerd met een aanduiding 'opslag' ten behoeve van de opslag van naar hun aard statische goederen, een aanduiding 'paardenhouderij' ten behoeve van een paardenhouderij of een aanduiding 'niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid' ten behoeve van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening, waarbij geldt dat de laatstgenoemde aanduiding slechts kan worden toegekend ten aanzien van gronden, die worden aangemerkt als bebouwingsconcentratie, mits:

  • a. de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de eventueel resterende gronden naar de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden-2' , waarbij deze gronden worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen en
  • b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
  • c. de oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot
    • 1. ofwel 75 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing, zulks tot een maximum van 200 m², indien geen sprake is van een combinatie met een andere functie, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
    • 2. ofwel maximaal 475 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening of opslag als bedoeld onder 3, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
    • 3. ofwel maximaal 1.075 m², namelijk indien uitsluitend sprake is van een combinatie met het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden,
    • 4. ofwel maximaal 1.075 m², namelijk indien sprake is van een combinatie met
      • een paardenhouderij of niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid, in de vorm van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening, en
      • het opgeslagen hebben en/of houden van naar hun aard statische goederen, zoals auto's, boten en caravans, en
  • d. ten behoeve van de woning geen nieuwbouw plaatsvindt, vervangende nieuwbouw uitgezonderd, en
  • e. sprake is van een duidelijke relatie tussen woning en bedrijfsgebouw(en) en
  • f. de vestiging van de woning en de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige beperkingen oplevert ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • g. de woning en de eventuele nevenactiviteit aanvaardbaar zijn uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat, de nevenactiviteit zelf niet milieuvergunningplichtig is en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar is en
  • h. het in geval van combinatie met een nevenactiviteit gaat om bedrijfsactiviteiten, die vallen onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd en
  • i. de eventuele nevenactiviteit qua aard, omvang en uitstraling past binnen de omgeving en
  • j. de eventuele nevenactiviteit geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en gezorgd wordt voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein en
  • k. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse en
  • l. in geval van combinatie met een nevenactiviteit, de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is en,
  • m. in geval van combinatie met opslag, geen sprake is van buitenopslag en
  • n. geen sprake is van detailhandel, uitgezonderd een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de nevenactiviteit en
  • o. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en
  • p. op basis van een inpassingsplan wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing.
4.6.3 Wijziging ten behoeve van boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen-Buitengebied' ten behoeve van de splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in twee separate zelfstandige woningen, mits:

  • a. het gaat om (een) voor het buitengebied kenmerkende woonboerderij(en) en
  • b. de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met Waarden-2', waarbij deze gronden worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen en
  • c. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
  • d. de bouwmassa van de te splitsen boerderij een inhoud heeft van ten minste 900 m³ en
  • e. door de splitsing maximaal twee zelfstandige en volwaardige woningen ontstaan met beide een inhoud van ten minste 400 m³ en
  • f. de oppervlakte aan bijgebouwen bij de boerderij door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot maximaal 200 m², met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden en
  • g. de vestiging van de nieuwe woning geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • h. de nieuwe woning aanvaardbaar is uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat en
  • i. het niet gaat om een woonboerderij, die gelegen is op gronden binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone-luchtvaart' en
  • j. het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan verbonden cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
4.6.4 Wijziging ten behoeve van recreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van recreatieve voorzieningen en/of verblijfsrecreatieve voorzieningen, mits:

  • a. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
  • b. de oppervlakte aan recreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot maximaal 400 m², waaronder maximaal 200 m² ondergeschikte horeca, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet gesloopt mag worden en
  • c. de recreatieve voorzieningen geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben en
  • d. de vestiging van de recreatieve voorzieningen geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • e. de vestiging van de recreatieve voorzieningen milieuhygiënisch inpasbaar is en
  • f. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast.
4.6.5 Wijziging ten behoeve van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van de vestiging van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven, mits:

  • a. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
  • b. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot en
  • c. de oppervlakte aan bedrijvigheid per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot maximaal 400 m², met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt en
  • d. geen sprake is van buitenopslag en
  • e. de bedrijfsvestiging geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en
  • f. de vestiging van de functie(s) geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • g. geen sprake is van detailhandel en
  • h. de vestiging van de functie(s) milieuhygiënisch inpasbaar is en
  • i. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast en het niet gaat om een binnen de GHS gelegen locatie.
4.6.6 Wijziging ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van de vestiging van maatschappelijke voorzieningen, zoals zorgboerderijen, kinderboerderijen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, sociaal-culturele, culturele en educatieve voorzieningen, mits:

  • a. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
  • b. het gaat om gronden, die worden aangemerkt als bebouwingsconcentratie en
  • c. de oppervlakte aan bebouwing voor de maatschappelijke zorgvoorzieningen, zorgboerderijen, kinderboerderijen en sociale en educatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie door sloop van overtollige bebouwing wordt teruggebracht tot maximaal 400 m², met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt en
  • d. de vestiging van de functie(s) geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en
  • e. de vestiging van de functie(s) geen onevenredige beperking oplevert van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en
  • f. de vestiging van de functie(s) milieuhygiënisch inpasbaar is en
  • g. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast.
4.6.7 Wijziging ten behoeve van paardenhouderij
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van de vestiging van een paardenhouderij of manege, mits:
    • 1. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is en
    • 2. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot en
    • 3. geen sprake is van buitenopslag en/of detailhandel en
    • 4. de vestiging van de paardenhouderij milieuhygiënisch inpasbaar is en
    • 5. de in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • b. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid gelden voorts de volgende regels:
    • 1. vestiging van een paardenhouderij of manege in de GHS-natuur is uitgesloten;
    • 2. vestiging van een paardenhouderij of manege in de GHS-landbouw is toegestaan, mits het hergebruik zich beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie, de eventuele rijhal een oppervlakte heeft van maximaal 1.000 m² en geen sprake is van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
    • 3. de vestiging van een paardenhouderij of manege met publieks- en/of verkeersaantrekkende werking dient bij voorkeur plaats te vinden binnen als zodanig aangewezen bebouwingsconcentraties;
    • 4. rijbakken voor paarden dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
    • 5. overtollige bebouwing dient te worden afgebroken, met dien verstande dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt.
4.6.8 Wijziging naar bestemming 'Natuur' of 'Bos'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemmingen 'Natuur' en/of 'Bos' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur en/of bos, met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie buiten de EHS.

4.6.9 Wijziging naar bestemming 'Water'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water, met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk, natuur- en/of landschapscompensatie buiten de EHS, beekherstel, waterberging en/of waterzuivering.