direct naar inhoud van 7.6 Natuur en Ecologie
Plan: Binnenstad 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008021-e001

7.6 Natuur en Ecologie

7.6.1 Algemeen

Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. De bescherming van groen- en natuur vindt plaats op Europees, Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en is gericht op bescherming van gebieden enerzijds en soorten anderzijds.

Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.

7.6.2 Uitwerking ten aanzien van Binnenstad

Gebiedsbescherming

De Natura2000-gebieden in (de omgeving van) Tilburg zijn de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen in het noorden, Kampina & Oisterwijkse vennen in het zuidoosten en Regte heide & Riels laag in het zuidwesten. Het plangebied van de binnenstad ligt niet in een van deze Natura2000-gebieden of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. De binnenstad is bovendien al zeer lang bebouwd gebied waardoor significant negatieve effecten op deze Natura2000-gebieden niet snel of zeer waarschijnlijk zelfs helemaal niet zullen optreden. Bescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

In of in de nabije omgeving van de binnenstad zijn ook geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur aanwezig. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op het plangebied van de binnenstad.

Tot slot ligt de binnenstad ook niet in de Groene Mal.

Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet. Volgens deze wet zijn alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten beschermd (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). Doordat alle soorten als beschermd worden gezien, geeft de huidige wet echter niet geheel de intenties van de wetgever weer. De wetgever beoogt namelijk niet om voor zeer algemene, niet bedreigde soorten tot een intensieve toetsing van de bepalingen in de Flora- en faunawet te komen. Om deze situatie aan te passen geldt vanaf 14 december 2004 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die betrekking heeft op artikel 75 van de Flora- en Faunawet. Deze AMvB verdeelt onder de wet beschermde soorten in drie categorieën (Min LNV, 2004), te weten streng beschermde soorten, beschermde soorten en algemene soorten. Op basis van een goedgekeurde gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector en jurisprudentie is vanaf 26 augustus 2009 een aangepaste (indicatieve) lijst met jaarrond beschermde vogelnesten van toepassing. Voorheen vielen alle vogelsoorten onder tabel 3. Hiervoor is nu een aparte werkwijze van toepassing. Tevens is naar aanleiding van deze jurisprudentie de beoordeling van ontheffingsaanvragen bij ruimtelijke ingrepen gewijzigd.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten opleveren voor soorten uit deze eerste categorie (streng beschermde soorten) die in dit plangebied voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Een ontheffing wordt niet verleend voor Bijlage IV-soorten in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, echter wel voor de Bijlage 1-soorten. De Dienst Regelingen beoordeelt uiteindelijk of het wettelijk belang zwaarder weegt dan het overtreden van de verbodsbepaling(en).

Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.

Voor de laatste categorie soorten (algemene soorten) geldt een vrijstelling voor diverse verbodsbepaling, zoals verstoring. Verbodsbepalingen over het doden van deze soorten en de zorgplicht blijven echter van kracht. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.

Voor vogels geldt dat tijdens activiteiten rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Vogelnesten die door vogelsoorten eenmalig worden gebruikt zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze vogelsoorten is geen ontheffing nodig voor activiteiten buiten het broedseizoen. Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken vormen op bovenstaande een uitzondering en zijn jaarrond beschermd.

Aangezien het gaat om een bestemmingsplan waarin geen grootschalige ontwikkelingen zijn opgenomen, is hiervoor geen onderzoek naar het voorkomen van soorten die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. Er zijn echter wel degelijk beschermde soorten aanwezig. Hierbij gaat het met name om soorten die zich hebben aangepast aan de mens en de bebouwde omgeving. De belangrijkste soorten zijn vogels die voor hun nesten zijn gebonden aan gebouwen, zoals de gierzwaluw en de huismus. Ook vleermuissoorten als de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen in gebouwen. Verder zijn plantensoorten als de brede wespenorchis en muurplanten, zoals varens, niet ongewoon in de binnenstad. Met deze soortgroepen dient bij het slopen of verbouwen van gebouwen en de eventuele kap- of grote snoeiwerkzaamheden van bomen rekening te worden gehouden.