Plan: | Binnenstad 2010 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008021-e001 |
Tot ver in de negentiende eeuw is het gebied van De Tilburgse stadskern in gebruik als akkerland en stond het bekend als de Heuvelse Akkers. Langs de periferie van het gebied hebben zich in de late middeleeuwen straten ontwikkeld die eeuwenlang het beeld hebben bepaald. Tot deze middeleeuwse structuren behoren de Noordstraat, de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat. Al in de tweede helft van de zeventiende eeuw worden daarbij de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat verhard. Deze straten verbonden de middeleeuwse herdgangen met elkaar. De belangrijkste herdgangen in het gebied waren Kerk (het gebied rondom de huidige Oude Markt) en de Heuvel. Het gebied ten zuiden van de Heuvelstraat bestond uit akkerland dat slechts door enkele oude akkerpaden werd doorsneden. Een deel van deze akkerpaden zou in de tweede helft van de negentiende eeuw benut worden in het nieuwe stratenpatroon voor het gebied.
De aanleg van de spoorlijn Breda-Tilburg en de bouw van het station in 1863 markeren de start van een belangrijke ontwikkelingsfase voor het gebied en brengen de noodzaak met zich mee voor een goede verbinding met het kerkelijke en administratieve stadscentrum. Hiervoor werd een nieuw stratenpatroon tussen het spoor en de kernen Kerk en Heuvel ontworpen. De belangrijkste straten hierin waren de Zuider parallelweg (vanaf 1881 Spoorlaan), De Comediestraat (vanaf 1881 Willem II straat) en de Stationsstraat die aantakte op de Nieuwlandstraat en zo de meest logische verbinding met het centrum zou gaan vormen. De invulling van de belangrijkste straten in het gebied komt onder gemeentelijke regie en voorschriften tot stand. Enkele van de oude akkerpaden als Langestraat en Donkerstraat werden in de structuur of in enkele van de nieuw aan te leggen straten opgenomen. De belangrijkste oost-west verbinding werd gevormd door de in twee fasen aangelegde Tuinstraat die ook weer deels de bestaande tracés van oude akkerpaden benutte. Omstreeks 1900 is de aanleg van het straten patroon nagenoeg voltooid.
De noodzaak voor uitbreiding werd ingegeven door de ontwikkeling die Tilburg in de loop van de eeuw voor ca 1850 had doorgemaakt. De vanouds naast en verweven met de landbouw bestaande (huis)wolnijverheid was vanaf de helft van de achttiende eeuw geëvolueerd tot een moderne industriële bedrijvigheid. Deze bracht welvaart, die vervolgens zowel door geboorteoverschot als immigratie vooral vanuit de direct omgevende regio zorgde voor een bevolkingsexplosie en het ontstaan van een stelsel van verzorgende en de economische structuur ondersteunende functies. Zowel voor bedrijfsgebouwen als voor woningbouw was binnen de netwerkstructuur voldoende plaats. Voor bij het stedelijk karakter horende functies moest daarbinnen liefst dicht bij het centrum ook ruimte worden gezocht. Het vanouds agrarisch bepaalde verbindende wegenstelsel kon slechts een locale of beperkt regionale functie vervullen. Naast de spoorlijn en veel later het kanaal leidde dat tot de aanleg van op het stadscentrum (het oude Kerk en Heuvel) gerichte interlokale wegen aansluitend op het nationale en zelfs internationale wegenstelsel (Bosscheweg, Bredaseweg en Goirleseweg). De Parallelweg, de huidige Spoorlaan, had (zij het in beperkte mate) een functie als alternatieve oost-west verbinding tussen die interlokale aansluitingen op het wegenstelsel van het stadshart. Daarmee werden voor de ontwikkeling van de 'Heuvelse Akkers' de richting en het karakter van overloopgebied van de economische (middenstand, handel en kleine bedrijvigheid) en sociaal/representatieve functies van het centrum naar de belangrijkste verkeersfuncties bepaald.
De bouwactiviteit wordt ingezet vanuit de straten aan de rand van de Heuvelse Akkers. Aan de zuidzijde, vanuit de Heuvelstraat worden in de periode 1845-1862 woningen gebouwd. Het betreft hier uitsluitend arbeiderswoningen. Deze bebouwing strekt zich verder langs paden die inmiddels zijn omgedoopt tot Langestraat en Korte Tuinstraat. Vanaf 1860 worden er huizen gebouwd langs de Magazijnstraat. In deze periode zijn er ook enkele fabrieken gebouwd: langs het Tuinpad vlak bij de Heuvel, langs het Langepad en langs de latere Stationsstraat. De oudste bebouwing vindt voor een belangrijk deel in de buurt van deze fabrieken plaats. In de jaren '60 van de negentiende eeuw ligt het zwaartepunt in het gebied tussen de Willem II straat en de Heuvelring: langs de Telegraafstraat, de Tuinstraat en het Vreedepad. Na aanleg van de Willem II straat raakt dit gebied steeds verder vol. Dan komen er woningen langs twee nieuwe straten: de IJzerstraat en de Telegraafdwarsstraat. In dit gebied komen ook diverse werkplaatsen, fabrieken en magazijnen. Na 1870 vormt de aanleg van de Poststraat tot verder uitbreiding van de bebouwing, naast uitbreiding van de bebouwing langs de Langestraat, Korte Tuinstraat en Stationsstraat. Vanuit de Poststraat richt de bebouwing zich naar het zuiden langs het Langepad en langs twee nieuwe straten: Antoniusstraat en Telexstraat. In al deze gevallen heeft de gemeente geen enkele invloed uitgeoefend op de bebouwing. Al deze straten zijn dan nog onverhard. In de door de gemeente aangelegde straten komt de bebouwing pas nadat de straat aangelegd is. De bouwers zijn in deze straten niet vrij in de keuze van hun bouwplan. Vanuit het station komende moest een bezoeker de indruk krijgen in een heuse stad te zijn beland. De Spoorlaan, Stationsstraat en Willem II-straat worden brede straten waar grote, aanzienlijke huizen het beeld moeten gaan bepalen.
De kopers zijn verplicht om binnen 2 jaar na tekening van de akte van overdracht een huis te bouwen met tenminste één verdieping. Ook zijn de kopers verplicht de gevels door de gemeenteraad te laten goedkeuren. De gemeente streefde er in deze straten na geen open plekken te laten. Als er aan de straatzijde een tuin aangelegd werd, moest het terrein met een “sierlijk ijzeren hek” worden afgesloten. Door de sturing van de gemeente in een paar straten is er verschil in bouwstijl en karakter tussen de straten die door of op initiatief van particulieren aangelegd zijn en straten die de gemeente aanlegde. Zo is er duidelijk onderscheid zichtbaar tussen de twee elkaar kruisende hoofdstraten (Willem II-straat en Tuinstraat) alsmede de begrenzende Spoorlaan enerzijds en de kleinere verbindingsstraten anderzijds. Zo was er vanzelf sprake van een zekere functiescheiding: handelskantoren, representatieve woningen en winkels alsmede verzorgende functies versus eenvoudiger woningen, kleinere middenstand en bedrijfjes. In de Willem II straat wordt in 1870 een nieuw post- en telegraafkantoor gebouwd en in 1874 een synagoge. In eind zeventiger jaren van de 19e eeuw worden 2 sociëteitsgebouwen gebouwd: Souvernir des Montagnards in de Willem II straat en de Nieuwe Koninklijke Harmonie in de Stationsstraat. Eind 19e eeuw wordt het gebouw van de Gildebond in de Tuinstraat gebouwd. Op bepaalde punten in het gebied zag de textielindustrie nog kans terrein te veroveren of te handhaven voor grootschalige industriële bebouwing. Dit leidde tot haaks op bovenstaande ontwikkeling staande invulling van deelgebiedjes.
Aan de Oude Markt wordt kort na de restitutie aan de katholieken in 1822 het bestaande kerkgebouw opnieuw opgetrokken. Bij een verbouwing in 1895 krijgt het gebouw zijn karakteristieke neogotische uiterlijk. Ook in de Heuvelstraat verschijnt in 1823 een kerkgebouw; de Nederlands hervormde Pauluskerk. Aan de Heuvel wordt in verschillende bouwfases de St. Jozefkerk opgetrokken naar ontwerp van de architect Henri van Tulder. In de decennia daarna wordt met name aan de Veemarktstraat aan de parochie gerelateerde architectuur opgetrokken met onder meer een schoolgebouw, een patronaatsgebouw en een gebouw voor de Vincentiusvereniging.
In de periode 1900-1960 vinden in het gebied slechts weinig wijzigingen plaats. Omstreeks 1920 wordt het gebied onderdeel van het centrum. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de winkelfunctie van het gebied wordt versterkt. Veel woonhuizen, met name in de doorgaande straten, worden in de volgende jaren op straatniveau van een winkelpui voorzien. Na 1930 krijgt de as Oude Markt – Heuvel (Heuvelstraat) een echte cityfunctie, hetgeen onder meer leidt tot de bouw van grote warenhuizen door landelijke winkelketens.
De grootscheepse sanering van de textielindustrie in de periode na 1960 leidt tot vrijwel algehele sloop van deze bedrijven in dit stadsdeel. De meeste terreinen zijn door de gemeente in het kader van de stadsvernieuwing opgekocht, waarna het terrein gebruikt werd voor sociale woningbouw (Bodehof en Wingerdhoek) of pleinaanleg. Het Pieter Vreedeplein is het resultaat van de verwijdering van zo'n 'fremdkörper'.
Algemene Karakteristiek
De stedenbouwkundige karakteristiek van de binnenstad weerspiegelt in sterke mate de bovenbeschreven historisch ruimtelijke dynamiek van een gebied dat in veertig jaar veranderd is van akkergebied in een stadswijk. De door de gemeente aangelegde straten stralen de sfeer en grandeur uit die men van een stad verwacht. In de overige straten, veelal op trajecten waar voorheen eeuwenoude voetpaden lagen, hebben particuliere bouwactiviteiten plaatsgevonden. De gemeente heeft zich hier volledig afzijdig gehouden. Hier verschijnt een gevarieerd type bebouwing, echter overwegend voorzien van rijk gedetailleerde voorgevels, evenals in de door de gemeente gestuurde straten. Daartussen zijn de na sloop vrijgekomen fabrieksterreinen ingevuld met woningbouw (vanaf 1960). Op enkele plaatsen (Heuvel, noordwestzijde Stationsstraat, Spoorlaan) zijn na sloop van bestaande bebouwing, percelen samengevoegd ten behoeve van grootschalige kantoor of winkelfuncties.
Typerend voor de hele binnenstad is dat er een veelheid aan bouwstijlen te vinden is: neostijlen: classicistisch, neo renaissance, neobarok, Jugendstil, Amsterdamse School, Nieuwe Zakelijkheid.
Straten die met welstandseisen van de gemeente aangelegd zijn:
Karakteristiek:
Aaneengesloten straatwand, statige huizen.Bebouwing aan de rooilijn. Grotendeels gelijke goothoogte. De bouwmassa van de gebouwen aan de straten die door de gemeente aangelegd zijn vertonen dezelfde kernmerken: 2 hoge lagen of 3 lage lagen met een kap, de kap evenwijdig aan de voorgevel. Zo kent de Stationsstraat veelal huizen met een breedte van 5 traveeën, waarbij de ingang centraal geplaatst is. De voorgevelopbouw kent een verticale geleding (soms met uitzondering van de zolderlaag), een hogere begane grond en een lijstgevel. De lijstgevels hebben een directe en onlosmakelijke relatie met de kapafdekking. De lijstgevel is de rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel. De gevels hebben een (hardstenen) plint. Het materiaalgebruik van de gevels varieert van gepleisterd (Stationsstraat, Willem II straat) tot baksteen (Tuinstraat). De gevels zijn rijk gedecoreerd dmv versierde kroonlijsten met consoles, spekbanden, balkonnen met balustrades, kroonlijsten met (blinde) ramen. De ramen hebben geprofileerde stuclijsten, vaak met krulvormige bekroningen. Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Door particulieren bebouwde straten, geen welstandseisen:
Karakteristiek:
Zowel bebouwing van 1 laag als van 2 lagen met kap, met een enkel hoger accent (pakhuis in Telefoonstraat). Bebouwing aan de rooilijn, met enkele uitzonderingen (Poststraat: pand met voortuin). In tegenstelling tot de door de gemeente geregisseerde straten zijn in deze straten zowel dwarse als diepe huizen te vinden. In de Telexstraat, Antoniusstraat, Telegraafstraat dwarse eenlaags huizen met kap afgewisseld met tweelaags huizen. De voorgevelopbouw bestaat uit twee of drie vensterassen bij diepe huizen of meer bij dwarse huizen. Veelal verticale vensteropeningen, bij de statige huizen een hogere begane grond. De lijst van de lijstgevel is de meer of minder rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel.Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Omdat de straten in een ruimer tijdsbestek bebouwd werden dan de door de gemeente geregisseerde straten, is hier een scala aan bouwstijl te herkennen: neostijlen, Jugendstil, Nieuwe zakelijkheid etc. Mode ontwikkelingen manifesteerden zich in geveldetailleringen en winkelpuien. Opvallend is dat zowel bij de statige huizen als bij de eenvoudigere woonhuizen veel zorg aan de geveldetaillering besteed werd: gemengd gebruik van natuursteen- en baksteenmetselwerk, voeg- en pleisterwerk, pleisterdecoratie, vensterdetaillering, dakkapellen zijn hiervan voorbeelden. Het geleidelijk doorvoeren van de scheiding van de functies handel en wonen gaf de aanzet tot de ontwikkeling van een winkelpui, waarin deuren voor winkel en woning en toonkasten of etalages geïntegreerd werden vormgegeven. Wel bleef gestreefd worden naar een harmonieuze samenhang tussen onder- en bovengevel.