direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Udenhout 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.

3.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functie.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde in overeenstemming met deze bestemming worden opgericht;
  • b. bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouw zijde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 26en de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.2 ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.1, onder a ten behoeve van:

  • a. het bouwen van gebouwen noodzakelijk ten behoeve van het beheer en het onderhoud in het kader van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en kleine schuren, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud maximaal 50 m3 bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
    • 3. de afstand tot de gebouwen tot de rand van de weg ten minste 10 m bedraagt;
  • b. het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt.
3.4.2 Ontheffingsvoorwaarden

De in artikel 3.4.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, wanneer:

  • a. de belangen van natuur en landschap niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • b. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ´Agrarisch´, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in artikel 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • f. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • g. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze handhaving van de bestemming is;
  • h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.5.2 Ontheffing voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 26ontheffing van het bepaalde in artikel 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.