30.2. Bouwregels
30.2.1. Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
-
a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
-
b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
-
c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
30.2.2. Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
30.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1. Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.3.2. Uitzondering
Het bepaalde in 30.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
30.3.3. Toetsingscriteria
De in 30.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
-
a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
30.3.4. Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
30.4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.