Plan: | Buitengebied Dinteloord en Prinsenland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002 |
Op 1 oktober 2010 heeft Provinciale Staten het nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld: de Structuurvisie ruimtelijke ordening. Deze visie is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.
Vanuit de SVRO zijn voor het plangebied twee gebiedsontwikkelingsprojecten relevant. Het betreft hier de projecten Waterpoort en de Brabantse Wal. Procesmatig krijgt het project Waterpoort de functie van integratiekader voor alle ruimtelijk economische ontwikkelingen uit het Uitvoeringsprogramma ZWD. De Brabantse Wal doet datzelfde voor het zuidelijker gebied, met de nadruk op landschappelijk gerelateerde aspecten. Voor beide gebiedsontwikkelingen spelen onderwerpen als economische ontwikkeling (biobased economy, recreatie, etc.) landschap, natuur en cultuurhistorie een belangrijke rol. De SVRO moet gezien worden als een belangrijke basis voor de uitwerking van het project Waterpoort en Brabantse Wal. Binnen beide gebiedsontwikkelingsprojecten worden een aantal deelprojecten onderscheiden die relevant zijn voor onderhavig plangebied:
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het beleid voor het buitengebied richt zich met name op de bescherming van de natuurwaarden zoals opgenomen in de Groenblauwe structuur. Onderdeel van deze structuur vormen het Kerngebied Groenblauw, de Groenblauwe mantel en de waterbergingsgebieden.
Daarnaast onderscheidt de provincie het buitengebied met beleid voor het zogenaamde Landelijk gebied. In het Landelijk gebied wordt ruimte geboden aan een breed georiënteerde plattelandseconomie met een menging van functies met ontwikkelingsmogelijkheden voor land- en tuinbouw, toerisme en recreatie en verbreding van agrarische activiteiten met streekproducten, zorgverblijven en recreatief verblijf. Onderhavig plan voorziet daar nadrukkelijk in. Zo worden er diverse vervolgfuncties toegestaan bij vrijkomende agrarische bedrijven (VAB’s), waarbij onderscheid wordt gemaakt in het buitendijks gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet enerzijds en buiten het buitendijksgebied anderzijds.
In het buitendijks gebied wordt primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme op VAB’s in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca.
Buiten het buitendijks gebied mogen VAB’s zich ontwikkelen tot niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van zelfstandige kantoorvoorzieningen en detailhandelsbedrijven.
Naast het bovenstaande worden ook diverse nevenfuncties bij bestaande (agrarische)bedrijven en woningen toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan functies zoals een bed & breakfast, mini-camping, groepsaccommodatie etc.
Daar waar mogelijk zijn voor de gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort deelprojecten in onderhavig plan verwerkt. Het gaat hier onder meer om het beschermen van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het bieden van extensieve recreatieve ruimte.
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument ‘planologische verordening’, bekend als Verordening Ruimte.
De door Provinciale Staten op 11 mei 2012 vastgestelde en op 1 juni 2012 in werking getreden Verordening ruimte 2012 stelt regels aan onder meer kwaliteitsverbetering van het landschap, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen (reconstructie van het buitengebied), waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. Per 9 oktober 2012 is tevens het kaartmateriaal van de Verordening ruimte 2012 op onderdelen gewijzigd als gevolg van het vastgestelde provinciale Natuurbeheerplan 2013. Aanleiding betreft de wens om in samenhang met de vaststelling van het Natuurbeheerplan 2013 kennelijke onjuistheden in de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur te corrigeren. De wijziging heeft betrekking op de ecologische hoofdstructuur, het zoekgebied ecologische verbindingszone en het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Ruimtelijke kwaliteit is het respectvol omgaan met de aanwezige kwaliteiten van een gebied. Het gaat hierbij om aandacht voor de kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ingreep en aandacht voor de ontwikkeling van de locatie. In de provinciale Verordening is hiertoe de ‘zorgplicht’ opgenomen (artikel 2.1 VR). Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
In de juridische regeling van het plan zijn toetsingscriteria opgenomen, waarmee bij eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit evenals van andere te beschermen aanwezige waarden en belangen in het plan verankerd is. Ditzelfde geldt voor eventuele toekomstige bodemingrepen, waar middels een omgevingsvergunning eventuele gevolgen op aanwezige waarden nader getoetst kunnen worden.
Daarnaast is in de Verordening ruimte het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ (artikel 2.2 VR). De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. De gemeente onderschrijft het principe van het beleidsvoornemen dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap.
In 2011 is, in navolging en detaillering van art. 2.2 van de Verordening ruimte, de “Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, de rood-met-groen-koppeling” door de provincie Noord-Brabant opgesteld. In deze handreiking zijn methodieken uitgewerkt om invulling te geven aan het principe van kwaliteitsverbetering. Onderscheid wordt gemaakt in de methodiek ‘maatwerk met menselijke expertise’, de methodiek ‘verrekening in euro’s’ en de methodiek ‘verevening met oppervlaktes’. Het voldoen aan de handreiking is geen plicht, maar kan als leidraad worden gehanteerd.
Thema’s Verordening ruimte
In de verordening wordt onderscheid gemaakt in diverse thema’s. Het betreft hier thema’s voor stedelijke ontwikkeling, natuur & landschap, cultuurhistorie, water, agrarisch gebied en de intensieve veehouderij. Per thema is hieronder een vertaalslag gemaakt voor onderhavig bestemmingsplan.
Stedelijke ontwikkeling
De provincie handhaaft haar beleid dat is gericht op het bundelen van verstedelijking. Het leeuwendeel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en infrastructuur dient plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden (in zoekgebieden voor verstedelijking) kan alleen plaatsvinden als inbreiding of herstructurering niet mogelijk is. In geval van dergelijke grootschalige ontwikkelingen zal een bestemmingsplanherziening noodzakelijk zijn.
Natuur en landschap
De bestaande of nog om te vormen natuur- en bosgebieden maken onderdeel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur (EHS). In de Verordening ruimte zijn deze gebieden specifiek begrensd en beschermd. Binnen deze gebieden dient het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden te worden nagestreefd. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De ecologische hoofdstructuur is op perceelsniveau in de Verordening ruimte opgenomen en zal in onderhavig bestemmingsplan worden opgenomen met (doorgaans) de bestemming ‘Natuur’ (indien gerealiseerd) of een bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ met aanduiding (indien nog te realiseren). Binnen het plangebied betreft dit met name de bestaande EHS- gebieden zoals de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, de Dintelse Gorzen en kreken.
Een aantal agrarische gronden, direct grenzend aan de bestaande natuurgebieden zijn aangeduid als groenblauwe mantel. Het betreft overwegend het agrarisch gebied met grondgebonden agrarische bedrijven, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door de nabijheid van de natuurgebieden kunnen deze gebieden bijdragen aan de bescherming van de aanwezige waarden in deze gebieden. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap vormt hier een belangrijke opgave. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn in dit gebied mogelijk als ze bijdragen aan het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurwaarden ter plaatse.
In het plangebied zijn gebieden aangeduid als ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’. In deze gebieden wordt de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen nagestreefd. Gemeenschappelijk aan deze gebieden is dat in deze gebieden het beleid gericht is op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en dat daarvoor ruimte nodig is. Er is geen onderscheid gemaakt naar gebieden waar al maatregelen zijn uitgevoerd. Het is blijvend van belang om deze gebieden te beschermen en de ruimte beschikbaar te houden. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Er is ruimte naast de waterloop nodig om de maatregelen die de waterschappen en gemeenten daar nemen goed uit te kunnen voeren. Hiervoor is een zone van 25 meter langs de betreffende waterloop opgenomen. Binnen deze zone zijn beperkingen gesteld ten aanzien van stedelijke, agrarische en creatieve ontwikkelingen, met name als het gaat over bebouwingsmogelijkheden.
Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie bepaalde gebieden en complexen aangewezen die zij belangrijk vinden om te beschermen, te behouden en te beheren. Voor het plangebied zijn de aardkundig waardevolle gebieden opgenomen. Hieronder zijn de verschillende deelgebieden weergegeven met daarbij de voor het plangebied specifiek weergegeven gebieden.
Aardkundig waardevol gebied
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben deze gebieden aangewezen aan de hand van de Aardkundige Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 30 november 2004. In dit geval betreft het aardkundig waardevolle gebied de Dintelse Gorzen.
Water|
In de Verordening ruimte zijn voor het aspect water gebieden opgenomen ten aanzien van waterberging, waterwinning en de primaire waterkeringen. Voor het plangebied zijn de volgende type gebieden van toepassing, te weten:
Regionaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging
Regionale waterbergingsgebieden hebben tot doel om wateroverlast uit regionale waterberging tegen te gaan. Reserveringsgebieden waterberging zijn gebieden die mogelijk in de toekomst noodzakelijk zijn om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan. In beide gebieden is het niet rechtstreeks mogelijk om bebouwing op te richten.
Primaire waterkering en beschermingszone
Het doel binnen deze zone is de werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering en de beschermingszone. De ‘primaire waterkering en beschermingszone’ bestaat uit twee elementen: de primaire waterkering (het dijklichaam) en een daaromheen liggende beschermingszone. De beschermingszone omvat ook het zogenaamde ‘profiel van vrije ruimte’: een zoveel mogelijk vrij te houden zone om toekomstige dijkverbeteringen mogelijk te maken.
Functies die een ingreep doen in het bodemprofiel van de waterkering is niet rechtstreeks mogelijk. Onderzoek zal moeten aantonen dat de waterkerende functie niet ondermijnd wordt.
Winterbed
Dit zijn gebieden waar het behoud van stroomvoerend en bergend vermogen van water plaatsvindt. In het winterbed moeten ingrepen die leiden tot vermindering van de bergingsen/ of afvoercapaciteit van de rivieren of die toekomstige vergroting van de bergings- en/of afvoercapaciteit in de weg staan, in beginsel worden voorkomen. Kapitaalintensieve functies en permanente verblijfsfuncties zijn in deze gebieden niet toegestaan.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied betreft de agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. De gemeente dient zelf aan te geven welke ontwikkelmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie in het agrarisch gebied en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Daarnaast zijn in de Verordening ruimte afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze beleidsregels zijn gekoppeld aan de integrale zonering intensieve veehouderij uit het Gebiedsplan Brabantse Delta, die in de Verordening zijn overgenomen. Uitbreiding en omschakeling naar intensieve veehouderij wordt slechts onder strikte randvoorwaarden mogelijk gemaakt.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt hoofdzakelijk in een gebied dat wordt aangemerkt als verwevingsgebied. De overige gronden zijn aangeduid als extensiveringsgebied.
In onderhavig bestemmingsplan is door de gemeente de regeling voor de intensieve veehouderij aangescherpt. Op agrarische bedrijfslocaties in het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt in onderhavig bestemmingsplan uitbreiding en omschakeling naar intensieve veehouderij niet toegestaan.
Intensieve veehouderij
De zonering van het oude Gebiedsplan Brabantse Delta is in principe overgenomen op de kaart Intensieve veehouderij die behoort bij de Verordening ruimte. Er is echter één verschil, in het Gebiedsplan Brabantse Delta worden voor de kleigronden geen zoneringen opgenomen. In de Verordening ruimte is de gebiedszone verwevingsgebieden opgenomen voor de kleigronden die in gebruik zijn als agrarische gebieden. Daarnaast zijn de gebieden in en rondom water en natuur aangegeven als extensiveringszones.
Verwevingsgebieden zijn gebieden gericht op verweving van functies landbouw, wonen en natuur. Hervestiging en omschakeling naar intensieve veehouderij is mogelijk op bestaande agrarische bouwvlakken, mits de locatie duurzaam betreft. Uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven is conform de verordening mogelijk tot een maximum bouwvlak van 1,5 hectare mits de locatie duurzaam is. Bij uitbreiding van intensieve veehouderijen moet ten minste 10% van het bouwvlak worden aangewend voor landschappelijke inpassing.
Extensiveringszones zijn gebieden waar wonen of natuur de belangrijkste functies zijn. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval de intensieve veehouderij is onmogelijk of wordt door de reconstructie onmogelijk gemaakt. Vormverandering van het bouwvlak is in deze gebieden ook niet mogelijk.
Niet-agrarische ontwikkelingen
In de Verordening ruimte zijn tevens algemene regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande bebouwing.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het beleid uit de Verordening ruimte wordt één-op-één vertaald in onderhavig bestemmingsplan en daar waar nodig aangescherpt. Waardevolle gebieden uit de groenblauwe structuur (EHS en groenblauwe mantel) worden met een bestemming ‘Natuur’ of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ vastgelegd. De agrarische gebieden buiten de groenblauwe structuur krijgen een passende agrarische bestemming.
Voor het gehele buitengebied wordt een gemengde plattelandseconomie nagestreefd, zoals eerder nader omschreven in paragraaf 3.3.1. Agrarische en niet-agrarische bedrijven alsmede burgerwoningen krijgen de mogelijkheid om naast de bestaande activiteiten tevens nevenactiviteiten toe te staan. In het buitendijks gebied wordt primair ruimte geboden voor aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid in het kader van recreatie en toerisme. Daarbuiten geldt dat niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid onder voorwaarden de ruimte moet krijgen voor ontwikkeling.
Intensieve veehouderijen krijgen ondanks het feit dat de Verordening ruimte die mogelijkheid wel biedt geen uitbreidingsmogelijkheden. Voor specifieke waardevolle elementen wordt een beschermende werking met een gebiedsaanduiding vastgelegd. Bijvoorbeeld de openheid van het kleipolderlandschap en de cultuurhistorisch waardevolle landschappen als de Dintelse Gorzen. Zoekgebieden voor waterberging krijgen een gebiedsaanduiding aangewezen. De waterkeringen met beschermingszones in het plangebied worden middels een dubbelbestemming beschermd.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 is de eerste, overkoepelende ruimtelijke visie voor 19 samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant, waar de gemeente Steenbergen onderdeel van uitmaakt. De visie schetst een toekomstperspectief, ontstaan vanuit de collectief gevoelde noodzaak om als gemeenten op ruimtelijk gebied meer samen te werken. Maar ook, om op te trekken met andere belanghebbenden, zoals de betrokken provincies, waterschappen en maatschappelijke organisaties om een verdere, duurzame ontwikkeling van de regio gestalte te geven. De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 gaat over het samen werken aan het waarborgen van kwaliteiten, het oplossen van (toekomstige) knelpunten en het verantwoord benutten van potenties vanuit een actieve houding, die zo kenmerkend is voor de regio.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 is een regionaal casco dat een gemeenschappelijk kader biedt voor de aanpak van opgaven in de ruimtelijke agenda. Het doet uitspraken over opgaven waar gezamenlijk optreden hetzij noodzakelijk is voor het behoud van regionale kwaliteit dan wel tot aantoonbare meerwaarde leidt. Deze opgaven zijn opgenomen in de visie als er sprake is van een verstrekkende ruimtelijke component. Dit is het geval bij opgaven met een aanzienlijke schaal of invloedsgebied en bij structurele veranderingen op lange termijn. Focus op dit niveau van abstractie sluit goed aan op de huidige bestuurlijke verhoudingen in de regio en de democratische legitimiteit van de visie.
In de visie is in tien stellingen de koers bepaald. Deze tien stellingen zijn hieronder weergegeven:
In de Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 worden de gezamenlijke wilsuitingen van de samenwerkingspartners in een ruimtelijk casco beschreven. Het casco bouwt voort op de heldere driedeling van West-Brabant met het noordelijk kleigebied, het zuidelijk zandgebied en de stedenrij met geledingszones.
Elk van de gebieden kent unieke condities, die aanleiding zijn voor verschillende criteria bij verdere ontwikkeling, waarbij er expliciet aandacht is voor het borgen van de regionale omgevingskwaliteit. Het streven naar evenwicht in belangen van natuur, samenleving en economie heeft enkele ingrijpende ruimtelijke implicaties.
In het groen-blauwe casco zijn enkele, elkaar aanvullende gebiedsgerichte strategieën geformuleerd. De watermachine van het noordelijk kleigebied wordt aanzienlijk geïntensiveerd en er wordt een zoetwater strategie voor de noordwestflank van de regio voorgesteld. De natuurlijke kwel ten noorden van de stedenrij wordt aangewend voor de ontwikkeling van natte natuur en recreatief gebied. En er wordt ingezet op behoud en versterking van de bosrijke, stedelijke uitloopgebieden.
Voor een goede regionale bereikbaarheid wordt ingezet op de optimalisering van bestaande netwerken van infrastructuur door het oplossen van knelpunten en realiseren van ontbrekende schakels in het personen- en goederenvervoer over de vier modaliteiten. Ook het lokaal en regionaal openbaar vervoerssysteem wordt versterkt en er wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van transferia met toegevoegde waarde.
De focus van economische ontwikkeling ligt op vijf stuwende sectoren: de maak- en procesindustrie, land- en tuinbouw, logistiek met toegevoegde waarde, alsmede de zakelijke en financiële dienstverlening. Deze regionale specialisaties hebben veel toegevoegde waarde en een hoge arbeidsproductiviteit. Ruimtelijk gezien gaat de benutting van bestaande bedrijventerreinen vóór ontwikkeling van nieuwe gebieden.
In het licht van de bevolkingsontwikkeling anticipeert West-Brabant vooralsnog op groei van de bevolking door arbeidsmigratie en het extra aantrekken van doelgroepen die passen bij het profiel als tuin van de delta. Op termijn reageert West-Brabant op de verwachte bevolkingskrimp met een actieplan regionale krimp/groei. Er wordt ingezet op regionale afstemming en kwalitatieve differentiatie van woon- en leefmilieus, waarbij onderscheid gemaakt wordt in verschillende (subregionale) woningmarkten.
Er wordt ingezet op concentratie van het zorg-, welzijns- en voorzieningenniveau en een verbeterde bereikbaarheid door verschillende vormen van collectief en openbaar vervoer. Op langere termijn wordt daarnaast gestreefd naar het beter inzetten van de sociale cohesie van de regio door in te zetten op een integrale benadering van leefbaarheid.
De regionale identiteit is ook een basis voor toerisme en recreatie. Door medegebruik van het versterkte watersysteem in het kleigebied wordt het nautische karakter versterkt. Het bosrijke zandlandschap in de grensstreek wordt met het aanvullen van routenetwerken en verbrede landbouw nog aantrekkelijker gemaakt. En het stadstoerisme wordt nader thematisch op elkaar afgestemd en in een regionale marketing uitgewerkt.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor grote ontwikkelingen een aparte procedure gevolgd dient te worden. De visie is dan ook niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Op 15 februari 2012 is de Strategische Agenda West-Brabant 2012-2020 vastgesteld. Deze agenda is tot stand gekomen door nauwe samenwerking tussen externe partners vanuit het bedrijfsleven, onderwijs, welzijns- en zorginstellingen, Brabantse Milieufederatie (BMF), Waterschap Brabantse Delta, ZLTO, culturele instellingen en de West-Brabantse raadsleden.
Het Visiedeel van deze Strategische Agenda biedt de komende jaren houvast bij de ontwikkelingen die op onze regio West-Brabant afkomen en de wijze waarop daarop gereageerd kan worden. Met de visie wordt voor de gemeente Steenbergen de focus gelegd op de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen. Dit biedt kansen voor de ‘biobased economy’ en de toeristisch recreatieve ontwikkelingen.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor grote ontwikkelingen een aparte procedure gevolgd dient te worden. De visie is dan ook niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert voor haar gronden en wateren twee relevante beleidsdocumenten, het waterbeheersplan 2010 – 2015 en de juridische borging daarvan in de Keur. Het waterbeheersplan 2010 – 2015 geeft aan dat het watertoetsbeleid binnen de planperiode aangepast wordt op basis van nieuwe landelijke handreikingen. Binnen het waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voro de reductie van wateroverleg in de stad, zoals afgesproken bij de actualisering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel).
Afkoppelen van regenwater van gemengde rioleringsstelsels kan hierbij een effectieve maatregel zijn, maar dit wordt niet meer als doel op zich beschouwd. Ook geeft het waterbeheerplan aan dat waterbergingsgebieden, die het waterschap realiseert, ook opgenomen moeten gaan worden in bestemmingsplannen van gemeenten. Tenslotte geeft het waterbeheerplan aan dat het waterschap er naar streeft om de toegankelijkheid van het water via wandel- en fietspaden te willen vergroten.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur binnen een waterkering bepaalde handelingen te verrichten die de veiligheid en stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied zijn de waterbergingsgebieden (en zoekgebieden waterberging) vastgelegd. Tevens wordt ruimte geboden voor extensieve recreatie (wandelen en fietsen). Waterkeringen tenslotte zijn juridisch-planologisch vastgelegd met een dubbelbestemming.